Language of document : ECLI:EU:T:2021:537

ARREST VAN HET GERECHT (Eerste kamer)

8 september 2021 (*)

„Openbare dienst – Arbeidscontractanten – Openbaarmaking van persoonsgegevens – Verzoek om bijstand – Afwijzing van het verzoek – Onbevoegdheid van degene die het bezwarend besluit heeft vastgesteld – Besluit dat is opgesteld en ondertekend door een extern advocatenkantoor – Aansprakelijkheid – Immateriële schade”

In zaak T‑52/19,

AH, vertegenwoordigd door N. de Montigny, advocaat,

verzoeker,

tegen

Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (Eurofound), vertegenwoordigd door F. van Boven en M. Jepsen als gemachtigden, bijgestaan door C. Callanan, solicitor,

verweerster,

betreffende een verzoek krachtens artikel 270 VWEU tot, ten eerste, nietigverklaring van het besluit van 22 maart 2018, dat is opgesteld en ondertekend door een extern advocatenkantoor, en dat betrekking heeft op een verzoek om bijstand van verzoeker in verband met de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens en op een schadevordering, en, ten tweede, vergoeding van de immateriële schade die hij zou hebben geleden als gevolg van dit besluit en deze openbaarmaking,

wijst

HET GERECHT (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: H. Kanninen, president, N. Półtorak en M. Stancu (rapporteur), rechters,

griffier: L. Ramette, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 8 december 2020,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding en feiten die zich na de instelling van het beroep hebben voorgedaan

1        Verzoeker, AH, is arbeidscontractant bij de Europese Stichting ter verbetering van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden (Eurofound).

2        Op 13 juni 2017 heeft verzoeker op grond van artikel 90, lid 1, van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Unie (hierna: „Statuut”) een verzoek ingediend om met terugwerkende kracht opnieuw in zijn functiegroep te worden ingedeeld. Bij besluit van 11 juli 2017 heeft Eurofound dit verzoek afgewezen.

3        Op 8 september 2017 heeft verzoeker op grond van artikel 90, lid 2, van het Statuut een klacht tegen dat besluit ingediend (hierna: „klacht van 8 september 2017”), die op 8 januari 2018 door het tot het aangaan van de aanstellingsovereenkomst bevoegde gezag (hierna: „TAABG”) van Eurofound is afgewezen. Verzoeker heeft tegen dit besluit geen beroep ingesteld.

 Ontdekking van het „hrlink”-bestand

4        Op 12 januari 2018 heeft verzoeker een bestand met de naam „hrlink” (hierna: „‚hrlink’-bestand”) ontdekt, dat toegankelijk was voor het personeel van Eurofound op een van haar servers. Dit bestand bevatte meerdere vertrouwelijke subbestanden betreffende het personeel van Eurofound, waaronder een dossier over de klacht van 8 september 2017 (hierna: „litigieus dossier”). Dit dossier bevatte documenten betreffende de behandeling van deze klacht, waaronder een e-mail van 9 september 2017, waarin de [vertrouwelijk](1) en de [vertrouwelijk] met name de mogelijkheid bespraken om tegen verzoeker een tuchtprocedure in te leiden wegens zijn valse beweringen in de klacht van 8 september 2017.

5        Na deze ontdekking heeft verzoeker op 15 januari 2018 de hyperlink van het betrokken dossier naar verschillende collega’s gestuurd en hun gevraagd om na te gaan of zij toegang hadden tot dat dossier. Na bevestiging van hun kant heeft verzoeker diezelfde dag dit incident per e-mail gemeld bij de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming (EDPS). Deze heeft daarover een onderzoek geopend, dat is ingeschreven onder nummer [vertrouwelijk] (hierna: „eerste onderzoek van de EDPS”).

6        Bij e-mail van 30 januari 2018 heeft de vakbond [vertrouwelijk] de uitvoerend directeur geschreven met de mededeling dat de persoonsgegevens van een van de werknemers van Eurofound, die tevens lid was van het uitvoerend comité van deze vakbond binnen Eurofound, openbaar waren gemaakt.

 Verzoek van 2 februari 2018 en bestreden besluit

7        Op 2 februari 2018 heeft verzoeker via zijn advocaat een e-mail gestuurd naar de uitvoerend directeur en naar het toenmalige hoofd personeelszaken (hierna: „verzoek van 2 februari 2018”) betreffende, ten eerste, een verzoek om bijstand, opdat Eurofound onderzoek zou doen naar de ernstige tekortkomingen van verzoekers hiërarchie, die hij bij lezing van het litigieuze dossier had ontdekt, betreffende met name de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens en de door de [vertrouwelijk] in de e-mail van 9 september 2017 geformuleerde uitlatingen, en, ten tweede, een schadevordering op grond van artikel 90, lid 1, van het Statuut, om betaling te verkrijgen van een voorlopig bedrag van 60 000 EUR ter vergoeding van de wegens deze tekortkomingen geleden schade.

8        Op 14 februari 2018 heeft een Iers advocatenkantoor (hierna: „extern advocatenkantoor”) namens Eurofound de ontvangst van het verzoek van 2 februari 2018 bevestigd.

9        Bij besluit van 22 maart 2018 (hierna: „bestreden besluit”) heeft het externe advocatenkantoor verzoeker meegedeeld dat zijn schadevordering in het verzoek van 2 februari 2018 was afgewezen op grond van de overweging dat zijn persoonsgegevens niet opzettelijk openbaar waren gemaakt en dat hem bijgevolg geen enkele vergoeding was verschuldigd. In dit besluit gaf dit kantoor tevens aan dat Eurofound erkende dat het „hrlink”-bestand niet was beveiligd en een intern onderzoek naar dit beveiligingslek zou starten. Daartoe verzocht het verzoeker om een aantal vragen te beantwoorden over hoe hij zelf toegang tot dit bestand had gekregen.

10      Na de vaststelling van het bestreden besluit heeft verzoekers advocaat het externe advocatenkantoor op 5 april en 9 mei 2018 twee e-mails gestuurd, waarop dit kantoor heeft geantwoord bij e-mails van 26 april en 1 juni 2018. Deze e-mails waren bedoeld om de inhoud en de strekking van dit besluit te verduidelijken, met name de omvang van het in punt 9 hierboven vermelde onderzoek.

11      Op 21 juni 2018 heeft verzoeker krachtens artikel 90, lid 2, van het Statuut een klacht tegen het bestreden besluit ingediend (hierna: „klacht van 21 juni 2018”). Hij heeft Eurofound primair verzocht om dit besluit in te trekken en het door hem verlangde onderzoek te verrichten alvorens de wegens de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens ingediende schadevordering te verwerpen en om de voor deze openbaarmaking verantwoordelijke personen te vervolgen overeenkomstig artikel 49 van verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (PB 2001, L 8, blz. 1). Subsidiair heeft hij Eurofound verzocht om hem een bedrag van 30 000 EUR toe te kennen ter vergoeding van zijn immateriële schade.

