Language of document : ECLI:EU:T:2011:295

BESCHIKKING VAN HET GERECHT
(Kamer voor hogere voorzieningen)

21 juni 2011

Zaak T‑452/09 P

Eckehard Rosenbaum

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Indeling in rang bij aanwerving – Inaanmerkingneming van beroepservaring van betrokkene – Artikel 31 van Statuut – Motiveringsplicht”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 10 september 2009, Rosenbaum/Commissie (F‑9/08, JurAmbt. blz. I-A-1-299 en II-A-1-1617), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing: De hogere voorziening wordt afgewezen. Rosenbaum zal zijn eigen kosten dragen alsook de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. De Raad van de Europese Unie, die in eerste aanleg is tussengekomen ter ondersteuning van de conclusies van de Europese Commissie, zal zijn eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening – Middelen – Ontoereikende motivering – Impliciete motivering door Gerecht voor ambtenarenzaken – Toelaatbaarheid – Voorwaarden

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en bijlage I, art. 7, lid 1)

2.      Procedure – Motivering van arresten – Omvang

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 36 en bijlage I, art. 7, lid 1)

3.      Hogere voorziening – Middelen – Toezicht door Gerecht op beoordeling van bewijsmateriaal door Gerecht voor ambtenarenzaken – Uitgesloten, behoudens geval van onjuiste opvatting

(Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 11, lid 1)

4.      Hogere voorziening – Middelen – Middel gericht tegen beslissing van Gerecht voor ambtenarenzaken omtrent kosten – Niet-ontvankelijkheid in geval van afwijzing van alle andere middelen

(Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 11, lid 2)

1.      De motiveringsplicht verplicht het Gerecht voor ambtenarenzaken niet om een uiteenzetting te geven die getrouw en één voor één alle argumenten van de partijen volgt. De motivering kan dus impliciet zijn, mits de belanghebbenden de redenen kunnen kennen waarom het betrokken besluit is genomen en de bevoegde rechter over voldoende elementen beschikt om zijn toezicht uit te oefenen.

(cf. punt 26)

Referentie: Hof 7 januari 2004, Aalborg Portland e.a./Commissie, C‑204/00 P, C‑205/00 P, C‑211/00 P, C‑213/00 P, C‑217/00 P en C‑219/00 P, Jurispr. blz. I‑123, punt 372; Hof 8 februari 2007, Groupe Danone/Commissie, C‑3/06 P, Jurispr. blz. I‑1331, punt 46

2.      Hoewel de verplichting van het Gerecht voor ambtenarenzaken om zijn beslissingen te motiveren niet zo ver gaat, dat het op alle argumenten van partijen in detail moet antwoorden, met name wanneer die argumenten niet voldoende duidelijk en nauwkeurig zijn en niet worden gestaafd door omstandig bewijs, is het Gerecht ten minste verplicht om alle voor hem aangevoerde schendingen van het recht te onderzoeken.

(cf. punt 35)

Referentie: Gerecht 8 juni 2009, Krcova/Hof van Justitie, T‑498/07 P, JurAmbt blz. I-B-1-35 en II-B-1-197, punten 34 en 35, en de aangehaalde rechtspraak

3.      Het staat uitsluitend ter beoordeling van het Gerecht voor ambtenarenzaken of de gegevens waarover het ter zake van de aan hem voorgelegde zaken beschikt, eventueel aanvulling behoeven. De waardering van de bewijskracht van de processtukken maakt deel uit van de soevereine beoordeling van de feiten door het Gerecht voor ambtenarenzaken, die door het Gerecht in hogere voorziening niet kan worden getoetst, behoudens in geval van een onjuiste opvatting van de aan het Gerecht voor ambtenarenzaken overgelegde bewijzen of wanneer de materiële onjuistheid van hetgeen dat Gerecht heeft vastgesteld, uit de processtukken blijkt.

(cf. punt 41)

Referentie: Hof 10 juli 2001, Ismeri Europa/Rekenkamer, C‑315/99 P, Jurispr. blz. I‑5281, punt 19, en de aangehaalde rechtspraak

4.      Uit artikel 11, lid 2, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie volgt dat een hogere voorziening niet uitsluitend betrekking kan hebben op de veroordeling in of het bedrag van de proceskosten. Hieruit volgt dat wanneer alle andere middelen in hogere voorziening tegen een beslissing van het Gerecht voor ambtenarenzaken zijn afgewezen, de conclusies betreffende de gestelde onregelmatigheid van de beslissing van dat Gerecht over de kosten krachtens deze bepaling niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

(cf. punt 46)

Referentie: Gerecht 9 september 2009, Nijs/Rekenkamer, T‑375/08 P, ,JurAmbt blz. I-B-1-65 en II-B-1-413, punt 71, en de aangehaalde rechtspraak