Language of document : ECLI:EU:F:2009:23

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN

(Tweede kamer)

12 maart 2009

Zaak F‑104/06

Joséphine Arpaillange e.a.

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Openbare dienst – Arbeidscontractanten – Aanwerving – Indeling – Voormalige individuele deskundigen – Diploma – Beroepservaring – Exceptie van onwettigheid”

Betreft: Beroep, ingesteld krachtens artikel 236 EG en artikel 152 EA, waarbij Arpaillange en vier andere arbeidscontractanten van de Commissie met name vragen om nietigverklaring van de indelingsbesluiten van het tot het sluiten van overeenkomsten bevoegd gezag, zoals deze volgen uit hun aanstellingsovereenkomsten.

Beslissing: Het beroep wordt verworpen. Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Ambtenaren – Arbeidscontractanten – Indeling – Functionarissen van functiegroep IV

(Regeling andere personeelsleden, art. 79, lid 2, en 86)

2.      Ambtenaren – Gelijke behandeling – Verschillende behandeling van diverse groepen functionarissen op het gebied van statutaire waarborgen en voordelen inzake sociale zekerheid – Geen discriminatie

3.      Ambtenaren – Beroep – Verzoek om schadevergoeding dat verband houdt met verzoek om nietigverklaring – Afwijzing van verzoek om nietigverklaring die tot afwijzing van verzoek om schadevergoeding leidt

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

1.      Uit artikel 79, lid 2, van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden volgt dat de administratie bij de vaststelling van het aantal jaren beroepservaring dat vereist is voor de indeling van arbeidscontractanten, over een beoordelingsmarge beschikt. Daar artikel 86 van die Regeling voor in artikel 3 bis bedoelde arbeidscontractanten van de functiegroep IV slechts voorziet in een indeling in drie rangen, is het verschil tussen de onder- en de bovengrens van de vereiste periode van beroepservaring voor elk van die drie rangen noodzakelijkerwijze groot. Het is derhalve inherent aan een systeem dat de in artikel 3 bis bedoelde arbeidscontractanten van de functiegroep IV onderverdeelt in drie rangen, dat arbeidscontracten die zich met betrekking tot de duur van hun beroepservaring in verschillende situaties bevinden, op dezelfde wijze worden behandeld.

(cf. punten 48, 50 en 52)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 19 maart 2003, CMA CGM e.a./Commissie, T‑213/00, Jurispr. blz. II‑913, punten 405‑410

2.      Daar de gemeenschapswetgever vrij is om nieuwe categorieën functionarissen te creëren die beantwoorden aan de rechtmatige behoeften van de gemeenschapsadministratie en de statutaire verschillen tussen de diverse categorieën personen die door de Europese Gemeenschappen worden tewerkgesteld, hetzij als ambtenaar stricto sensu hetzij als functionaris van een van de in de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden bedoelde categorieën, niet in geding kunnen worden gebracht, aangezien de omschrijving van elk van die categorieën beantwoordt aan de rechtmatige behoeften van de gemeenschapsadministratie en aan de aard van de vaste of tijdelijke werkzaamheden waarmee zij is belast, kan het feit dat bepaalde categorieën personeelsleden van de Gemeenschappen op het vlak van de statutaire waarborgen en voordelen van sociale zekerheid waarborgen of voordelen genieten waarvan andere categorieën verstoken blijven, niet als discriminatie worden aangemerkt. Meer bepaald behoren de in artikel 3 bis respectievelijk artikel 3 ter van die Regeling bedoelde arbeidscontractanten tot verschillende categorieën personeel, aangezien laatstgenoemden in tegenstelling tot eerstgenoemden alleen aanstellingsovereenkomsten voor bepaalde tijd kunnen sluiten, hetgeen met name impliceert dat zij anders worden ingedeeld en het niveau van hun bezoldiging dus anders is.

(cf. punten 60, 61, 63 en 97)

Referentie:

Hof: 6 oktober 1983, Celant e.a./Commissie, 118/82–123/82, Jurispr. blz. 2995, punt 22

Gerecht van eerste aanleg: 30 september 1998, Ryan/Rekenkamer, T‑121/97, Jurispr. blz. II‑3885, punten 98 en 104; 9 juli 2007, De Smedt/Commissie, T‑415/06 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑0000 en II‑B‑1‑0000, punten 54 en 55

Gerecht voor ambtenarenzaken: 19 oktober 2006, De Smedt/Commissie, F‑59/05, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑109 en II‑A‑1‑409, punten 71 en 76

3.      In ambtenarenberoepen moeten vorderingen tot schadevergoeding worden afgewezen voor zover zij nauw verband houden met vorderingen tot nietigverklaring die zelf als niet-ontvankelijk of ongegrond zijn afgewezen.

(cf. punt 137)

Referentie:

Gerecht van eerste aanleg: 10 juni 2004, Liakoura/Raad, T‑330/03, JurAmbt. blz. I‑A‑191 en II‑859, punt 69; 13 december 2005, Cwik/Commissie, T‑155/03, T‑157/03 en T‑331/03, JurAmbt. blz. I‑A‑411 en II‑1865, punt 207