Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 30 augustus 2023 door René Repasi tegen de beschikking van het Gerecht (Zesde kamer) van 21 juni 2023 in zaak T-628/22, René Repasi / Europese Commissie

(Zaak C-552/23 P)

Procestaal: Duits

Partijen

Rekwirant: René Repasi (vertegenwoordigd door H.-G. Kamann, D. Fouquet, advocaten, F. Kainer en M. Nettesheim, hoogleraren)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

Rekwirant verzoekt:

de beschikking van het Gerecht van de Europese Unie van 21 juni 2023, Repasi/Commissie (zaak T-628/22, EU:T:2023:353) te vernietigen;

gedelegeerde verordening (EU) 2022/12141 nietig te verklaren;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van de hogere voorziening voert rekwirant twee middelen aan: de bestreden beschikking schendt, ten eerste, artikel 263, vierde alinea, VWEU en, ten tweede, het grondrecht van rekwirant op effectieve rechterlijke bescherming overeenkomstig artikel 47, eerste alinea, van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

In de bestreden beschikking heeft het Gerecht geoordeeld dat rekwirant niet rechtstreeks geraakt was in de zin van artikel 263, vierde alinea, VWEU en dat hij bijgevolg geen procesbevoegdheid had, voornamelijk op grond dat de rechten waar rekwirant zich als lid van het Parlement op beroept slechts indirect kunnen worden geraakt door de vermeende inbreuk op de wetgevende bevoegdheid van het Parlement en dat rekwirant zijn democratische parlementaire deelnemingsrechten slechts dient te kunnen uitoefenen in het kader van de interne procedures van het Parlement.

Ten eerste stelt rekwirant dat dit blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting bij de toepassing van het criterium van de rechtstreekse geraaktheid overeenkomstig artikel 263, vierde alinea, VWEU, doordat de rechtspositie van de leden van het Europees Parlement onjuist is gekwalificeerd.

Op grond van artikel 2, artikel 10, lid 1, artikel 13, lid 1, en artikel 14, lid 1, VEU, zoals geconcretiseerd door zijn parlementaire deelnemingsrechten, met name in artikel 6, lid 1, eerste zin, van de Akte betreffende de verkiezing van de leden van het Europees Parlement door middel van rechtstreekse algemene verkiezingen, artikel 2 e.v. van het Statuut van de leden van het Europees Parlement en de artikelen 177 en 218, lid 1, van het Reglement van het Europees Parlement, heeft rekwirant een individueel recht om deel te nemen aan een gewone wetgevingsprocedure, dat voortvloeit uit zijn hoedanigheid van lid van het Europees Parlement. Dit recht is een eigen recht van rekwirant, dat hij niet alleen intra-institutioneel in de procedure van het Parlement, maar ook interinstitutioneel tegenover de Commissie kan doen gelden. Dit recht van rekwirant wordt rechtstreeks aangetast doordat de litigieuze gedelegeerde verordening is vastgesteld op basis van artikel 290 VWEU, en niet de in feite toepasselijke gewone wetgevingsprocedure is ingeleid overeenkomstig artikel 289 VWEU door middel van een overeenkomstig voorstel van de Commissie.

Daarnaast vormt de – overigens rechtens onjuiste – uitlegging van het criterium van rechtstreekse geraaktheid door het Gerecht ook schending van artikel 263, vierde alinea, VWEU. Rekwirant wordt ook rechtstreeks geraakt wanneer, zoals het Gerecht stelt, het recht om deel te nemen aan een regelmatige wetgevingsprocedure moet worden geacht verband te houden met of te zijn afgeleid van de wetgevende bevoegdheid van het Parlement en dit recht dus slechts indirect kan worden geschonden door de litigieuze gedelegeerde verordening. Het criterium inzake de rechtstreekse geraaktheid heeft alleen betrekking op de verweten handeling, maar niet op het recht van rekwirant. Het is onverenigbaar met de bewoordingen, de opzet en het doel van artikel 263, vierde alinea, VWEU om alleen rechtstreekse geraaktheid aan te nemen in het geval van een inbreuk op een rechtstreeks, en dus geen afgeleid, recht.

Ten tweede betoogt rekwirant dat het bestreden besluit inbreuk maakt op zijn recht op effectieve rechterlijke bescherming krachtens artikel 47 van het Handvest, aangezien rekwirant elke mogelijkheid wordt ontnomen om zich in rechte te verdedigen tegen de schending van zijn deelnemingsrechten als lid van het Parlement. De intraparlementaire procedures waarnaar het Gerecht heeft verwezen, vormden geen passend rechtsmiddel in de zin van artikel 47 van het Handvest. Een beroep van het Parlement, dat krachtens artikel 263, tweede alinea, VWEU qua bevoegdheid een bevoorrechte status heeft, vormt voor rekwirant geen doeltreffend rechtsmiddel, met name wanneer de meerderheid van het Parlement weigert beroep in te stellen.

____________

1     Gedelegeerde verordening (EU) 2022/1214 van de Commissie van 9 maart 2022 tot wijziging van gedelegeerde verordening (EU) 2021/2139 wat betreft economische activiteiten in bepaalde energiesectoren en gedelegeerde verordening (EU) 2021/2178 wat betreft specifieke openbaarmakingen voor die economische activiteiten (PB 2022, L 188, blz. 1).