Language of document : ECLI:EU:T:2013:305

Zaak T‑267/07

Italiaanse Republiek

tegen

Europese Commissie

„EOGFL – Afdeling Garantie – Goedkeuring van rekeningen – Van financiering uitgesloten uitgaven – Buitensporige vertraging in beoordeling door de Commissie van kennisgevingen op grond van artikel 5, lid 2, van verordening (EEG) nr. 595/91 – Artikel 32, lid 5, van verordening (EG) nr. 1290/2005 – Motiveringsplicht – Redelijke termijn”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 7 juni 2013

1.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Beschikking betreffende goedkeuring van rekeningen van door het EOGFL gefinancierde uitgaven

(Art. 253 EG)

2.      Landbouw – EOGFL – Goedkeuring van rekeningen – Procedure – Verplichtingen van de Commissie – Inachtneming van redelijke termijn – Beoordelingscriteria

(Verordening nr. 595/91 van de Raad, art. 5, lid 2)

3.      Landbouw – EOGFL – Goedkeuring van rekeningen – Procedure – Beschikking van de Commissie waarbij deel van financiële gevolgen van onregelmatigheden aan betrokken lidstaat wordt toegerekend – Schending van beginsel van redelijke termijn – Gevolgen

(Verordening nr. 729/70 van de Raad, art. 8, lid 2)

4.      Landbouw – EOGFL – Goedkeuring van rekeningen – Bedragen die moeten worden ingevorderd bij lidstaat – Verordening nr. 1290/2005 – Bedragen ten laste van gemeenschapsbegroting die wegens onregelmatigheden verloren zijn gegaan of niet binnen redelijke termijn zijn ingevorderd – Recht van de Commissie om helft van die bedragen aan betrokken lidstaat toe te rekenen – Automatisch gevolg van tijdsverloop waardoor verplichting vervalt om eventueel nalatig karakter van gedrag van nationale autoriteiten aan te tonen

(Verordening nr. 1290/2005 van de Raad, art. 32, lid 5)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 46, 51, 110)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 59‑62)

3.      Schending van het beginsel van de redelijke termijn rechtvaardigt over het algemeen niet de nietigverklaring van een beschikking die aan het einde van een administratieve procedure is gegeven. De niet-inachtneming van het beginsel van de redelijke termijn heeft immers slechts gevolgen voor de geldigheid van de administratieve procedure indien het overdreven lange tijdsverloop invloed kan hebben op de inhoud zelf van de aan het einde van de administratieve procedure gegeven beschikking.

Op het gebied van de procedure inzake de goedkeuring van de rekeningen van het EOGFL vormt de schending van het beginsel van de redelijke termijn, wanneer uitsluitend wegens het tijdsverloop, met name wegens de vertraging bij de vaststelling van een beschikking van de Commissie inzake de goedkeuring van de rekeningen en de wijziging van de toepasselijke regeling, de financiële gevolgen van onregelmatigheden voor 50 % aan het EOGFL en voor 50 % aan de betrokken lidstaat zijn toegerekend en dat overdreven lange tijdsverloop derhalve invloed heeft gehad op de inhoud zelf van de aan het einde van de administratieve procedure gegeven beschikking, een grond tot gedeeltelijke nietigverklaring van die beschikking.

(cf. punten 80, 85, 86)

4.      De Raad van de Europese Unie heeft zich, door verordening nr. 1290/2005 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vast te stellen, met name ten doel gesteld een procedure in te voeren die de Commissie in staat stelt de belangen van de gemeenschapsbegroting te vrijwaren door een deel van de bedragen die wegens onregelmatigheden verloren zijn gegaan en niet binnen een redelijke termijn zijn ingevorderd, ten laste van de betrokken lidstaat te brengen. Artikel 32, lid 5, van die verordening stelt de Commissie in staat aan de lidstaat de helft van de bedragen toe te rekenen die wegens onregelmatigheden verloren zijn gegaan of niet binnen een redelijke termijn zijn ingevorderd, zonder dat zij per geval hoeft aan te tonen dat de niet-invordering of de vertraging bij de invordering van de betrokken bedragen te wijten is aan het nalatige gedrag van de nationale autoriteiten. De toerekening aan de nationale begroting van 50 % van de financiële last die voortvloeit uit de niet-invordering of vertraging bij de invordering, is een automatisch gevolg van het tijdsverloop zonder meer.

(cf. punten 107, 108)