Language of document : ECLI:EU:C:2017:992

Gevoegde zaken C397/16 en C435/16

Acacia Srl tegen Pneusgarda Srl en Audi AG

en

Acacia Srl en Rolando D’Amato tegen Dr. Ing. h.c.F. Porsche AG

(verzoeken om een prejudiciële beslissing, ingediend door de Corte d’appello di Milano en het Bundesgerichtshof)

„Prejudiciële verwijzing – Verordening (EG) nr. 6/2002 – Gemeenschapsmodellen – Artikel 110, lid 1 – Geen bescherming – Reparatieclausule – Begrip ‚onderdeel van een samengesteld voortbrengsel’ – Reparatie van het samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven – Maatregelen die de gebruiker moet treffen om zich te kunnen beroepen op de reparatieclausule – Autovelg die een identieke replica van het model van de originele velg is”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 20 december 2017

1.        Gerechtelijke procedure – Mondelinge behandeling – Heropening – Verplichting om de mondelinge behandeling te heropenen om partijen in staat te stellen, opmerkingen in te dienen over rechtspunten die aan bod zijn gekomen in de conclusie van de advocaat-generaal – Geen

(Art. 252, tweede alinea, VWEU; Reglement voor de procesvoering van het Hof, art. 83)

2.        Gemeenschapsmodellen – Slotbepalingen – Geen bescherming als gemeenschapsmodel voor een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven – Toepassing van de zogenoemde „reparatieclausule” – Voorwaarden

[Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 3, a), 19, lid 1, en 110, lid 1]

3.        Gemeenschapsmodellen – Slotbepalingen – Geen bescherming als gemeenschapsmodel voor een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven – Toepassing van de zogenoemde „reparatieclausule” – Maatregelen die de fabrikant of de verkoper van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel moet treffen om zich te kunnen beroepen op die clausule – Zorgvuldigheidsplicht wat de inachtneming van de gebruiksvoorwaarden door de downstream-gebruiker betreft

(Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 110, lid 1)

4.        Gemeenschapsmodellen – Slotbepalingen – Geen bescherming als gemeenschapsmodel voor een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven – Toepassing van de zogenoemde „reparatieclausule” – Voorwaarden – Uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel die bepalend zijn voor het beschermde model – Geen

(Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 19, lid 1, en 110, lid 1)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 26, 27)

2.      Volgens artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 bestaat er geen bescherming als gemeenschapsmodel „voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat in de zin van artikel 19, lid 1, wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven”.

Aldus blijkt uit de formulering van die bepaling dat voor de toepassing van de zogenoemde „reparatieclausule” verschillende voorwaarden gelden, die om te beginnen betrekking hebben op het bestaan van een gemeenschapsmodel, vervolgens op het bestaan van een „onderdeel [...] van een samengesteld voortbrengsel” en ten slotte op het vereiste van een „[gebruik] in de zin van artikel 19, lid 1, [...] voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven”.

In de eerste plaats dient erop te worden gewezen dat artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 elke bescherming uitsluit voor een „gemeenschapsmodel” indien is voldaan aan de in die bepaling gestelde voorwaarden. Zoals de advocaat-generaal in de punten 90 en 91 van zijn conclusie in wezen heeft opgemerkt, volgt hieruit dat artikel 110, lid 1, slechts toepassing kan vinden op onderdelen die door een gemeenschapsmodel worden beschermd en die – zoals voortvloeit uit artikel 1, lid 1, van deze verordening – voldoen aan de beschermingsvoorwaarden die zijn vermeld in die verordening, in het bijzonder in artikel 4 ervan.

In de tweede plaats is artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 uitsluitend van toepassing op „onderdelen van een samengesteld voortbrengsel”. In deze omstandigheden dient te worden geoordeeld dat het begrip „onderdelen van een samengesteld voortbrengsel” in de zin van artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 betrekking heeft op de vele bestanddelen die zijn bestemd om tot een samengesteld, op industriële of ambachtelijke wijze vervaardigd voorwerp te worden samengevoegd en die kunnen worden vervangen zodat een dergelijk voorwerp uit elkaar gehaald en weer in elkaar gezet kan worden. Zonder die bestanddelen zou geen normaal gebruik van het samengestelde voortbrengsel mogelijk zijn.