12      Bij besluit van 18 oktober 2018 heeft het externe advocatenkantoor verzoeker meegedeeld dat zijn klacht was afgewezen. Dit besluit was ondertekend door een van de advocaten van dit kantoor als „wettelijk vertegenwoordiger van Eurofound”.

 Maatregelen die Eurofound heeft genomen naar aanleiding van verzoekers verzoek om bijstand en van de ontdekking van het lek in de beveiliging van het „hrlink”-bestand

13      Bij twee e-mails van 2 februari 2018 heeft Eurofound het personeel op de hoogte gebracht van het bestaan van een onbeveiligde toegang tot het „hrlink”-bestand en van de vaststelling van corrigerende maatregelen in dit verband, en heeft zij dit beveiligingslek voorts gemeld aan de EDPS. Na deze laatste e-mail heeft de EDPS een onderzoek geopend, dat is ingeschreven onder nummer [vertrouwelijk] (hierna: „tweede onderzoek van de EDPS”).

14      Op 28 maart 2018 heeft de functionaris voor gegevensbescherming van Eurofound (hierna: „DPO”) een eerste verslag opgesteld over het lek in de beveiliging van het „hrlink”-bestand.

15      Bij e-mail van 3 april 2018 heeft de EDPS Eurofound meegedeeld dat de openbaarmaking van de persoonsgegevens als gevolg van een onbeveiligde toegang tot dat bestand weliswaar een ernstig feit oplevert, maar dat de tot dan toe genomen corrigerende maatregelen toereikend waren en zijn tweede onderzoek bijgevolg zou worden afgesloten.

16      Bij e-mail van 13 april 2018 heeft de DPO verzoeker verzocht om een vragenlijst in te vullen in het kader van het onderzoek dat zij aan het voeren was, teneinde een verslag aan de EDPS en de uitvoerend directeur op te stellen over de ongeoorloofde toegang tot het „hrlink”-bestand. Verzoeker heeft haar diezelfde dag geantwoord dat zij zich tot zijn advocaat diende te wenden, die de DPO op 20 april 2018 heeft geschreven om verzoekers standpunt over dit onderzoek te verduidelijken.

17      Bij e-mail van 24 mei 2018 heeft de DPO de EDPS op de hoogte gebracht van de ontwikkelingen in het interne onderzoek naar de ongeoorloofde toegang tot het „hrlink”-bestand. Na die e-mail heeft de EDPS Eurofound op 14 december 2018 opnieuw in kennis gesteld van zijn voornemen om zijn tweede onderzoek af te sluiten.

18      Bij e-mail van 4 juli 2018 heeft de EDPS de uitvoerend directeur, in zijn hoedanigheid van verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens van Eurofound, schriftelijk geïnformeerd over de door verzoeker bij de EDPS ingediende klacht en hem gevraagd of hij opmerkingen had over verzoekers beweringen in het kader van zijn eerste onderzoek. De directeur heeft op 1 augustus 2018 op deze e-mail geantwoord.

19      Bij e-mail van 18 oktober 2018 heeft de DPO de EDPS meegedeeld dat Eurofound een externe onderneming had verzocht om een IT-deskundigenonderzoek naar het lek in de beveiliging van het „hrlink”-bestand. In het eindverslag daarvan werd bevestigd dat dit bestand sinds ten minste 2014 toegankelijk was en dat geen enkele opzettelijke wijziging in de beveiligingsinstellingen was aangebracht om het litigieuze dossier openbaar te maken.

20      Bij e-mail van 21 juni 2019 heeft de uitvoerend directeur de EDPS schriftelijk in kennis gesteld van de laatste gebeurtenissen met betrekking tot verzoekers klacht en van het bij het Gerecht aanhangige beroep in de onderhavige zaak. Op 3 juli 2019 heeft de EDPS Eurofound geantwoord dat zijn eerste onderzoek zou worden geschorst in afwachting van de eindbeslissing in deze zaak. Op 31 juli 2019 is verzoeker een soortgelijke e-mail gezonden.

 Procedure en conclusies van partijen

21      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 28 januari 2019, heeft verzoeker het onderhavige beroep ingesteld. Bij afzonderlijke akte van dezelfde dag heeft hij verzocht om anonimiteit overeenkomstig artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht. Dat verzoek is ingewilligd op 11 maart 2019.

22      Eurofound heeft op 26 april 2019 haar verweerschrift ingediend. Bij afzonderlijke akte van dezelfde dag heeft zij het Gerecht overeenkomstig artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering verzocht om ten opzichte van het publiek bepaalde gegevens in het verzoekschrift weg te laten.

23      Verzoeker heeft op 10 juli 2019 zijn repliek ingediend, die ook een verzoek om maatregelen tot organisatie van de procesgang bevatte. Bij afzonderlijke akte van dezelfde dag verzocht hij het Gerecht om ten opzichte van het publiek bepaalde gegevens in de repliek weg te laten.

24      Op 12 augustus 2019 heeft verzoeker ter griffie van het Gerecht een bewijsaanbod ingediend. Bij brief van 20 augustus 2019 heeft het Gerecht Eurofound verzocht om haar opmerkingen over dit bewijsaanbod in te dienen in het kader van de dupliek.

25      Eurofound heeft op 18 september 2019 haar dupliek ingediend. Bij afzonderlijke akte van dezelfde dag heeft zij het Gerecht opnieuw verzocht om ten opzichte van het publiek bepaalde gegevens weg te laten voor alle documenten betreffende deze zaak, met inbegrip van de repliek en de dupliek.

26      Op 20 september 2019 heeft verzoeker het Gerecht primair verzocht om zaak T‑630/19, AH/Eurofound, krachtens artikel 68 van het Reglement voor de procesvoering met de onderhavige zaak te voegen en, subsidiair en indien de voeging niet zou worden toegestaan, om de behandeling van zaak T‑630/19 op te schorten. Eurofound heeft op 29 oktober 2019 haar opmerkingen over deze verzoeken ingediend.

27      Op 17 oktober 2019 heeft de president van het Gerecht, in het belang van een goede rechtsbedeling, bij met redenen omklede beslissing en na raadpleging van de betrokken rechters, overeenkomstig artikel 27, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering een nieuwe rechter-rapporteur aangewezen, die zitting heeft in de Eerste kamer van het Gerecht.

28      Op 20 november 2019 heeft de griffie van het Gerecht partijen meegedeeld dat de schriftelijke behandeling was gesloten en dat de president van de Eerste kamer had beslist om de onderhavige zaak in dat stadium van de procedure niet te voegen met zaak T‑630/19.

29      Op 2 december 2019 heeft verzoeker op grond van artikel 106, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering een met redenen omkleed verzoek ingediend om in het kader van de mondelinge behandeling te worden gehoord.

30      Op 13 januari 2020 heeft verzoeker een nieuw bewijsaanbod ingediend, waarover Eurofound op 7 februari 2020 haar opmerkingen heeft ingediend.

31      Bij beslissing van 1 oktober 2020 heeft het Gerecht de onderhavige zaak voor de mondelinge behandeling gevoegd met zaak T‑630/19, AH/Eurofound.

