Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 26 mei 2005 ingesteld door Italiaanse Republiek tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-211/05)

Procestaal: Italiaans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 26 mei 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Italiaanse Republiek, vertegenwoordigd door P. Gentili, Avvocato dello Stato.

Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

─    de bestreden beschikking nietig te verklaren en de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten

Het beroep is gericht tegen beschikking C(2005) 591 def. van de Commissie, waarbij de onverenigbaarheid als met artikel 87 EG strijdige staatssteun is vastgesteld van twee Italiaanse fiscale maatregelen ten gunste van de vennootschappen die in de in deze maatregelen vermelde periode worden toegelaten tot notering aan de gereglementeerde markten. Die maatregelen zouden bestaan in een verlaging van het tarief van de inkomstenbelasting voor de duur van drie jaar en in de uitsluiting van de belastbare inkomsten van de door de vennootschappen gedragen kosten.

Volgens de Commissie zijn de betrokken maatregelen selectief, omdat zij enkel ten goede komen aan de vennootschappen die in de door de Italiaanse regeling bepaalde periode tot de notering worden toegelaten, met uitsluiting van de reeds genoteerde vennootschappen of die welke in andere periodes om toelating verzoeken. Bovendien zouden de maatregelen niet als verenigbaar kunnen worden beschouwd, aangezien zij onder geen van de in artikel 87, leden 1 en 3, EG bedoelde hypothesen vallen.

In haar beroep bestrijdt de Italiaanse regering de beschikking in de eerste plaats op procedurele gronden, omdat de Commissie de in artikel 88, lid 2, EG bedoelde procedure heeft ingeleid zonder de maatregelen eerst met de betrokken lidstaat te bespreken.

In tweede plaats wijst zij erop, dat de Commissie geen bezwaar heeft gemaakt tegen een in wezen analoge eerdere maatregel die Italië in 1997 heeft vastgesteld.

In de derde plaats betwist de Italiaanse regering dat de maatregelen selectief zijn. Zij richten zich immers tot een potentieel onbepaalde groep van adressaten. Anderzijds zijn de maatregelen coherent met het gehele belastingstelsel, omdat zij rekening houden met het feit dat een nieuwgenoteerde vennootschap, om de notering te verkrijgen, zeer aanzienlijke kosten moet maken, die haar inkomenscapaciteit beperken in vergelijking met hetzij de niet-genoteerde vennootschappen hetzij de vennootschappen die al een hele tijd genoteerd zijn en dus de betrokken kosten hebben kunnen afschrijven. De in de tijd beperkte duur zou het gevolg zijn van belanstechnische beperkingen en van het experimentele karakter van de maatregel. Dat element kan dus op zichzelf niet een van nature niet-selectieve maatregel selectief maken.

In de vierde plaats ontkent de Italiaanse regering dat de Commissie zou hebben aangetoond dat de maatregel de mededinging kan vervalsen of de intracommunautaire handel ongunstig kan beïnvloeden.

In de vijfde en laatste plaats betoogt zij dat de maatregel, indien hij als steun wordt aangemerkt, verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt in de zin van artikel 87, lid 3, sub c. Hij verleent immers investeringssteun en geen werkingssteun, en is coherent met het specifieke doel van economisch beleid, de notering ter beurze van vennootschappen te bevorderen en aldus bij te dragen tot de doeltreffendheid, de doorzichtigheid en de concurrentiekracht van het systeem.

____________