In de derde plaats vereist artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 voor de toepassing van de zogenoemde „reparatieclausule” dat het onderdeel van het samengestelde voortbrengsel „in de zin van artikel 19, lid 1, wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel”. Ten eerste blijkt dienaangaande uit artikel 19, lid 1, van verordening nr. 6/2002 dat het „gebruik” van het onderdeel in de zin van die bepaling ziet op het vervaardigen, aanbieden, in de handel brengen, invoeren, uitvoeren of gebruiken van een voortbrengsel waarin het model is verwerkt of waarop het is toegepast, alsmede op het voor deze doeleinden in voorraad hebben van dat voortbrengsel. Aldus vloeit uit de formulering van dit artikel voort dat dit begrip ruim wordt opgevat en alle vormen van gebruik van een onderdeel voor reparaties omvat. Ten tweede moet het onderdeel worden gebruikt „voor de reparatie” van het samengestelde voortbrengsel. Voor een beroep op de zogenoemde „reparatieclausule” is dus vereist dat het gebruik van het onderdeel nodig is voor de reparatie van het defecte samengestelde voortbrengsel, met name als gevolg van het ontbreken van het originele onderdeel of van schade aan dat onderdeel. Elk gebruik van een onderdeel ter verfraaiing of uit louter gemak, zoals met name de vervanging van een onderdeel om esthetische redenen of om het samengestelde voortbrengsel te individualiseren, valt derhalve niet onder de zogenoemde „reparatieclausule”.

In de vierde plaats vereist artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 voor de toepassing van de zogenoemde „reparatieclausule” dat de reparatie van het samengestelde voortbrengsel wordt verricht „om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven”. Gelet op artikel 3, onder a), van verordening nr. 6/2002 dient te worden geoordeeld dat de verschijningsvorm van een voortbrengsel of een deel ervan wordt afgeleid uit de kenmerken van met name de lijnen, de omtrek, de kleuren, de vorm, de textuur en/of de materialen van het voortbrengsel zelf en/of de versiering ervan.

Daarnaast moet de reparatie worden verricht om het samengestelde voortbrengsel de „oorspronkelijke” uiterlijke kenmerken terug te geven. Voor toepassing van de zogenoemde „reparatieclausule” is dus vereist dat het onderdeel wordt gebruikt om het samengestelde voortbrengsel de uiterlijke kenmerken terug te geven die het had bij het in de handel brengen ervan. Bijgevolg dient te worden geoordeeld dat de zogenoemde „reparatieclausule” uitsluitend van toepassing is op onderdelen van een samengesteld voortbrengsel die visueel identiek zijn aan de originele onderdelen. Een onderdeel dat niet wordt gebruikt om het samengestelde voortbrengsel de uiterlijke kenmerken terug te geven die het had bij het in de handel brengen ervan, is dus uitgesloten. Dit is met name het geval wanneer het reserveonderdeel, wat de kleur of de afmetingen ervan betreft, niet overeenkomt met het originele onderdeel of wanneer de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel werden gewijzigd sinds het in de handel brengen ervan.

(zie punten 58‑60, 63, 65, 67‑72, 74, 75, 77)

3.      Artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 moet aldus worden uitgelegd dat op de fabrikant of de verkoper van een onderdeel van een samengesteld voortbrengsel die zich met succes wil beroepen op de in die bepaling vervatte zogenoemde „reparatieclausule”, een zorgvuldigheidsplicht rust wat de inachtneming van de in die bepaling gestelde voorwaarden door de downstream-gebruiker betreft. In het bijzonder dienen zij om te beginnen de downstream-gebruiker aan de hand van een duidelijke en zichtbare vermelding op het voortbrengsel, op de verpakking ervan, op de catalogi of op de verkoopdocumenten in te lichten over het feit dat het betrokken onderdeel vervaardigd is volgens een model waarvan zij niet de houders zijn, en voorts over het feit dat dit onderdeel uitsluitend is bestemd om te worden gebruikt voor de reparatie van het samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven. Verder dienen zij aan de hand van passende middelen, met name op contractuele wijze, erop toe te zien dat de downstream-gebruiker de betrokken onderdelen niet bestemt voor een gebruik dat onverenigbaar is met de in artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 gestelde voorwaarden. Ten slotte moet die fabrikant of die verkoper afzien van de verkoop van een dergelijk onderdeel wanneer hij weet of, gelet op alle relevante omstandigheden, redelijkerwijs moet weten dat het toekomstige gebruik van dat onderdeel niet zal voldoen aan de in artikel 110, lid 1, van verordening nr. 6/2002 gestelde voorwaarden.

(zie punten 86‑88, dictum 3)

4.      Artikel 110, lid 1, van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen moet aldus worden uitgelegd dat de erin vervatte zogenoemde „reparatieclausule” de uitsluiting van bescherming als gemeenschapsmodel voor een model dat een onderdeel vormt van een samengesteld voortbrengsel dat wordt gebruikt voor de reparatie van dit samengestelde voortbrengsel om het de oorspronkelijke uiterlijke kenmerken terug te geven, niet afhankelijk stelt van de voorwaarde dat de uiterlijke kenmerken van het samengestelde voortbrengsel bepalend zijn voor het beschermde model.

(zie dictum 1)