32      Op dezelfde dag heeft het Gerecht de mondelinge behandeling geopend en beslist om partijen schriftelijk te beantwoorden vragen te stellen in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 89 van het Reglement voor de procesvoering. Partijen hebben deze vragen binnen de gestelde termijn beantwoord.

33      Op 13 november 2020 heeft de Eerste kamer van het Gerecht krachtens artikel 89 van het Reglement voor de procesvoering beslist Eurofound nieuwe schriftelijk te beantwoorden vragen te stellen, die zij binnen de gestelde termijn heeft beantwoord.

34      Op 25 november 2020 heeft Eurofound een bewijsaanbod ingediend. Op 30 november 2020 heeft het Gerecht verzoeker verzocht om zijn opmerkingen over dit bewijsaanbod mondeling ter terechtzitting te maken.

35      Op 1 december 2020 heeft Eurofound het Gerecht verzocht om voor de mondelinge behandeling af te wijken van de regeling van het taalgebruik, zodat zij zich in het Engels kon uitdrukken. Op 3 december 2020 heeft de president van de Eerste kamer van het Gerecht beslist om het verzoek van Eurofound om ter terechtzitting in het Engels te pleiten, niet in te willigen, aangezien een dergelijk verzoek om afwijking op grond van artikel 1, lid 2, onder f), en artikel 45, lid 1, onder c), van het Reglement voor de procesvoering niet kan worden ingediend door een van de organen of instanties van de Europese Unie.

36      Partijen hebben ter terechtzitting van 8 december 2020 pleidooi gehouden en geantwoord op de mondelinge vragen van het Gerecht.

37      In zijn verzoekschrift verzoekt verzoeker het Gerecht in wezen:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        Eurofound te veroordelen tot betaling van een bedrag van 30 000 EUR ter vergoeding van de immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens en de afwijzing van het verzoek van 2 februari 2018;

–        Eurofound te verwijzen in de kosten.

38      In haar verweerschrift verzoekt Eurofound het Gerecht:

–        het beroep tot nietigverklaring en tot schadevergoeding in zijn geheel niet-ontvankelijk en ongegrond te verklaren;

–        verzoeker te verwijzen in alle kosten.

39      In zijn repliek verzoekt verzoeker het Gerecht in wezen:

–        zijn verzoek tot overlegging van documenten in te willigen door Eurofound te gelasten om alle machtigingen over te leggen die haar vertegenwoordigers in elke fase van de precontentieuze en contentieuze fase hebben gekregen;

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        Eurofound te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding van 200 000 EUR, vermeerderd met vertragingsrente vanaf de datum van uitspraak van het arrest tegen de door de Europese Centrale Bank (ECB) vastgestelde rentevoet;

–        Eurofound te verwijzen in de kosten.

40      In de dupliek verzoekt Eurofound het Gerecht om:

–        alle in de repliek geformuleerde verzoeken tot overlegging van documenten betreffende de machtiging van haar vertegenwoordigers niet-ontvankelijk of in ieder geval ongegrond te verklaren;

–        alleen de in het verzoekschrift geformuleerde conclusies te onderzoeken en alleen daarover uitspraak te doen zoals in het verweerschrift is gevorderd, en de nieuwe schadevorderingen, alsmede de overeenkomstige middelen en de ter staving daarvan overgelegde bewijsstukken, die voor het eerst in de repliek zijn aangedragen met betrekking tot zowel de brief aan de EDPS van 1 augustus 2018 als de in de bijlagen 9, 10 en 13 bij de repliek overgelegde documenten, af te wijzen;

–        verzoeker te verwijzen in de kosten.

 In rechte

 Vordering tot nietigverklaring

41      Ter ondersteuning van zijn vordering tot nietigverklaring voert verzoeker zeven middelen aan: ten eerste, onbevoegdheid van degene die het bezwarend besluit heeft vastgesteld; ten tweede, niet-nakoming van de bijstandsplicht en voortijdige afwijzing van zijn schadevordering; ten derde, tegenstrijdig karakter van het standpunt van de administratie, niet-nakoming van de motiveringsplicht en schending van het recht om te worden gehoord; ten vierde, schending van artikel 26 van het Statuut en van de toepasselijke bepalingen inzake het recht op bescherming van persoonsgegevens; ten vijfde, belangenconflict en niet-nakoming van de verplichting tot objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid van de administratie; ten zesde, misbruik van bevoegdheid; en ten zevende, schending van artikel 17 van het Statuut en van de vertrouwelijkheid van vakbondsactiviteiten.

42      Verzoeker voert met betrekking tot het bestreden besluit, voor zover zijn schadevordering daarbij wordt afgewezen, met zijn tweede middel met name aan dat de afwijzing van deze vordering voorbarig was. Volgens vaste rechtspraak vormt het besluit waarbij een instelling een schadevordering afwijst, een integrerend deel van de administratieve procedure die aan de bij het Gerecht ingestelde aansprakelijkheidsvordering voorafgaat en kan de vordering tot nietigverklaring van dat besluit bijgevolg niet los van de schadevordering worden beoordeeld (zie in die zin arrest van 6 mei 2019, Mauritsch/INEA, T‑271/18, niet gepubliceerd, EU:T:2019:286, punt 26 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Aangezien verzoeker een schadevordering heeft ingediend die onder meer strekt tot vergoeding van de immateriële schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens (zie punt 82 infra), hoeft in casu niet afzonderlijk uitspraak te worden gedaan over de vordering tot nietigverklaring van de afwijzing van deze schadevordering.

 Ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring

43      Zonder formeel een exceptie van niet-ontvankelijkheid van de vordering tot nietigverklaring op te werpen, voert Eurofound aan dat deze niet-ontvankelijk is omdat verzoeker geen duidelijk, daadwerkelijk en actueel procesbelang heeft, aangezien zij niet heeft geweigerd om de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens te onderzoeken, en daarvoor steeds met de EDPS heeft samengewerkt. Verzoeker betwist deze argumenten en brengt daar in wezen tegenin dat het onderzoek van Eurofound nooit tot doel heeft gehad om te antwoorden op de verzoeken van 2 februari 2018, namelijk de oorzaak van en de verantwoordelijken voor de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens identificeren.

44      Volgens vaste rechtspraak is een door een natuurlijke of rechtspersoon ingesteld beroep tot nietigverklaring slechts ontvankelijk indien de verzoeker belang heeft bij de nietigverklaring van de bestreden handeling. Een dergelijk belang is slechts voorhanden indien de uitkomst van het beroep de verzoeker een voordeel kan opleveren. Dit voordeel kan betrekking hebben op materiële belangen of op immateriële belangen en toekomstverwachtingen van de belanghebbende (zie beschikking van 20 oktober 2009, Lebard/Commissie, T‑89/06, niet gepubliceerd, EU:T:2009:408, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      In casu betwist verzoeker de afwijzing van zijn verzoek om bijstand voor zover dit ertoe strekte om onder extern toezicht een administratief onderzoek te verrichten naar de vermeend onrechtmatige openbaarmaking van zijn persoonsgegevens aan derden zonder zijn voorafgaande toestemming en naar de identificatie van de verantwoordelijken voor deze openbaarmaking. Deze vaststelling volstaat om te besluiten dat het onderhavige beroep verzoeker een voordeel kan opleveren, aangezien de nietigverklaring van het bestreden besluit Eurofound tot een dergelijk onderzoek zou kunnen nopen.

