Language of document : ECLI:EU:T:2021:363

Zaak T157/20

Davide Groppi Srl

tegen

Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie

 Arrest van het Gerecht (Tweede kamer) van 16 juni 2021

„Gemeenschapsmodel – Nietigheidsprocedure – Ingeschreven gemeenschapsmodel dat een tafellamp weergeeft – Ouder gemeenschapsmodel – Nietigheidsgrond – Geen eigen karakter – Artikel 6 van verordening (EG) nr. 6/2002”

1.      Gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Geen eigen karakter – Model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen algemene indruk wekt die verschilt van de door het oudere model gewekte algemene indruk – Globale beoordeling van alle door het oudere model afgebeelde elementen

[Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 6 en art. 25, lid 1, b)]

(zie punten 17, 48‑50)

2.      Gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Geen eigen karakter – Model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen algemene indruk wekt die verschilt van de door het oudere model gewekte algemene indruk – Nietigverklaring van het oudere model – Geen invloed

[Verordening nr. 6/2002 van de Raad, overweging 14, art. 6 en art. 25, lid 1, b)]

(zie punten 20‑27)

3.      Gemeenschapsmodellen – Aanvraag om inschrijving – Voorwaarden – Opgave van de voortbrengselen

(Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 6)

(zie punt 31)

4.      Gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Geen eigen karakter – Model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen algemene indruk wekt die verschilt van de door het oudere model gewekte algemene indruk – Ouder model dat zal worden verwerkt in een ander voortbrengsel of daarop zal worden toegepast – Geen invloed

[Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 6 en art. 25, lid 1, b)]

(zie punten 34, 35)

5.      Gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Geen eigen karakter – Model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen algemene indruk wekt die verschilt van de door het oudere model gewekte algemene indruk – Geïnformeerde gebruiker – Begrip

[Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 6, lid 1, en art. 25, lid 1, b)]

(zie punten 36, 37)

6.      Gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Geen eigen karakter – Model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen algemene indruk wekt die verschilt van de door het oudere model gewekte algemene indruk – Weergave van een tafellamp

[Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 6 en art. 25, lid 1, b)]

(zie punten 38, 42, 51‑55)

7.      Gemeenschapsmodellen – Nietigheidsgronden – Geen eigen karakter – Model dat bij de geïnformeerde gebruiker geen algemene indruk wekt die verschilt van de door het oudere model gewekte algemene indruk – Beoordelingscriteria – Vrijheid van de ontwerper

[Verordening nr. 6/2002 van de Raad, art. 6 en art. 25, lid 1, b)]

(zie punten 39‑41)

Samenvatting

Op 16 juli 2014 heeft Davide Groppi Srl, verzoekster, bij het Bureau voor intellectuele eigendom van de Europese Unie (EUIPO) de inschrijving aangevraagd van een gemeenschapsmodel dat een tafellamp weergeeft. Na de inschrijving van het model heeft Viabizzuno Srl een vordering tot nietigverklaring ingediend. Ter ondersteuning daarvan beriep zij zich op artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 6/2002(1), gelezen in samenhang met artikel 6 van deze verordening(2), waarbij de aangevoerde nietigheidsgrond betrekking had op een ouder model van 22 september 2011. Dit oudere model is op 30 oktober 2018 nietig verklaard. Op 22 november 2018 heeft de nietigheidsafdeling de vordering tot nietigverklaring van het jongere model toegewezen op grond dat dit model geen eigen karakter in de zin van artikel 6 van verordening nr. 6/2002 heeft. De kamer van beroep heeft deze beslissing bevestigd en heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat het oudere model nietig was verklaard, irrelevant was omdat het enkel van belang was of dat model openbaar was gemaakt.

Het Gerecht verwerpt het door Davide Groppi ingestelde beroep tot vernietiging van de beslissing van de kamer van beroep. Voor het eerst beklemtoont het Gerecht dat er geen gevolgen verbonden zijn aan het feit dat een model waarnaar wordt verwezen ter ondersteuning van een op artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 6/2002 gebaseerde vordering tot nietigverklaring van een ander model, in de loop van de administratieve procedure nietig wordt verklaard. Daarnaast verduidelijkt het Gerecht in welke mate bij het onderzoek van een op die bepaling gebaseerde nietigheidsgrond betekenis toekomt aan de aard van de voortbrengselen waarin de modellen worden verwerkt.

