Language of document : ECLI:EU:C:2017:988

Zaak C372/16

Soha Sahyouni

tegen

Raja Mamisch

(verzoek om een prejudiciële beslissing, ingediend door het Oberlandesgericht München)

„Prejudiciële verwijzing – Ruimte van vrijheid, veiligheid en recht – Verordening (EU) nr. 1259/2010 – Nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed – Erkenning van een door een religieuze rechtbank in een derde land uitgesproken buitengerechtelijke echtscheiding – Werkingssfeer van verordening nr. 1259/2010”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Eerste kamer) van 20 december 2017

1.        Prejudiciële vragen – Bevoegdheid van het Hof – Bepalingen van het Unierecht die door het nationale recht rechtstreeks en onvoorwaardelijk van toepassing zijn verklaard op situaties die niet binnen de werkingssfeer ervan vallen – Daaronder begrepen

(Art. 267 VWEU, Verordening nr. 1259/2010 van de Raad)

2.        Justitiële samenwerking in burgerlijke zaken – Toepasselijk recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed – Verordening nr. 1259/2010 – Werkingssfeer – Erkenning van een echtscheidingsbeslissing die berust op een eenzijdige wilsverklaring voor een religieuze rechtbank in een derde land – Daarvan uitgesloten

(Verordening nr. 1259/2010 van de Raad, art. 1)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 27‑34)

2.      Artikel 1 van verordening (EU) nr. 1259/2010 van de Raad van 20 december 2010 tot nauwere samenwerking op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed moet aldus worden uitgelegd dat een echtscheiding die het gevolg is van een eenzijdige verklaring van een echtgenoot voor een religieuze rechtbank, zoals de echtscheiding die aan de orde is in het hoofdgeding, niet binnen de materiële werkingssfeer van die verordening valt.

Wat in de eerste plaats de bewoordingen van artikel 1 van verordening nr. 1259/2010 betreft, zij opgemerkt dat in lid 1 van dit artikel alleen wordt aangegeven dat deze verordening van toepassing is in gevallen van een wetsconflict met betrekking tot echtscheiding en scheiding van tafel en bed. Aan de bewoordingen van artikel 1 kunnen dan ook geen nuttige aanwijzingen worden ontleend om het begrip „echtscheiding” in de zin van deze bepaling te definiëren.

Wat in de tweede plaats de context van artikel 1 van verordening nr. 1259/2010 betreft, zij om te beginnen opgemerkt dat geen enkele bepaling van deze verordening een definitie van het begrip „echtscheiding” in de zin van die verordening bevat. Voorts zijn buitengerechtelijke echtscheidingen weliswaar niet expliciet uitgesloten van de werkingssfeer van verordening nr. 1259/2010, zoals de advocaat-generaal heeft opgemerkt in punt 60 van zijn conclusie, maar blijkt uit de verwijzingen naar de tussenkomst van een „gerecht” en naar het bestaan van een „procedure” in verschillende bepalingen van die verordening – waaronder artikel 1, lid 2, artikel 5, leden 2 en 3, artikel 8, artikel 13 en artikel 18, lid 2 – dat de verordening uitsluitend van toepassing is op echtscheidingen die worden uitgesproken door, dan wel onder toezicht van, een van overheidswege ingestelde rechterlijke instantie of een overheidsinstantie. Ten slotte moeten de materiële werkingssfeer en de bepalingen van verordening nr. 1259/2010 volgens overweging 10 ervan in overeenstemming zijn met verordening nr. 2201/2003.

Wat in de derde plaats de doelstelling van verordening nr. 1259/2010 betreft, zij opgemerkt dat deze verordening blijkens de titel ervan een nauwere samenwerking tussen de deelnemende lidstaten op het gebied van het toepasselijke recht inzake echtscheiding en scheiding van tafel en bed tot stand brengt. Zoals de advocaat-generaal in punt 65 van zijn conclusie heeft opgemerkt, konden ten tijde van de vaststelling van verordening nr. 1259/2010 in de rechtsorden van de lidstaten die deelnemen aan dergelijke nauwere samenwerking, alleen overheidsinstanties rechtens relevante beslissingen nemen op het betrokken gebied. Hoewel verschillende lidstaten sinds de vaststelling van verordening nr. 1259/2010 in hun rechtsorde de mogelijkheid hebben ingevoerd om echtscheidingen uit te spreken zonder tussenkomst van een overheidsinstantie, zouden buitengerechtelijke echtscheidingen – zoals de advocaat-generaal in punt 66 van zijn conclusie heeft opgemerkt – slechts onder het toepassingsgebied van verordening nr. 1259/2010 kunnen worden gebracht door wijzigingen waarvoor alleen de Uniewetgever bevoegd is.

Tegen de achtergrond van de definitie van het begrip „echtscheiding” in verordening nr. 2201/2003, volgt uit de doelstellingen van verordening nr. 1259/2010 dat deze alleen van toepassing is op echtscheidingen die worden uitgesproken door, dan wel onder toezicht van, een van overheidswege ingestelde rechterlijke instantie of een overheidsinstantie.

(zie punten 37‑40, 44, 45, 47‑49 en dictum)