46      Uit het voorgaande volgt dat verzoekers vordering tot nietigverklaring ontvankelijk moet worden verklaard.

 Gegrondheid van de vordering tot nietigverklaring

–       Eerste middel: onbevoegdheid van degene die het bezwarend besluit heeft vastgesteld

47      Met zijn eerste middel betoogt verzoeker dat het bestreden besluit en het besluit tot afwijzing van de klacht door een onbevoegde zijn vastgesteld, namelijk het externe advocatenkantoor, dat niet als een gezag in de zin van het Statuut kan worden aangemerkt.

48      Volgens Eurofound moet dit middel niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien het niet is aangevoerd in het kader van de precontentieuze procedure, en is het in ieder geval ongegrond. Ten eerste is het bestreden besluit opgesteld en ondertekend door het externe advocatenkantoor in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van Eurofound en volgens haar instructies. In dit verband preciseert Eurofound dat de bevoegdheden van het TAABG gedurende de volledige precontentieuze fase de exclusieve bevoegdheid van de uitvoerend directeur zijn gebleven en niet aan het externe advocatenkantoor zijn toevertrouwd. Ten tweede bepaalt het Ierse recht dat een extern advocatenkantoor een besluit van een overheidsinstantie kan ondertekenen. Ten derde was de keuze voor bijstand door een extern advocatenkantoor geboden door het feit dat verzoeker zelf om bijstand van een juridisch adviseur had verzocht. Ten vierde gelden voor de besluiten van het TAABG geen vormvereisten, aangezien de verzoeken van ambtenaren of andere personeelsleden zelf niet aan dergelijke voorwaarden hoeven te voldoen.

49      Zonder dat hoeft te worden onderzocht of de klacht van 21 juni 2018 in wezen een grief bevat die verband kan houden met het onderhavige middel, zij eraan herinnerd dat het middel inzake onbevoegdheid van degene die een bezwarend besluit heeft vastgesteld, een middel van openbare orde is dat het Gerecht in voorkomend geval ambtshalve dient aan te voeren (zie in die zin arrest van 17 november 2017, Teeäär/ECB, T‑555/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:817, punt 36 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      Dit middel dient dus ten gronde te worden onderzocht.

51      In de eerste plaats zij vastgesteld dat het externe advocatenkantoor is gemachtigd om het bestreden besluit op te stellen en te ondertekenen. Daarentegen blijkt uit het aan het Gerecht overgelegde dossier, anders dan verzoeker stelt, niet dat dit kantoor niet heeft gehandeld volgens de instructies van Eurofound. Het staat immers vast dat dit kantoor steeds heeft aangegeven in naam en voor rekening van Eurofound te hebben gehandeld. Voorts blijkt uit de door Eurofound voor het Gerecht aangedragen contextuele gegevens met betrekking tot haar communicatie met het externe advocatenkantoor tijdens de precontentieuze fase dat de schrifturen van dit kantoor met Eurofound waren overeengekomen.

52      In de tweede plaats voert Eurofound met betrekking tot de machtiging die zij aldus aan het externe advocatenkantoor heeft verleend om het bestreden besluit op te stellen en te ondertekenen, in wezen aan dat dit kantoor tekenbevoegdheid heeft gekregen en dat deze delegatie geoorloofd was.

53      In dit verband moet los van de aard van de machtiging die het externe advocatenkantoor heeft gekregen om het bestreden besluit op te stellen en te ondertekenen, allereerst worden opgemerkt dat het Hof met betrekking tot de delegatie van bevoegdheden heeft gepreciseerd dat een instelling of een orgaan van de Unie bevoegd is om een geheel van maatregelen vast te stellen betreffende de organisatie van bevoegdheden, met name inzake het beheer van het eigen personeel, en de delegatie ervan aan besluitvormende organen binnen die instelling of dat orgaan (zie in die zin arrest van 26 mei 2005, Tralli/ECB, C‑301/02 P, EU:C:2005:306, punten 41‑43).

54      Vervolgens zij eraan herinnerd dat volgens artikel 2 van het Statuut „[i]edere instelling bepaalt welke gezagsorganen bij haar de bevoegdheden uitoefenen die volgens [het] statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag toekomen” en dat „[e]en of meer instellingen [...] de uitoefening van de aan het tot aanstelling bevoegde gezag verleende bevoegdheden [...] geheel of gedeeltelijk aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan [kunnen] toevertrouwen, met uitzondering van besluiten inzake de aanstelling, bevordering of overplaatsing van ambtenaren”. Het bevoegde gezagsorgaan moet dus worden vastgesteld „bij” deze instelling, zodat deze bevoegdheden in beginsel alleen kunnen worden verleend aan een of meer personen die van deze instelling afhangen. De enige door het Statuut toegestane uitzondering betreft het geval waarin een of meer instellingen beslissen om die bevoegdheden aan een van hen of aan een interinstitutioneel orgaan toe te vertrouwen, waarbij deze bevoegdheden zich in geen geval kunnen uitstrekken tot besluiten inzake de aanstelling, bevordering of overplaatsing van ambtenaren.

55      Bovendien vormt de delegatie van tekenbevoegdheid een maatregel betreffende de interne organisatie van de diensten van de administratie van de Unie en is deze het normale middel waarmee deze haar bevoegdheden uitoefent. Hieruit volgt dat in het kader van een delegatie van tekenbevoegdheid in beginsel alleen personeelsleden en ambtenaren kunnen worden gemachtigd om in naam en onder toezicht van de administratie duidelijk omschreven maatregelen van beheer of bestuur te nemen (zie in die zin arrest van 6 december 1994, Lisrestal e.a./Commissie, T‑450/93, EU:T:1994:290, punt 34 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

56      Ten slotte moet de vraag of een machtiging als in casu aan de orde geoorloofd is, worden beoordeeld in het licht van het doel van de precontentieuze procedure als bedoeld in de artikelen 90 en 91 van het Statuut. Dit doel bestaat erin een dialoog tot stand te brengen tussen de instelling en haar ambtenaar of haar personeelslid over de problemen die zich eventueel in de arbeidsverhouding hebben voorgedaan, en hun aldus de mogelijkheid te bieden om een minnelijke oplossing voor het geschil te vinden (zie arrest van 12 maart 2019, TK/Parlement, T‑446/17, niet gepubliceerd, EU:T:2019:151, punt 44 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Hieruit volgt dat de instelling gedurende deze gehele procedure de bevoorrechte gesprekspartner van de ambtenaar of het personeelslid moet blijven, om de in deze fase vereiste openheid van geest en dialoog te behouden.

57      Gelet op de hierboven in herinnering gebrachte beginselen, moet in casu worden vastgesteld dat Eurofound zich in het kader van een onder het Statuut vallende precontentieuze procedure weliswaar door het externe advocatenkantoor kon laten adviseren, maar niet zo ver mocht gaan dat zij een externe particuliere entiteit, zoals dit kantoor, machtiging verleende om het bestreden besluit op te stellen en te ondertekenen.