Beoordeling door het Gerecht

In de eerste plaats benadrukt het Gerecht dat de omstandigheid dat het oudere model nietig is verklaard, irrelevant is wanneer het openbaar is gemaakt. Het Gerecht oordeelt namelijk dat artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 6/2002 ertoe strekt om te voorkomen dat modellen worden ingeschreven die niet voldoen aan de voorwaarden waaronder de bescherming ervan gerechtvaardigd is – met name de voorwaarde dat het model in kwestie een „eigen karakter” heeft in de zin van artikel 6 van die verordening – en niet om een ouder model te beschermen. In dit verband herinnert het Gerecht eraan dat de nietigheidsgronden van artikel 25 van die verordening in beginsel door eenieder kunnen worden ingeroepen en niet tot doel hebben een ouder recht te beschermen ten behoeve van uitsluitend de houder van dat recht, waarvan de nietigverklaring tot gevolg zou hebben dat de tegen het jongere gemeenschapsmodel ingestelde nietigheidsprocedure zonder voorwerp raakt. Ten aanzien van – meer in het bijzonder – het criterium voor de beoordeling van het eigen karakter van een model die wordt verricht op grond van artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 6/2002, gelezen in samenhang met artikel 6 van deze verordening, onderstreept het Gerecht dat dit criterium blijkens overweging 14 van die verordening moet bestaan in het duidelijke verschil tussen de algemene indruk die het model wekt bij een geïnformeerde gebruiker die het model bekijkt en de algemene indruk die bij hem wordt gewekt door het vormgevingserfgoed. Het Gerecht preciseert namelijk dat het oudere model enkel tot doel heeft de stand van de techniek aan te geven, die overeenkomt met de modellen die het vormgevingserfgoed uitmaken dat betrekking heeft op het voortbrengsel in kwestie, en die reeds openbaar zijn gemaakt op de datum van de indiening van het model in kwestie. Derhalve is volgens het Gerecht de openbaarmaking van het oudere model van belang, en niet de omvang van de aan dit model verleende bescherming die voortvloeit uit de geldigheid van de inschrijving ervan.

In de tweede plaats brengt het Gerecht, na te hebben geconstateerd dat bij de inschrijving van het model in kwestie in algemene zin werd verwezen naar lampen voor verlichting, in herinnering dat de vaststelling tot welke bedrijfstak de voortbrengselen behoren weliswaar een relevante overweging is bij de vaststelling van de geïnformeerde gebruiker en zijn aandachtsniveau alsook bij de vaststelling van de mate van vrijheid waarover de ontwerper beschikte bij de ontwikkeling van dat model, en eventueel bij de vergelijking van de algemene indrukken die bij die geïnformeerde gebruiker worden gewekt, maar niet impliceert dat de voortbrengselen waarop de modellen in kwestie betrekking hebben soortgelijk moeten zijn of tot dezelfde bedrijfstak moeten behoren. In dit verband merkt het Gerecht op dat artikel 25, lid 1, onder b), van verordening nr. 6/2002 geen enkele voorwaarde bevat volgens welke de voortbrengselen soortgelijk moeten zijn, alsmede dat de bescherming van een model in feite zou worden beperkt tot modellen die behoren tot een welbepaalde bedrijfstak indien die bescherming afhankelijk werd gesteld van de aard van het voortbrengsel.


1      Volgens artikel 25, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 6/2002 van de Raad van 12 december 2001 betreffende gemeenschapsmodellen (PB 2002, L 3, blz. 1), zoals gewijzigd, kan een gemeenschapsmodel slechts nietig worden verklaard indien het niet voldoet aan de voorwaarden van de artikelen 4 tot en met 9 van die verordening.


2      Artikel 6 („Eigen karakter”) van verordening nr. 6/2002 bepaalt in lid 1, onder b), dat een model wordt geacht een eigen karakter te hebben indien de algemene indruk die het bij de geïnformeerde gebruiker wekt, verschilt van de algemene indruk die bij die gebruiker wordt gewekt door modellen die voor het publiek beschikbaar zijn gesteld vóór de datum van indiening van de aanvraag om inschrijving of, wanneer aanspraak op voorrang wordt gemaakt, vóór de datum van voorrang. Voorts wordt in artikel 6, lid 2, van die verordening gepreciseerd dat bij de beoordeling van het eigen karakter rekening moet worden gehouden met de mate van vrijheid van de ontwerper bij de ontwikkeling van het model.