Language of document : ECLI:EU:T:2011:4

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Zesde kamer)

12 januari 2011 (*)

„Toegang tot documenten – Verordening (EG) nr. 1049/2001 – Gedeeltelijke weigering om toegang te verlenen – Vervanging van bestreden handeling in loop van procedure – Weigering om conclusies aan te passen – Afdoening zonder beslissing”

In zaak T‑411/09,

Ioannis Terezakis, wonende te Brussel (België), aanvankelijk vertegenwoordigd door B. Lombart, vervolgens door P. Synoikis, advocaten,

verzoeker,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door L. Flynn en C. ten Dam als gemachtigden,

verweerster,

betreffende een verzoek tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van 3 augustus 2009 waarbij verzoeker toegang is geweigerd tot bepaalde delen van een aantal brieven tussen het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en het Griekse ministerie van Economische Zaken en Financiën betreffende fiscale onregelmatigheden in verband met de bouw van de luchthaven Spata in Athene (Griekenland) en tot de bijlagen bij deze brieven,

geeft

HET GERECHT (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: E. Moavero Milanesi, kamerpresident, N. Wahl (rapporteur) en S. Soldevila Fragoso, rechters,

griffier: E. Coulon,

de navolgende

Beschikking

 Voorgeschiedenis van het geding en procesverloop

1        Bij e-mail van 24 april 2009 heeft verzoeker, I. Terezakis, op grond van verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (PB L 145, blz. 43), toegang gevraagd tot de briefwisseling tussen de Commissie van de Europese Gemeenschappen en de Griekse autoriteiten betreffende mogelijke fiscale onregelmatigheden in verband met de bouw van de luchthaven Spata in Athene (Griekenland).

2        Bij e-mail van 8 juni 2009 heeft de directeur van directoraat C „Operationele en beleidsondersteuning” van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) een gedeeltelijke toegang verleend tot vijf documenten waartoe verzoeker om toegang had gevraagd. De betrokken documenten waren:

–        een brief van OLAF aan het Griekse ministerie van Economische Zaken en Financiën, gedateerd 15 oktober 2004;

–        een brief van het Griekse ministerie van Economische Zaken en Financiën aan OLAF, gedateerd 20 oktober 2006;

–        een brief van OLAF aan het Griekse ministerie van Economische Zaken en Financiën, gedateerd 22 december 2006;

–        een brief van het Griekse ministerie van Economische Zaken en Financiën aan OLAF, gedateerd 31 januari 2007;

–        een brief van het Griekse ministerie van Economische Zaken en Financiën aan OLAF, gedateerd 27 juli 2007.

3        Bij brief van 19 juni 2009 aan de secretaris-generaal van de Commissie, heeft verzoeker een confirmatief verzoek ingediend, ertoe strekkende dat de Commissie haar antwoord in heroverweging neemt en hem een volledige toegang verleent tot de in punt 2 supra vermelde documenten, met inbegrip van hun bijlagen, en tot een e-mail van 18 juli 2007 van OLAF aan de Griekse autoriteiten.

4        Bij brief van 3 augustus 2009 (hierna: „bestreden besluit”) heeft de directeur-generaal van OLAF de in zijn besluit van 8 juni 2009 geformuleerde weigering bevestigd. Tot staving van die bevestiging verwijst hij naar de in artikel 4, lid 1, sub b, en lid 2, van verordening nr. 1049/2001 voorziene afwijkingen. Wat verzoekers verzoek om toegang tot de e-mail van 18 juli 2007 betreft, stelt hij, in de eerste plaats, dat deze e-mail niet in het oorspronkelijke verzoek was vermeld en, in de tweede plaats, dat deze e-mail niet in het dossier van OLAF was opgenomen, aangezien het om een informele aanmaning ging.

5        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 13 oktober 2009, heeft verzoeker het onderhavige beroep tot nietigverklaring van het bestreden besluit ingesteld.