58      Dienaangaande zij vastgesteld dat de enige gesprekspartner waarmee verzoeker tijdens de gehele precontentieuze fase heeft gecommuniceerd, het externe advocatenkantoor was, en niet Eurofound. De doorslaggevende rol die dit kantoor in de precontentieuze fase heeft gespeeld, heeft dus verhinderd dat een serene dialoog tussen Eurofound en verzoeker tot stand werd gebracht over de problemen die zich in de arbeidsverhouding mogelijk hebben voorgedaan, waardoor een minnelijke oplossing voor het geschil kon worden gevonden. Eurofound heeft deze omstandigheid ter terechtzitting overigens bevestigd, toen zij stelde dat de keuze om zich door een extern advocatenkantoor te laten vertegenwoordigen ook was ingegeven door de „contentieuze” aard van de op 2 februari 2018 ingediende schadevordering.

59      In de derde plaats zij eraan herinnerd dat de administratieve procedure wordt beheerst door regels en beginselen die inherent zijn aan overheidshandelingen. Zo vereist met name het beginsel van behoorlijk bestuur dat de verdeling van de bevoegdheden en de tekenbevoegdheid binnen de instellingen duidelijk wordt omschreven en bekendgemaakt (zie in die zin arresten van 17 november 2017, Teeäär/ECB, T‑555/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:817, punt 53, en 19 december 2019, XG/Commissie, T‑504/18, EU:T:2019:883, punt 87). De eerbiediging van het rechtszekerheidsbeginsel, op grond waarvan een besluit van een overheidsinstantie aan de justitiabelen niet kan worden tegengeworpen voordat zij de gelegenheid hebben gehad daarvan kennis te nemen, vereist immers – ofschoon dit in geen enkele schriftelijke bepaling uitdrukkelijk is neergelegd – dat besluiten betreffende de uitoefening van de bevoegdheden die door het Statuut aan het tot aanstelling bevoegde gezag en door de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Unie aan het TAABG zijn verleend, op de juiste wijze bekend worden gemaakt volgens de door de administratie vast te stellen regels en vorm (zie arrest van 30 november 2009, Wenig/Commissie, F‑80/08, EU:F:2009:160, punt 90 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

60      In casu zij vastgesteld dat, zelfs indien Eurofound het externe advocatenkantoor had mogen machtigen om het bestreden besluit op te stellen en te ondertekenen, niets in het dossier aantoont dat deze machtiging duidelijk was omschreven en a fortiori evenmin was gepubliceerd.

61      Gelet op een en ander moet worden geoordeeld dat het bestreden besluit onrechtmatig is aangezien het door een extern advocatenkantoor is opgesteld en ondertekend.

62      Aan die conclusie wordt niet afgedaan door de overige argumenten van Eurofound.

63      Ten eerste zij eraan herinnerd dat Eurofound bij de vaststelling van het gezag dat bevoegd is voor de afwijzing van een verzoek om bijstand op grond van artikel 24 van het Statuut en van een schadevordering van een ambtenaar op grond van artikel 90, lid 1, van het Statuut, niet onderworpen is aan het Ierse recht. Uit de laatste overweging, gelezen in samenhang met artikel 17 van verordening (EEG) nr. 1365/75 van de Raad van 26 mei 1975 betreffende de oprichting van een Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden (PB 1975, L 139, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1111/2005 van de Raad van 24 juni 2005 (PB 2005, L 184, blz. 1), blijkt immers dat Eurofound in het kader van de Unie wordt ingesteld en optreedt met inachtneming van het Unierecht en dat haar personeel dat na 4 augustus 2005 in dienst is genomen, valt onder het Statuut. Gesteld al dat een extern advocatenkantoor volgens zijn nationale recht een besluit van een overheidsinstantie zou kunnen opstellen en ondertekenen, kan een dergelijke regel dus niet worden toegepast op besluiten die op grond van het Statuut worden genomen.

64      Ten tweede kan Eurofound niet op goede gronden stellen dat zij wel verplicht was om een beroep te doen op de diensten van een extern advocatenkantoor omdat ook verzoeker werd bijgestaan door een advocaat.

65      Dienaangaande volstaat het eraan te herinneren dat het belanghebbenden volgens vaste rechtspraak niet kan worden verboden zich in de precontentieuze fase van de bijstand van een advocaat te verzekeren (zie in die zin arrest van 5 november 1991, Parlement/Virgili-Schettini, C‑348/90 P, EU:C:1991:413, punt 5 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Dit beginsel vindt zijn verklaring in het feit dat de ambtenaar of het personeelslid, die of dat niet noodzakelijkerwijs juridische kennis heeft, het recht heeft om een beroep te doen op de diensten van een externe juridisch adviseur, terwijl een instelling, die over ruimere middelen beschikt dan een ambtenaar of een personeelslid, kan steunen op een juridische dienst en zich kan laten bijstaan of adviseren door haar personeelsleden. Bovendien zij hoe dan ook vastgesteld dat Eurofound, zoals zij in haar antwoorden op de maatregelen tot organisatie van de procesgang heeft aangegeven, niet verplicht was om zich te laten bijstaan door een extern advocatenkantoor, aangezien zij beschikte over een dienstenniveauovereenkomst met het directoraat Personeelszaken van de Europese Commissie voor de behandeling van administratieve klachten.

66      Ten derde stelt Eurofound ten onrechte, onder verwijzing naar met name het arrest van 5 november 1991, Parlement/Virgili-Schettini (C‑348/90 P, EU:C:1991:413), dat voor de besluiten van het TAABG geen enkel bijzonder vormvoorschrift geldt en dat deze besluiten derhalve door een extern advocatenkantoor kunnen worden opgesteld en ondertekend.

67      Dat arrest neemt in werkelijkheid een in het arrest van 9 maart 1978, Herpels/Commissie (54/77, EU:C:1978:45), bevestigd beginsel uit de rechtspraak over, volgens hetwelk een door een ambtenaar ingediend verzoek in de zin van artikel 90 van het Statuut aan geen enkel vormvoorschrift is onderworpen, en de inhoud ervan door de administratie moet worden uitgelegd en begrepen met de zorgvuldigheid die een grote en deugdelijk toegeruste organisatie jegens haar justitiabelen, met inbegrip van haar personeelsleden, betaamt. Anders dan Eurofound betoogt, geldt de flexibiliteit met betrekking tot de vormvoorschriften echter uitsluitend voor verzoeken van ambtenaren of personeelsleden, die een dergelijk verzoek zelfs zonder tussenkomst van een advocaat kunnen indienen, en niet voor het formele besluit dat de instelling moet nemen op basis van dit verzoek, waarvan de opstelling en de ondertekening niet kunnen worden gedelegeerd aan een externe particuliere entiteit, zoals blijkt uit punt 57 hierboven.

