Language of document :

Beroep ingesteld op 10 juni 2011 - HeidelbergCement/Commissie

(Zaak T-302/11)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: HeidelbergCement (Heidelberg, Duitsland) (vertegenwoordigers: U. Denzel en T. Holzmüller, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

de artikelen 1 en 2 van de beschikking van de Commissie van 30 maart 2011 in de zaak COMP/39520 - cement en aanverwante producten overeenkomstig artikel 263, lid 4, VWEU, voor zover de beschikking betrekking heeft op verzoekster nietig verklaren;

de Commissie overeenkomstig artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht veroordelen om de kosten van verzoekster te dragen.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert verzoekster vijf middelen aan.

1.     Eerste middel: Schending van artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/20031

De bestreden beschikking schendt artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003 omdat het voorwerp van het onderzoek niet voldoende specifiek is en ondernemingsgegevens worden opgevraagd die niet in de zin van artikel 18 van verordening nr. 1/2003 "nodig" zijn om na te gaan of het verweten feit is begaan.

−    Noch in de bestreden beschikking, noch elders in het onderzoek is aan verzoekster meegedeeld welk concreet gedrag haar eigenlijk wordt verweten. De bestreden beschikking schendt dus de verplichting van artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003 tot vermelding van het doel van het onderzoek. Volgens vaste rechtspraak van de rechterlijke instanties van de Unie moet het verweten feit in de beschikking voldoende precies zijn omschreven opdat de adressaten en de rechterlijke instanties kunnen evalueren of de opgevraagde informatie nodig is voor de bewijsvoering.

−    De beschikking vraagt in grote mate opnieuw informatie op die de Commissie reeds als antwoord op vorige verzoeken om inlichtingen is meegedeeld. Informatie waarover de Commissie reeds beschikt, is niet "nodig" in de zin van artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003.

−    Er bestaat geen verband tussen de gegevens die worden opgevraagd en de "verdenking" van de Commissie. De Commissie maakt misbruik van haar bevoegdheden op grond van artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003 om verzoekster algemeen uit te horen ("Fishing Expedition"). Voor dergelijke algemene marktonderzoeken beschikt zij over het onderzoeksinstrument van artikel 17 van verordening nr. 1/2003.

−    De Commissie overschrijdt haar bevoegdheden op grond van artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003, omdat zij in de bestreden beschikking verzoekster verplicht om de opgevraagde informatie te analyseren en te evalueren.

2.     Tweede middel: Schending van het evenredigheidsbeginsel

De omvang van de opgevraagde informatie, de keuze van het middel en de korte termijn schenden het evenredigheidsbeginsel.

−    Het samenstellen en opmaken van de opgevraagde informatie in de voorgeschreven vorm is voor verzoekster een buitensporige belasting. Deze belasting staat niet in verhouding tot het algemene karakter van de opgevraagde informatie en het doel van het onderzoek.

−    De gestelde termijn van 12 weken om te antwoorden en de weigering van de Commissie om deze termijn te verlengen zijn onevenredig. Het is voor verzoekster objectief onmogelijk om deze termijn na te leven.

3.    Derde middel: Schending van de motiveringsplicht van artikel 296, lid 2, VWEU

De bestreden beschikking schendt eveneens de eisen die in artikel 296, lid 2, VWEU worden gesteld opdat een rechtshandeling regelmatig is gemotiveerd. Uit de beschikking kan namelijk niet worden afgeleid wat de beweegredenen van de Commissie zijn om zo omvangrijke informatie op te vragen, of wat de beweegredenen zijn van de procedure overeenkomstig artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003 en van de hoge tijdsdruk in de procedure.

−    De bestreden beschikking maakt niet duidelijk welk concreet feit door de Commissie wordt verweten, noch waarom de Commissie de uitzonderlijk gedetailleerde en omvangrijke informatie nodig heeft.

−    De Commissie motiveert niet waarom zij het, in tegenstelling tot de vroegere verzoeken tot het geven van inlichtingen, nu passend en nodig acht om op grond van artikel 18, lid 3, van verordening nr. 1/2003 tegen verzoekster op te treden.

−    De Commissie motiveert niet voldoende waarom zij een zo korte antwoordtermijn stelt en waarom zij weigert om deze termijn te verlengen.

4.    Vierde middel: Schending van het algemene nauwkeurigheidsbeginsel

De bestreden beschikking en de bijgevoegde vragenlijst voldoen volgens verzoekster niet aan de eisen van het algemene nauwkeurigheidsbeginsel, omdat zij op veel punten onduidelijk, onbepaald en tegenstrijdig zijn en geen duidelijke instructies geven over de wijze waarop verzoekster moet handelen. Verzoekster kan niet met zekerheid vaststellen wat zij precies moet doen om te vermijden dat haar sancties worden opgelegd. De Commissie is niet, of onvoldoende ingegaan op de vele bijkomende vragen en verzoeken om verduidelijking van verzoekster.

5.    Vijfde middel: Schending van de rechten van de verdediging van verzoekster

De bestreden beschikking schendt de in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en in artikel 48, lid 2, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde rechten van verdediging van verzoekster, omdat verzoekster wordt verplicht om actief mee te werken aan de evaluatie en analyse van de ondernemingsgegevens, terwijl deze gegevens onder de bewijsplicht van de Commissie vallen.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).