Language of document : ECLI:EU:T:2023:373

Hogere voorziening ingesteld op 22 februari 2024 door de Tsjechische Republiek tegen het arrest van het Gerecht (Tiende kamer) van 6 december 2023 in zaak T-48/22, Tsjechische Republiek/Commissie

(Zaak C-140/24 P)

Procestaal: Tsjechisch

Partijen

Rekwirante: Tsjechische Republiek (vertegenwoordigers: M. Smolek, J. Vláčil, J. Očková en J. Benešová, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirante verzoekt het Gerecht:

punt 2 van het dictum en het bijbehorende deel van het arrest van het Gerecht in de zaak T-48/22 te vernietigen;

besluit (EU) 2021/2020 van de Commissie nietig te verklaren voor zover daarbij uitgaven van in totaal 25 596 118,58 EUR van financiering zijn uitgesloten;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Tot staving van haar beroep voert rekwirante acht middelen aan.

Eerste middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/20131 , gelezen in samenhang met artikel 9, lid 2, van verordening nr. 1307/20132 . Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat bij de controle of de steunaanvrager van de status van actieve landbouwer heeft, rekening moet worden gehouden met de verbonden vennootschappen. Een dergelijk vereiste vloeit namelijk niet voort uit enige bepaling van het Unierecht. Het begrip „groepen natuurlijke personen of rechtspersonen” is uitdrukkelijk gebaseerd op de definitie van het begrip „landbouwer” in artikel 4, lid 1, onder a) van verordening nr. 1307/2013, en komt derhalve overeen met een organisatie van landbouwers in een door het nationale recht geregelde vorm, en niet met verbonden vennootschappen.

Tweede middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/2013, gelezen in samenhang met artikel 9, lid 2, derde alinea, van verordening nr. 1307/2013. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat, om het negatieve vermoeden betreffende de status van actieve landbouwer te weerleggen, niet hetzelfde criterium kon worden gebruikt om aan te tonen dat de aanvrager in voldoende mate een landbouwactiviteit uitoefent en dat deze activiteit zijn voornaamste bedrijfs- of ondernemingsdoel is, terwijl deze twee voorwaarden inhoudelijk overeenstemmen en verordening nr. 639/20141 uitdrukkelijk bepaalt dat andere criteria kunnen worden gebruikt, waarbij als enige beperking geldt dat het gekozen criterium kan aantonen dat de aanvrager van de steun in voldoende mate een landbouwactiviteit uitoefent.

Derde middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/2013. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting en de feiten onjuist opgevat door te oordelen dat de Tsjechische Republiek niet had aangetoond dat de financiële correctie die was opgelegd in verband met het bewijs van de status van actieve landbouwer onevenredig was, ondanks de bewijzen die de Tsjechische Republiek in bijlage bij het verzoekschrift had gevoegd.

Vierde middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/2013, gelezen in samenhang met het beginsel van behoorlijk bestuur, het vertrouwensbeginsel en artikel 34, lid 1, van verordening nr. 908/20141 . Het Gerecht heeft de juridische situatie onjuist opgevat door in zijn beslissing geen rekening te houden met het feit dat de financiële correctie in verband met het blijvend grasland is opgelegd terwijl de Commissie zelf heeft vastgesteld dat het Unierecht niet was geschonden.

Vijfde middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/2013, gelezen in samenhang met artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 34 van verordening nr. 908/2014. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de termijnen als bedoeld in artikel 52 van verordening nr. 1306/2013 en artikel 34 van verordening nr. 908/2014 niet alleen van toepassing zijn op de toezending van informatie met het oog op de kwantificering van de financiële correctie, maar ook op de toezending van de informatie inzake het bestaan van een schending van het Unierecht. Hiermee heeft het Gerecht het recht van de lidstaat op een rechterlijke toetsing van het al dan niet bestaan van een schending van het Unierecht beperkt, welke schending een randvoorwaarde is om een financiële correctie op te leggen.

Zesde middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/2013. Het Gerecht heeft de feiten onjuist opgevat door te oordelen dat de Tsjechische Republiek tijdens het auditonderzoek AA/2017/010/CZ onvoldoende had bewezen dat het systeem voor de identificatie van blijvend grasland goed functioneerde, en dat dit bewijs pas voor het eerste in het kader van het vervolgonderzoek AA/2020/012/CZ was aangevoerd. Het Gerecht heeft namelijk geen rekening gehouden met de bewijzen die de Tsjechische Republiek in het verzoekschrift had overgelegd, waarnaar zij specifiek in haar middelen had verwezen.

Zevende middel: schending van artikel 52, lid 1, van verordening nr. 1306/2013, gelezen in samenhang met artikel 72 van verordening nr. 1306/2013 en artikel 13 van verordening nr. 640/20141 . Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de authenticatie van de aanvraag krachtens het Tsjechische recht door de toevoeging van een handgeschreven ondertekening nadat de termijn van artikel 13 van verordening nr. 640/2014 was verstreken, neerkwam op een te late indiening van de aanvraag. Het vereiste van een handgeschreven ondertekening is namelijk geen criterium voor ontvankelijkheid van de aanvraag krachtens het Unierecht, maar vloeit uitsluitend voort uit het Tsjechische recht.

Achtste middel: schending van artikel 52, lid 2, van verordening nr. 1306/2013. Het Gerecht heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door de opgelegde financiële correctie niet te controleren in samenhang met de kredieten in de regeling inzake de financiële discipline, die de financiële correcties weerspiegelt die voor de verschillende steunregelingen worden toegepast, ondanks het feit dat het bestreden arrest een aanzienlijk deel van de voor de verschillende steunregelingen opgelegde financiële correctie nietig heeft verklaard. Verder heeft het Gerecht de feiten onjuist opgevat door te oordelen dat de Commissie niet over de nodige informatie beschikte om de financiële correctie in verband met de VSG-regeling nauwkeurig te berekenen, ofschoon uit het in bijlage bij het verzoekschrift overgelegde bewijs het tegendeel blijkt.

____________

1 Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordeningen (EEG) nr. 352/78, (EG) nr. 165/94, (EG) nr. 2799/98, (EG) nr. 814/2000, (EG) nr. 1290/2005 en (EG) nr. 485/2008 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 549) (hierna: „verordening nr. 1306/2013”).

1 Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB 2013, L 347, blz. 608) (hierna: „verordening nr. 1307/2013”).

1 Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot wijziging van bijlage X bij die verordening (PB 2014, L 181, blz. 1).

1 Uitvoeringsverordening (EU) nr. 908/2014 van de Commissie van 6 augustus 2014 houdende uitvoeringsbepalingen van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad, wat betreft betaalorganen en andere instanties, financieel beheer, goedkeuring van de rekeningen, voorschriften inzake controles, zekerheden en transparantie (PB 2014, L 255, blz. 59) (hierna: „verordening nr. 908/2014”).

1 Gedelegeerde verordening (EU) nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (PB 2014, L 181, blz. 48).