68      Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit niet door de bevoegde instantie is vastgesteld, waardoor met name gelet op de overwegingen in de punten 58 en 60 hierboven, inbreuk is gemaakt op de regels van behoorlijk bestuur op het gebied van personeelsbeheer. Op die grond moet dit besluit nietig worden verklaard (zie in die zin arrest van 17 november 2017, Teeäär/ECB, T‑555/16, niet gepubliceerd, EU:T:2017:817, punt 52 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

69      Teneinde een goede rechtsbedeling te waarborgen, dient echter ook verzoekers tweede middel te worden onderzocht.

–       Tweede middel: niet-nakoming van de bijstandsplicht

70      Verzoeker betoogt in wezen dat Eurofound haar bijstandsplicht niet is nagekomen doordat zij zijn schadevordering voortijdig heeft afgewezen, zonder het onderzoek waar hij op 2 februari 2018 om had verzocht, uit te voeren. Dit onderzoek had volgens verzoeker tot doel moeten hebben om het beveiligingslek te verklaren, dat wil zeggen de verantwoordelijken voor dit gebrek, de personen die het litigieuze dossier hebben geraadpleegd en de reden waarom zij dit zouden hebben gedaan te identificeren, en om hem in staat te stellen om op die manier de schade waarvan hij vergoeding vordert, aan te tonen.

71      Eurofound betwist deze argumenten. In de eerste plaats brengt zij daar tegenin dat de afwijzing van de schadevordering niet voorbarig was, aangezien zij op het moment van indiening ervan beschikte over de gegevens die zij nodig had om haar besluit te nemen, en dat verzoeker dan hetzij zijn schadevordering had moeten intrekken, hetzij de resultaten van het administratieve onderzoek wegens intimidatie en van het onderzoek van de EDPS had moeten afwachten, en vervolgens een schadevordering had moeten indienen als het resultaat van een van deze onderzoeken dat had gerechtvaardigd. In de tweede plaats stelt zij dat zij niet verplicht is om een onderzoek te verrichten om verzoeker in staat te stellen om te beoordelen op welke vergoeding hij recht heeft, en evenmin om hem het nodige bewijs te leveren om een dergelijke vordering te staven.

72      Vóór alles zij eraan herinnerd dat uit de zuiver illustratieve lijst van gedragingen die zijn opgesomd in artikel 24 van het Statuut, die onder meer betrekking heeft op bedreigingen, beschimpingen, smaad of vergrijpen tegen persoon of goed van de ambtenaar uit hoofde van zijn hoedanigheid en zijn functie, blijkt dat de bijstandsplicht uitsluitend tot doel heeft de ambtenaren en personeelsleden van de Unie te beschermen tegen ongerechtvaardigde aanvallen die onverenigbaar zijn met de orde en de sereniteit van de dienst, door derden of door ambtenaren of personeelsleden van de Unie. De rechtspraak van het Gerecht preciseert in dit verband dat de bijstandsplicht alleen geldt voor handelingen waarvan wordt vermoed dat zij onrechtmatig zijn en die redelijkerwijs kunnen worden ontleed als een inbreuk op de rechten van ambtenaren (zie arrest van 9 september 2016, De Esteban Alonso/Commissie, T‑557/15 P, niet gepubliceerd, EU:T:2016:456, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

73      Wanneer de administratie wordt geconfronteerd met een incident dat in een ordelijke, serene ambtelijke sfeer geen pas geeft, moet zij op grond van de uit de bepalingen van artikel 24, eerste alinea, van het Statuut volgende bijstandsplicht met de nodige energie en met de door de omstandigheden van het concrete geval geëiste spoed en zorg optreden om de feiten te achterhalen en er, met kennis van zaken, de passende consequenties aan te verbinden. Hiertoe volstaat het dat de ambtenaar die om de bescherming van zijn instelling vraagt, een begin van bewijs levert dat de aanvallen waarvan hij het slachtoffer stelt te zijn, echt zijn. Is dit het geval, dan dient de betrokken instelling de geschikte maatregelen te nemen, en met name een onderzoek in te stellen teneinde in samenwerking met de klager de feiten die aan de klacht ten grondslag liggen, vast te stellen (zie arrest van 9 september 2016, De Esteban Alonso/Commissie, T‑557/15 P, niet gepubliceerd, EU:T:2016:456, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

74      In het licht van deze rechtspraak moet worden onderzocht of Eurofound heeft voldaan aan haar bijstandsplicht naar aanleiding van verzoekers vraag om een openbaarmaking van zijn persoonsgegevens aan de kaak te stellen, welke openbaarmaking kan worden beschouwd als een handeling die inbreuk maakt op de rechten van ambtenaren.

75      Vooraf moet worden vastgesteld dat Eurofound naar aanleiding van verzoekers verzoek om bijstand verschillende maatregelen met betrekking tot het beveiligingslek heeft genomen. Ten eerste heeft zij dit gebrek gecorrigeerd en haar personeelsleden van dit incident op de hoogte gesteld; ten tweede heeft zij dit gebrek onmiddellijk gemeld aan de EDPS, waarmee zij voortdurend in contact is gebleven in het kader van diens tweede onderzoek; ten derde heeft zij verzocht om hulp van de andere agentschappen, met name het Agentschap van de Europese Unie voor justitiële samenwerking in strafzaken (Eurojust) en het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol), om de technische aspecten van het beveiligingslek te onderzoeken; ten vierde heeft zij een externe onderneming om een IT-deskundigenonderzoek verzocht; ten vijfde heeft zij het geldende beleid en de geldende procedures op het gebied van informatietechnologie volledig herzien, ook vanuit het oogpunt van de bescherming van persoonsgegevens.

76      Niettemin merkt het Gerecht op dat, ondanks de inspanningen om die maatregelen vast te stellen teneinde de gevolgen van het lek in de beveiliging van het „hrlink”-bestand te beperken, geen echt administratief onderzoek is verricht om na te gaan of de persoonsgegevens van verzoeker zelf als gevolg van dit gebrek daadwerkelijk openbaar zijn gemaakt, met name in het licht van de verplichtingen die voortvloeien uit verordening nr. 45/2001 [thans verordening (EU) 2018/1725 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2018 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de instellingen, organen en instanties van de Unie en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, en tot intrekking van verordening nr. 45/2001 en besluit nr. 1247/2002/EG (PB 2018, L 295, blz. 39)].

77      Eurofound heeft zowel tijdens de precontentieuze fase als in het kader van de procedure voor het Gerecht steeds betoogd dat verzoeker nooit rechtens genoegzaam heeft bewezen dat zijn persoonsgegevens opzettelijk openbaar waren gemaakt, en evenmin dat hij als gevolg van deze openbaarmaking schade heeft geleden. Aangezien de fout die tot het beveiligingslek heeft geleid van technische aard was en de EDPS tevreden bleek over de door Eurofound genomen maatregelen, waren van haar kant bovendien geen andere maatregelen vereist.

