Language of document : ECLI:EU:T:2012:20

Zaak T‑289/11

Deutsche Bahn AG e.a.

tegen

Europese Commissie

„Interventie — Taalregeling — Toezichthoudende EVA-Autoriteit — Vertrouwelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Procedure — Interventie — Belanghebbenden — Door EVA-Autoriteit ingediend verzoek om toelating tot interventie in rechtsgeding betreffende uitlegging van verordening nr. 1/2003, Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens — Ontvankelijkheid

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 40; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 115)

2.      Procedure — Taalregeling — Afwijkingen — Voorwaarden

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 35)

1.      Volgens artikel 40, derde alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie kunnen de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER), en de Toezichthoudende Autoriteit van de Europese Vrijhandelsassociatie (EVA-Autoriteit), onverminderd het bepaalde in de tweede alinea van dit artikel, zich voegen in een voor het Gerecht aanhangig rechtsgeding, wanneer dit een van de toepassingsgebieden van die overeenkomst betreft. Overeenkomstig artikel 40, tweede alinea, kunnen natuurlijke personen of rechtspersonen, de EVA-Autoriteit daaronder begrepen, zich voegen in een voor het Gerecht aanhangig rechtsgeding, indien zij aannemelijk kunnen maken belang te hebben bij de beslissing van het rechtsgeding, behalve in rechtsgedingen tussen lidstaten, tussen instellingen van de Europese Unie of tussen instellingen van de Unie en lidstaten.

Voorts geeft artikel 40, derde alinea, van het Statuut aan onder welke omstandigheden, buiten die welke op grond van de tweede alinea van dit artikel zijn uitgesloten, de staten — niet zijnde lidstaten — die partij zijn bij de EER-Overeenkomst, en de EVA-Autoriteit vermoedelijk een belang hebben bij de beslissing van een rechtsgeding, namelijk wanneer dat rechtsgeding een van de toepassingsgebieden van die overeenkomst betreft. De EVA-Autoriteit heeft er belang bij tussen te komen in een rechtsgeding dat met name betrekking heeft op de uitlegging van verordening nr. 1/2003, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens.

(cf. punten 6-7, 9-12)

2.      Overeenkomstig artikel 35, lid 3, vijfde alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht kan aan de Toezichthoudende Autoriteit van de Europese Vrijhandelsassociatie toestemming worden verleend, een andere van de in lid 1 vermelde talen te bezigen wanneer zij in een voor het Gerecht aanhangig geding tussenkomt. Deze bepaling is zowel op de schriftelijke stukken als op de mondelinge verklaringen van toepassing.

(cf. punt 15)