6        Bij een op 4 februari 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde brief heeft de Commissie het Gerecht verzocht vast te stellen dat het beroep zonder voorwerp was geraakt, na haar besluit van diezelfde dag waarbij het bestreden besluit werd ingetrokken en vervangen.

7        In haar besluit van 4 februari 2010 stelt de Commissie dat verzoeker een ruimere toegang tot de aanvankelijk opgevraagde documenten heeft gekregen dan hem door het bestreden besluit was verleend.

8        In zijn op 9 maart 2010 ter griffie van het Gerecht neergelegde opmerkingen over het verzoek om afdoening zonder beslissing, heeft verzoeker zich tegen dit verzoek verzet. In dit verband voert hij aan dat het besluit van de Commissie van 4 februari 2010 zijn beroep niet volledig elk voorwerp heeft ontnomen, aangezien de Commissie hem nog steeds geen toegang heeft verleend tot bepaalde documenten bedoeld in zijn verzoek van 19 juni 2009 dat tot het bestreden besluit heeft geleid.

9        Bij beschikking van 28 april 2010 heeft het Gerecht het verzoek van de Commissie tot vaststelling dat het beroep zonder voorwerp is geraakt, met de zaak ten gronde gevoegd en de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

10      In repliek beklemtoont verzoeker dat hij geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van de Commissie van 4 februari 2010, en verzoekt hij het Gerecht uitspraak te doen op basis van het bestreden besluit en geen rekening te houden met het besluit van de Commissie van 4 februari 2010. Subsidiair betoogt verzoeker dat hij, gelet op dit besluit, zich zou kunnen aansluiten bij het verzoek om afdoening zonder beslissing van de Commissie van 4 februari 2010, op voorwaarde dat de Commissie zich bereid verklaart de door hem gemaakte kosten voor haar rekening te nemen. In dupliek wijst de Commissie er onder meer op, dat zij met verzoeker niet tot een akkoord is gekomen over een aanvaardbaar bedrag om de kosten van de onderhavige procedure te dekken.

 Conclusies van partijen

11      Verzoeker concludeert dat het Gerecht behage:

–        het bestreden besluit nietig te verklaren;

–        de Commissie in de kosten te verwijzen.

12      De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

–        primair, vast te stellen dat het beroep zonder voorwerp is geraakt en dat er niet meer op behoeft te worden beslist;

–        subsidiair, het beroep ongegrond te verklaren;

–        verzoeker in de kosten te verwijzen.

 In rechte

13      Gezien het verzoek om afdoening zonder beslissing van de Commissie van 4 februari 2010, verzoekers opmerkingen van 9 maart 2010 over dat verzoek, en de repliek, is het Gerecht van oordeel dat op het procesincident zonder mondelinge fase moet worden beslist, overeenkomstig artikel 114, lid 3, van zijn Reglement voor de procesvoering.

14      Vooraf zij eraan herinnerd dat, indien het voorwerp van het beroep in de loop van de procedure verdwijnt, het Gerecht zich niet ten gronde kan uitspreken, aangezien een dergelijke beslissing van het Gerecht de verzoeker geen voordeel kan verschaffen (arrest Gerecht van 19 januari 2010, Co-Frutta/Commissie, T‑355/04 en T‑446/04, Jurispr. blz. II‑1, punten 43‑45).

15      Het verdwijnen van het voorwerp van het geding kan met name voortvloeien uit de intrekking of de vervanging van de bestreden handeling in de loop van het geding (arrest Hof van 1 juni 1961, Meroni e.a./Hoge Autoriteit, 5/60, 7/60 en 8/60, Jurispr. blz. 207, 217, en beschikking Hof van 11 november 1985, Eurasian Corporation/Commissie, 82/85, Jurispr. blz. 3603, punt 11; beschikking Gerecht van 17 september 1997, Antillean Rice Mills/Commissie, T‑26/97, Jurispr. blz. II‑1347, punten 14 en 15).