78      In dit verband kan echter worden volstaan met de opmerking dat Eurofound ten onrechte stelt dat een dergelijke openbaarmaking opzettelijk moet zijn om de geleden schade aan te tonen. Er moet immers aan worden herinnerd dat volgens de rechtspraak de openbaarmaking van persoonlijke informatie in strijd met de bepalingen van verordening nr. 45/2001 (thans verordening 2018/1725), ook als dat onopzettelijk gebeurt, een fout oplevert die tot de aansprakelijkheid van de betrokken instelling kan leiden (zie in die zin arrest van 15 januari 2019, HJ/EMA, T‑881/16, niet gepubliceerd, EU:T:2019:5, punten 54 en 57).

79      Bovendien kan Eurofound zich niet op goede gronden beroepen op het feit dat de EDPS tevreden was over de genomen maatregelen, aangezien deze enkel zijn tweede, op aangeven van Eurofound geopende onderzoek heeft afgesloten, en niet het eerste, dat was geopend na een klacht van verzoeker en is geschorst in afwachting van het eindarrest in de onderhavige zaak.

80      Gelet op het voorgaande dient te worden vastgesteld dat Eurofound ook haar bijstandsplicht niet is nagekomen.

81      In die omstandigheden moet het tweede middel worden aanvaard en het bestreden besluit nietig worden verklaard, zonder dat de andere door verzoeker aangevoerde middelen, zijn bewijsaanbiedingen en het in de repliek geformuleerde verzoek om een maatregel tot organisatie van de procesgang betreffende met name de overlegging van het mandaat ad litem van de vertegenwoordigers van Eurofound, hoeven te worden onderzocht. Wat betreft het door Eurofound op 25 november 2020 ingediende bewijsaanbod met betrekking tot een klacht in de zin van artikel 90, lid 2, van het Statuut, die verzoeker op 13 november 2020 in het kader van zijn beoordelingsrapport had ingediend, kan voorts worden volstaan met de vaststelling dat dit aanbod geen van de middelen betreft waarvan het Gerecht het nuttig heeft geacht om ze in de context van de nietigverklaring van het bestreden besluit te onderzoeken, zodat het niet hoeft te worden onderzocht. Dit geldt ook voor de bijlagen 9, 10 en 13 bij de repliek, waarvan Eurofound in de dupliek stelt dat deze niet-ontvankelijk zijn.

 Schadevorderingen

82      Verzoeker vordert in zijn verzoekschrift vergoeding van de vermeende immateriële schade die voortvloeit uit de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens en uit het bestreden besluit. In de repliek voert hij aan dat zijn immateriële schade is verergerd doordat hij bij de lezing van het verweerschrift heeft vastgesteld dat de volledige inhoud van zijn verzoek om bijstand wegens intimidatie aan de EDPS was bekendgemaakt en doordat Eurofound in dit verweerschrift een beschuldigende en denigrerende toon aansloeg. De schadevordering moet worden verhoogd tot 200 000 EUR.

83      Eurofound brengt daar tegenin dat de schadevorderingen, zoals geformuleerd in het verzoekschrift en in de repliek, niet-ontvankelijk en, in ieder geval, ongegrond zijn.

 Ontvankelijkheid van de in het verzoekschrift geformuleerde schadevordering

84      Eurofound stelt dat het voorwerp van het verzoekschrift niet overeenstemt met dat van de klacht van 21 juni 2018, hetgeen schending van de regel van overeenstemming oplevert, en voorts dat verzoeker de regel van uitputting van de vóór de contentieuze procedure beschikbare administratieve rechtsmiddelen niet heeft geëerbiedigd. Eurofound stelt met name dat, in de eerste plaats, verzoeker in de klacht niet heeft verzocht om nietigverklaring van het bestreden besluit voor zover zijn schadevordering daarbij is afgewezen en, in de tweede plaats, zijn schadevordering geen deel uitmaakte van de principale vordering van deze klacht, maar vaag en subsidiair was geformuleerd. Bovendien heeft verzoeker pas in het verzoekschrift voor het eerst gepreciseerd dat de op 2 februari 2018 ingediende schadevordering betrekking had op de immateriële schade die zowel uit de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens als uit de gestelde intimidatie jegens hem voortvloeit, en dat het bedrag van 60 000 EUR dus voor elk van deze twee schadeposten 30 000 EUR bedroeg. Aangezien het beroep tot schadevergoeding nauw verband houdt met het beroep tot nietigverklaring, moet het bovendien niet-ontvankelijk worden verklaard op grond dat het beroep tot nietigverklaring eveneens niet-ontvankelijk of in ieder geval ongegrond moet worden verklaard.

85      Verzoeker betwist dit betoog.

86      Om te beginnen zij opgemerkt dat de conclusies van de klacht van 21 juni 2018 nagenoeg gelijkluidend zijn aan de conclusies van verzoeker in zijn verzoekschrift (zie punt 11 supra), hetgeen Eurofound overigens erkent in punt 1.2 van het verweerschrift.

87      Vervolgens verklaart verzoeker in de klacht van 21 juni 2018 weliswaar niet waarom hij de omvang van de schade heeft gewijzigd ten opzichte van het verzoek van 2 februari 2018, maar deze omstandigheid kan niet afdoen aan de ontvankelijkheid van de schadevordering. Volgens de rechtspraak moet de overeenstemming van de grieven immers alleen bestaan tussen de administratieve klacht en het verzoekschrift, teneinde met name te vermijden dat de ambtenaar of het personeelslid bepaalde grieven of zelfs alle grieven alleen tijdens de contentieuze fase aanvoert, met als gevolg dat elke mogelijkheid van buitengerechtelijke regeling van het geschil aanzienlijk wordt verminderd (zie in die zin arrest van 19 december 2019, Wehrheim/ECB, T‑100/18, niet gepubliceerd, EU:T:2019:882, punt 39 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

88      Ten slotte zij eraan herinnerd dat deze regel van overeenstemming niet tot gevolg mag hebben dat de eventuele contentieuze fase nauwkeurig en definitief wordt afgebakend, zolang de bij de Unierechter ingediende vorderingen de grond of het voorwerp van de klacht maar niet wijzigen (zie in die zin arrest van 19 december 2019, Wehrheim/ECB, T‑100/18, niet gepubliceerd, EU:T:2019:882, punt 40 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Wat dit laatste betreft, moet worden vastgesteld dat het verzoek van 2 februari 2018, de klacht van 21 juni 2018 en het verzoekschrift op dezelfde grond berusten, namelijk de vergoeding van immateriële schade.

89      Aangezien verzoeker bij het Gerecht vorderingen indient die op dezelfde grond berusten als de in de klacht geformuleerde bezwaren, is de schadevordering ontvankelijk.

90      Aan deze conclusie kan niet worden afgedaan door het argument dat het beroep tot schadevergoeding moet worden verworpen omdat het nauw verbonden is met het beroep tot nietigverklaring, dat zelf moet worden verworpen. In dit verband zij er immers aan herinnerd dat uit het onderzoek van het eerste en het tweede middel blijkt dat het beroep gegrond is.

