Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 14 februari 2013 door Diana Grazyte tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 december 2012 in zaak F-76/11, Grazyte / Commissie

(Zaak T-86/13 P)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirerende partij: Diana Grazyte (Utena, Litouwen) (vertegenwoordiger: R. Guarino, advocaat)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 5 december 2012 in zaak F-76/11 (Grazyte / Europese Commissie) vernietigen;

het besluit, dat op 29 april 2011 is vastgesteld door de directeur van het DG HR D, in zijn hoedanigheid van bevoegde instantie voor de sluiting van arbeidsovereenkomsten, nietig verklaren en bijgevolg verklaren dat verzoekster recht heeft op de ontheemdingstoelage die is voorzien in artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen;

subsidiair, de zaak voor de beslissing terug verwijzen naar het Gerecht voor ambtenarenzaken;

verweerster verwijzen in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert de rekwirerende partij drie middelen aan.

Schending en/of onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht wat betreft de uitleggingstechnieken van het recht en de ratio van artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut. Ontoereikende motivering.

In dit verband wordt aangevoerd dat zowel uit de letterlijke lezing van de regeling (die letterlijk verwijst naar "andere reden dan het uitoefenen van een functie in dienst van een staat of van een internationale organisatie") als uit de ratio ervan blijkt dat de persoon die zijn land van herkomst heeft verlaten zonder een duurzame band op te bouwen met het land waarnaar hij is verhuisd, juist omdat hij in dienst is van een internationale organisatie, geen aanspraak op de toelage kan maken.

Noch uit de letterlijke lezing van de regeling, noch uit de logica of de ratio ervan kan worden afgeleid, zoals het Gerecht in het bestreden arrest heeft gedaan, dat de perioden die volgen op de tewerkstelling bij een internationale organisatie niet in aanmerking mogen worden genomen wanneer de betrokkene, zoals in casu het geval is, om persoonlijke redenen is verhuisd.

Schending en/of onjuiste uitlegging van het gemeenschapsrecht wat betreft het aanmerken van de agentschappen als internationale organisaties in de zin van artikel 4 van bijlage VII bij het Statuut.

In dit verband wordt aangevoerd dat het begrip "internationale organisatie" in artikel 4 van bijlage VII bij het Ambtenarenstatuut zeer nauwkeurig door de rechtspraak is bepaald. Aldus heeft het Gerecht van de Europese Unie in zijn arrest van 30 november 2006, J/Commissie (met name de punten 42-43) geoordeeld dat, opdat een organisatie voor de toepassing van artikel 4 van bijlage VII, lid 1, sub a, als een internationale organisatie kan worden aangemerkt, vereist is dat deze formeel als zodanig is erkend en aangemerkt door de andere staten of door andere door staten opgerichte internationale organisaties. In elk geval mag ter beoordeling van het internationale karakter van een organisatie uitsluitend rekening worden gehouden met de samenstelling ervan en niet met het feit dat deze organisatie lid is van organisaties met een internationale samenstelling. Gelet op deze strikte voorwaarden, kan noch de EFSA noch de ETF als internationale organisatie in de zin van artikel 4 worden aangemerkt.

Schending van het gelijkheidsbeginsel

In dit verband wordt aangevoerd dat de uitlegging die het Gerecht in eerste aanleg aan de regeling heeft gegeven, niet logisch is en tot een discriminatie tussen twee categorieën ambtenaren leidt die op geen enkel objectief gegeven steunt, door de situatie van de persoon die zich buiten zijn land van herkomst bevond enkel omdat hij in dienst was van een staat of van een internationale organisatie (en dus zonder de banden te verbreken met zijn geboorteland) gelijk te stellen met de situatie van de persoon die zijn land van herkomst heeft verlaten wegens levenskeuzes die inhouden dat de banden met dat land worden verbroken en die pas nadien voor een staat of een internationale organisatie heeft gewerkt. Daarenboven moet volgens het bestreden arrest de situatie van twee ambtenaren die hun land van herkomst sinds meer dan tien jaar hebben verlaten om een nieuw gezin te stichten in het buitenland verschillend worden behandeld, louter op grond van het feit dat een van hen na jarenlang in het nieuwe land te hebben gewoond door een internationale organisatie is aangesteld.

____________