16      In dit verband zij erop gewezen dat, waar het rechtsgevolg van een afgeschafte handeling, behoudens andersluidende bepaling, verstrijkt op de datum van intrekking ervan (zie in die zin arrest Hof van 12 februari 1960, Geitling e.a./Hoge Autoriteit, 16/59-18/59, Jurispr. blz. 47, 65), een ingetrokken en vervangen handeling volledig uit de rechtsorde van de Unie verdwijnt. Intrekking van een handeling heeft dus in de regel uitwerking ex tunc (zie in die zin beschikkingen Gerecht van 10 maart 2005, IMS Health/Commissie, T‑184/01, Jurispr. blz. II‑817, punten 34‑41, en 9 september 2010, Phoenix-Reisen en DRV/Commissie, T‑120/09, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 23, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

17      Bovendien moet worden vastgesteld dat een beroep tot nietigverklaring uitzonderlijk zijn voorwerp behoudt, ondanks de intrekking van de handeling waarvan de nietigverklaring wordt gevorderd, wanneer de verzoeker niettemin een voldoende belang behoudt om een arrest te verkrijgen dat deze handeling formeel nietig verklaart (zie arrest Gerecht van 27 september 2002, Tideland Signal/Commissie, T‑211/02, Jurispr. blz. II‑3781, punten 48 en 49, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

18      In de onderhavige zaak staat vast dat verzoeker enkel om nietigverklaring van het bestreden besluit verzoekt. Ondanks de vaststelling door de Commissie van het besluit van 4 februari 2010, dat het bestreden besluit in de loop van het geding heeft vervangen, heeft verzoeker in repliek uitdrukkelijk verklaard dat hij zijn conclusies niet wilde aanpassen om het besluit van de Commissie van 4 februari 2010 te dekken, hoewel hem dat volgens vaste rechtspraak vrijstond (zie arrest Gerecht van 12 december 2006, Organisation des Modjahedines du peuple d’Iran/Raad, T‑228/02, Jurispr. blz. II-4665, punten 28 en 29, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

19      Bovendien blijkt uit de ondubbelzinnige bewoordingen van het besluit van de Commissie van 4 februari 2010, dat is besloten „het [bestreden] besluit in te trekken en er een nieuw vast te stellen in antwoord op het confirmatief verzoek van verzoeker van 19 juni 2009”. Bijgevolg moet, gelet op de in de punten 15 tot en met 17 supra aangehaalde rechtspraak, worden vastgesteld dat het onderhavige beroep zonder voorwerp is geraakt.

20      De intrekking van het bestreden besluit en de vaststelling van het besluit van de Commissie van 4 februari 2010 hebben verzoeker immers de uitkomst verschaft die hij met het onderhavige beroep beoogde, namelijk de verdwijning van het bestreden besluit uit de rechtsorde van de Unie. Bovendien heeft verzoeker geen enkel element aangevoerd waaruit blijkt dat hij belang heeft bij een arrest waarbij de formele onrechtmatigheid van het bestreden besluit wordt vastgesteld.

21      Uit alle voorgaande overwegingen volgt dat op het onderhavige beroep niet meer behoeft te worden beslist.

 Kosten

22      Volgens artikel 87, lid 6, van het Reglement voor de procesvoering beslist het Gerecht vrijelijk over de kosten, wanneer het geding zonder voorwerp is geraakt.

23      Het Gerecht is van oordeel dat, in de bijzondere omstandigheden van de onderhavige zaak, een juiste toepassing van de voormelde bepaling zal worden gemaakt door elk der partijen in de eigen kosten te verwijzen.

HET GERECHT (Zesde kamer)

beschikt:

1)      Op het beroep behoeft niet meer te worden beslist.

2)      Elke partij zal haar eigen kosten dragen.

Luxemburg, 12 januari 2011.

De griffier

 

       De president van de Zesde kamer

E. Coulon

 

      E. Moavero Milanesi


* Procestaal: Engels.