91      Gelet op het voorgaande moet het door Eurofound aangevoerde middel van niet-ontvankelijkheid worden afgewezen.

 Ontvankelijkheid van de in de repliek geformuleerde schadevordering

92      Eurofound voert aan dat de in de repliek geformuleerde schadevordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat deze is gebaseerd op nieuwe schadeposten die voor het eerst in het stadium van de repliek zijn aangevoerd, en omdat verzoeker de administratieve beroepsmiddelen niet heeft uitgeput alvorens een contentieuze procedure met betrekking tot deze schadeposten in te leiden.

93      Verzoeker betwist dit betoog.

94      Overeenkomstig artikel 76, onder e), van het Reglement voor de procesvoering moet de verzoekende partij haar conclusies in het verzoekschrift vermelden. Derhalve kunnen in beginsel alleen de in het verzoekschrift uiteengezette conclusies in aanmerking worden genomen en mag de gegrondheid van het beroep uitsluitend in het licht van de conclusies in het verzoekschrift worden onderzocht. Artikel 84, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering staat de voordracht van nieuwe middelen toe op voorwaarde dat zij steunen op gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de behandeling is gebleken. Uit de rechtspraak blijkt dat deze voorwaarde a fortiori elke wijziging van de conclusies beheerst en dat, bij gebreke van gegevens, hetzij rechtens of feitelijk, waarvan eerst in de loop van de schriftelijke behandeling is gebleken, enkel de conclusies van het verzoekschrift in aanmerking kunnen worden genomen (zie beschikking van 27 maart 2017, Frank/Commissie, T‑603/15, niet gepubliceerd, EU:T:2017:228, punt 41 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Bovendien moet een betoog dat de grondslag zelf van de aansprakelijkheid van de Unie wijzigt, worden beschouwd als een nieuw middel, dat niet in de loop van het geding mag worden aangevoerd (zie arrest van 11 juni 2019, TO/EEA, T‑462/17, niet gepubliceerd, EU:T:2019:397, punt 236 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

95      In casu zij vastgesteld dat de nieuwe schadevordering in de repliek berust op nieuwe schadeposten, die de grondslag zelf van de aansprakelijkheid van de Unie wijzigen, met name de feiten die de door verzoeker in het verzoekschrift aangevoerde immateriële schade doen ontstaan. Verzoeker betoogt immers dat de verhoging van het bedrag dat hij vordert wegens de immateriële schade die hij stelt te hebben geleden, wordt gerechtvaardigd doordat de volledige inhoud van zijn dossier aan de EDPS was bekendgemaakt door middel van de brief van 1 augustus 2018 en doordat Eurofound in het verweerschrift een beschuldigende en denigrerende toon aansloeg.

96      Aangezien deze nieuwe schadeposten het gevolg zijn van fouten die de administratie volgens hem heeft begaan, moet er een nieuwe precontentieuze procedure worden gevoerd over deze fouten. In dat verband zij eraan herinnerd dat die procedure in een dergelijk geval noodzakelijkerwijs moet beginnen met een verzoek krachtens artikel 90, lid 1, van het Statuut, waarbij het TAABG wordt verzocht om de vermeende schade te vergoeden, en eventueel moet worden voortgezet met een klacht tegen het besluit tot afwijzing van het verzoek (zie in die zin beschikking van 25 maart 2020, Lucaccioni/Commissie, T‑507/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:118, punten 54 en 55).

97      Aangezien verzoeker de passende precontentieuze procedure om die fouten te bestrijden niet heeft gevolgd en zelfs niet heeft ingeleid, is de in de repliek ingediende schadevordering niet-ontvankelijk, zodat alleen de in het verzoekschrift geformuleerde schadevordering ontvankelijk blijft.

 Gegrondheid van de vordering tot vergoeding van de vermeende immateriële schade

98      Wat ten eerste de immateriële schade betreft die voortvloeit uit het bestreden besluit, moet worden opgemerkt dat de nietigverklaring van een onrechtmatige handeling volgens vaste rechtspraak op zich een passende en in beginsel toereikende vergoeding vormt van alle immateriële schade die deze handeling mogelijkerwijs heeft veroorzaakt. Dit kan echter niet het geval zijn wanneer de verzoekende partij aantoont dat zij immateriële schade heeft geleden die kan worden losgekoppeld van de onrechtmatigheid waarop de nietigverklaring is gebaseerd en die door die nietigverklaring niet volledig kan worden hersteld (zie arrest van 30 januari 2020, BZ/Commissie, T‑336/19, niet gepubliceerd, EU:T:2020:21, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

99      In casu moet worden vastgesteld dat verzoeker niet aantoont in welk opzicht deze schadepost niet volledig kan worden hersteld door de nietigverklaring van het bestreden besluit waardoor die schade volgens hem is veroorzaakt.

100    In die omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat die schade op passende en toereikende wijze wordt hersteld door de nietigverklaring van het bestreden besluit, zodat de vordering tot vergoeding van die schadepost moet worden afgewezen.

101    Wat ten tweede de immateriële schade betreft die voortvloeit uit de openbaarmaking van verzoekers persoonsgegevens, zij eraan herinnerd dat het overeenkomstig artikel 266 VWEU aan Eurofound staat om de maatregelen te nemen die nodig zijn ter uitvoering van het arrest. Bovendien is het eerste onderzoek van de EDPS, dat is geopend op basis van een klacht van verzoeker, geschorst in afwachting van het eindarrest in de onderhavige zaak.

102    Aangezien het Gerecht niet mag vooruitlopen op de conclusies van dat onderzoek en evenmin op de maatregelen die ter uitvoering van het arrest worden genomen, op basis waarvan verzoeker zal kunnen beslissen om een nieuwe schadevordering in te dienen, moet de vordering tot vergoeding van de immateriële schade die uit deze openbaarmaking voortvloeit, als voorbarig worden afgewezen.

103    Gelet op een en ander moet het bestreden besluit nietig worden verklaard voor zover verzoekers verzoek om bijstand daarbij is afgewezen, en moet het beroep worden verworpen voor het overige.

 Kosten

104    Volgens artikel 134, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering draagt elke partij haar eigen kosten indien partijen onderscheidenlijk op een of meer punten in het ongelijk worden gesteld. Indien dit gelet op de omstandigheden van de zaak gerechtvaardigd voorkomt, kan het Gerecht evenwel beslissen dat een partij behalve in haar eigen kosten ook in een deel van de kosten van de andere partij wordt verwezen.

105    Aangezien in het onderhavige geval het beroep op de wezenlijke punten is aanvaard, acht het Gerecht het billijk dat Eurofound behalve haar eigen kosten, ook verzoekers kosten zal dragen.

HET GERECHT (Eerste kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het besluit van 22 maart 2018, dat is opgesteld en ondertekend door een extern advocatenkantoor, en dat betrekking heeft op een verzoek om bijstand van AH in verband met de openbaarmaking van zijn persoonsgegevens, wordt nietig verklaard.

2)      Het beroep wordt verworpen voor het overige.

3)      De Europese Stichting ter verbetering van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden (Eurofound) wordt verwezen in haar eigen kosten en in die van AH.

Kanninen

Półtorak

Stancu

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 8 september 2021.

ondertekeningen


*      Procestaal: Frans.


1 Weggelaten vertrouwelijke gegevens.