Language of document : ECLI:EU:T:2007:215

Zaak T‑167/04

Asklepios Kliniken GmbH

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Staatssteun – Openbare ziekenhuizen – Compensatie van exploitatieverlies en verlening van garantie – Klacht – Ontbreken van standpuntbepaling van Commissie – Beroep wegens nalaten – Procesbevoegdheid – Ontvankelijkheid – Redelijke termijn – Verordening (EG) nr. 659/1999”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep wegens nalaten – Natuurlijke of rechtspersonen – Verzuimen die hen rechtstreeks en individueel raken

(Art. 88, leden 2 en 3, EG, 230 EG en 232 EG)

2.      Beroep wegens nalaten – Standpuntbepaling in zin van artikel 232, tweede alinea, EG – Begrip

(Art. 88, lid 2, EG en 232, tweede alinea, EG; verordening nr. 659/1999 van de Raad, art. 20)

3.      Steunmaatregelen van de staten – Onderzoek door Commissie

(Art. 88, lid 3, EG)

1.      De artikelen 230 EG en 232 EG voorzien slechts in een en dezelfde rechtsgang. Daaruit volgt dat aangezien een beroep tot nietigverklaring van een verenigbaarheidsbeschikking die de Commissie zonder inleiding van de formele onderzoeksprocedure heeft vastgesteld, dat door een actuele of potentiële concurrent van de ontvangers van staatssteun wordt ingesteld om de door hem aan artikel 88, lid 2, EG ontleende procedurele rechten als belanghebbende te doen eerbiedigen, ontvankelijk zou zijn, het door hem ingestelde beroep tot vaststelling dat de Commissie heeft nagelaten om op zijn klacht een beschikking krachtens artikel 88, lid 2, EG te geven, ontvankelijk is, zonder dat het voor de erkenning van de hoedanigheid van belanghebbende noodzakelijk is te bewijzen dat tussen hemzelf en de ontvangers van de gelaakte steun een concurrentieverhouding bestaat, en zonder dat de ontvankelijkheid van een dergelijk beroep wegens nalaten kan worden beïnvloed door het aanzienlijke aantal begunstigden van de beweerdelijk onwettige steun, voor zover die steun daadwerkelijk is betaald en geen algemene steunregeling vormt.

(cf. punten 45, 48, 50, 55-56)

2.      De vaststelling door de Commissie van een beschikking met een algemene strekking houdende abstracte criteria tot beoordeling van de wettigheid van overheidsfinancieringen die vergelijkbaar zijn met die waartegen een specifieke klacht is ingediend wegens nationale maatregelen die onwettige staatsteun kunnen vormen, kan op zich niet worden aangemerkt als een standpuntbepaling van de Commissie over die klacht, aangezien alleen de concrete toepassing door de Commissie van die criteria op de gelaakte situaties een standpuntbepaling in de zin van artikel 232, tweede alinea, EG zou vormen. Evenzo kan met de inleiding van de formele onderzoeksprocedure van artikel 88, lid 2, EG niet gelijk worden gesteld het feit dat de betrokken partijen, waaronder de klager, opmerkingen hebben kunnen maken over de inhoud van het ontwerp van een dergelijke algemene beschikking.

(cf. punten 77‑78)

3.      Aangezien de Commissie bij uitsluiting bevoegd is om de verenigbaarheid van staatssteun met de gemeenschappelijke markt te beoordelen, is zij in het belang van een goede toepassing van de fundamentele verdragsbepalingen inzake staatssteun gehouden een klacht wegens een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunmaatregel zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken. Van deze plicht wordt zij niet ontslagen door de voorbereiding van een algemene beschikking over de categorie van steun waarvan de gelaakte maatregel deel uitmaakt.

Of de duur van het onderzoek van een klacht wegens beweerdelijk onwettige staatssteun redelijk is, moet echter worden beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden van elke zaak en met name de context ervan, de verschillende fasen van de procedure die de Commissie moet volgen en de ingewikkeldheid van de zaak. De Commissie kan op goede gronden het onderzoek van bepaalde aspecten van de klacht uitstellen in afwachting van de verduidelijking van het juridische kader in het licht waarvan de klacht moet worden onderzocht, die zal worden verkregen na de afsluiting van een procedure voor de gemeenschapsrechter die voor de beoordeling van de gelaakte steunmaatregel van belang is.

(cf. punten 81, 87-89)