Language of document : ECLI:EU:T:2019:508

Zaak T894/16

Société Air France

tegen

Europese Commissie

 Arrest van het Gerecht (Zesde kamer – uitgebreid) van 11 juli 2019

„Beroep tot nietigverklaring – Staatssteun – Steunmaatregelen die Frankrijk ten uitvoer heeft gelegd ten gunste van de luchthaven Marseille-Provence en de luchtvaartmaatschappijen die van deze luchthaven gebruikmaken – Besluit waarbij de steunmaatregel verenigbaar wordt verklaard met de interne markt – Investeringssubsidies – Differentiatie tussen de op nationale en op internationale vluchten toepasselijke luchthavengelden – Lagere luchthavengelden teneinde vluchten vanaf de nieuwe terminal Marseille-Provence 2 te stimuleren – Geen individuele geraaktheid – Geen merkbare aantasting van de concurrentiepositie – Niet-ontvankelijkheid”

1.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Individueel geraakt – Criteria – Besluit waarin de Commissie tot de slotsom komt dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt – Beroep van een onderneming die niet in een concurrentieverhouding staat met de steunontvanger – Niet-ontvankelijkheid

(Art. 108, leden 2 en 3, en 263, vierde alinea, VWEU)

(zie punten 24‑44)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Individueel geraakt – Criteria – Besluit waarin de Commissie tot de slotsom komt dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt – Beroep ingesteld door een concurrerende onderneming die niet doet blijken van een wezenlijke aantasting van haar marktpositie – Niet-ontvankelijkheid – Schending van het recht op effectieve rechterlijke bescherming – Geen

(Art. 108, leden 2 en 3, en 263, vierde alinea, VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 47)

(zie punten 53‑69, 80)

3.      Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke personen of rechtspersonen – Handelingen die hen rechtstreeks en individueel raken – Besluit waarbij de Commissie vaststelt dat een steunmaatregel verenigbaar is met de interne markt – Beroep van een onderneming die heeft deelgenomen aan de administratieve procedure – Onvoldoende om procesbevoegdheid te erkennen

(Art. 108, leden 2 en 3, en 263, vierde alinea, VWEU)

(zie punten 71, 72)


Samenvatting

In het arrest van 11 juli 2019, Air France/Commissie (T‑894/16), heeft het Gerecht het beroep niet-ontvankelijk verklaard dat door de luchtvaartmaatschappij Air France was ingesteld tegen een besluit inzake staatssteun dat door de Commissie was vastgesteld met betrekking tot bepaalde maatregelen die de Franse autoriteiten ten uitvoer hadden gelegd ten gunste van de luchthaven van Marseille-Provence en de luchtvaartmaatschappijen die van deze luchthaven gebruikmaken.(1)

De luchthaven van Marseille-Provence is een van de grootste luchthavens in Frankrijk. Teneinde meer passagiers en goederen aan te trekken en haar ontwikkeling te richten op Europese bestemmingen, heeft de exploitant van deze luchthaven in 2004 besloten om naast de hoofdterminal een nieuwe terminal te bouwen bestemd voor „lowcost”‑vluchten. Voor de financiering van de bouw van deze nieuwe terminal heeft de exploitant onder meer een investeringssubsidie ontvangen van de Franse Staat. Voorts werd voor de nieuwe terminal een specifieke regeling ingesteld die voorzag in verlaagde heffingen voor passagiers. Ten slotte werd voor een – verlengbare – periode van vijf jaar een overeenkomst voor de aankoop van reclameruimte gesloten met de bedoeling reclame te maken voor de bestemming Marseille om een hoog aantal passagiers aan te trekken.

Na deze verschillende maatregelen te hebben onderzocht in het licht van het recht inzake staatssteun, heeft de Commissie vastgesteld dat de luchthaven Marseille-Provence investeringssteun had ontvangen die verenigbaar was met de interne markt in de zin van artikel 107, lid 3, onder c), VWEU. Met betrekking tot de verlaagde heffingen die van toepassing waren op de nieuwe, uitsluitend voor „lowcost”-vluchten bestemde terminal en de overeenkomst voor de aankoop van reclameruimte, kwam de Commissie daarentegen tot de slotsom dat er geen sprake was van steun in de zin van artikel 107, lid 1, VWEU. Tegen dit besluit van de Commissie heeft Air France beroep tot nietigverklaring ingesteld. Zij maakt met name bezwaar tegen het feit dat lowcost-luchtvaarmaatschappijen zoals Ryanair een mededingingsvoordeel behalen uit het gebruik van de nieuwe, voor dit soort vluchten bestemde terminal.

Het Gerecht heeft het beroep van Air France evenwel niet-ontvankelijk verklaard omdat laatstgenoemde geen procesbevoegdheid heeft krachtens artikel 263, vierde alinea, VWEU.

In dit verband heeft het Gerecht om te beginnen beklemtoond dat een verzoekende partij, zoals Air France, krachtens die bepaling moet voldoen aan de dubbele voorwaarde dat zij rechtstreeks en individueel wordt geraakt door het besteden besluit. Volgens vaste rechtspraak kan Air France voorts enkel worden geacht individueel te worden geraakt indien zij in een concurrentieverhouding staat met de begunstigde van de steunmaatregelen waarop het bij het Gerecht aangevochten besluit betrekking heeft en haar marktpositie merkbaar wordt aangetast door die maatregelen.

Gelet op deze beginselen heeft het Gerecht vervolgens opgemerkt dat de investeringssubsidie die is verleend ter financiering van de bouw van de nieuwe terminal op de luchthaven Marseille-Provence, uitsluitend is toegekend aan de exploitant van deze luchthaven, die de enige begunstigde ervan is. Aangezien geen concurrentieverhouding tussen die exploitant en Air France bestaat, wordt laatstgenoemde niet individueel geraakt door het besluit van de Commissie waarbij die subsidie verenigbaar met de interne markt is verklaard.

Met betrekking tot de verlaagde heffingen die van toepassing zijn op de nieuwe terminal voor „lowcost”-vluchten en de overeenkomst voor de aankoop van reclameruimte heeft het Gerecht ten slotte gepreciseerd dat de relevante markt waarop de gevolgen van de betrokken maatregelen moeten worden onderzocht, wordt gevormd door alle verbindingen van en naar deze luchthaven, los van de gebruikte terminal. Het stond dus aan Air France, als verzoekende partij, om te bewijzen dat haar concurrentiepositie op deze markt merkbaar is aangetast door de verlaagde heffingen en door de overeenkomst voor de aankoop van reclameruimte. Gesteld al dat de concurrentiepositie van Air France op de relevante markt, rekening houdend met het feit dat zij concurreert met Ryanair, rechtstreeks is aangetast door die maatregelen, heeft zij niets aangevoerd waaruit kan worden geconcludeerd dat sprake is van een merkbare aantasting. Haar beroep is bijgevolg in zijn geheel niet-ontvankelijk verklaard.


1      Besluit (EU) 2016/1698 van de Commissie van 20 februari 2014 betreffende de maatregelen SA.22932 (11/C) (ex NN 37/07) die door Frankrijk ten gunste van de luchthaven van Marseille-Provence en de luchtvaartmaatschappijen die gebruikmaken van de luchthaven ten uitvoer zijn gelegd (PB 2016, L 260, blz. 1).