Language of document :

Beroep ingesteld op 17 december 2008 - Total Raffinage Marketing / Commissie

(Zaak T-566/08)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Total Raffinage Marketing SA (Puteaux, Frankrijk) (vertegenwoordigers: A. Vandencasteele, C. Falmagne, C. Lemaire en S. Naudin, advocaten)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

de artikelen 1 en 2 van beschikking C (2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 inzake een procedure op grond van artikel 81 van het EG-Verdrag en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (zaak COMP/39.181 - Kaarsenwas) gedeeltelijk nietig verklaren;

de bij artikel 2 van die beschikking aan Total R.M. opgelegde geldboete zeer aanzienlijk verlagen;

de Europese Commissie verwijzen in alle kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C (2008) 5476 def. van de Commissie van 1 oktober 2008 in zaak COMP/39.181 - Kaarsenwas, waarin de Commissie had vastgesteld dat bepaalde ondernemingen, waaronder verzoekster, door de vaststelling van prijzen en door de verdeling van de markten voor paraffinewas in de Europese Economische Ruimte (EER) en voor olierijke paraffinewas in Duitsland inbreuk hebben gemaakt op artikel 81, lid 1, EG en artikel 53, lid 1, van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.

Tot staving van haar beroep voert verzoekster elf middelen aan: schending van artikel 81 EG, van het motiveringsvereiste, van de richtsnoeren 2006 voor de berekening van geldboeten1, van het evenredigheidsbeginsel, van het vermoeden van onschuld, van het rechtszekerheidsbeginsel, van het beginsel van gelijke behandeling en van het beginsel van het persoonlijke karakter van straffen, doordat de Commissie:

-    zich op het standpunt heeft gesteld dat de praktijken inzake was en paraffine, enerzijds, en olierijke was, anderzijds, één enkele voortdurende inbreuk opleverden, en de praktijken inzake olierijke was als overeenkomst heeft gekwalificeerd;

-    ten onrechte is uitgegaan van één enkele voortdurende inbreuk bestaande in een overeenkomst tot vaststelling van de prijzen, verdeling van de markten en/of de klanten, hoewel verzoekster slechts één uitwisseling van gegevens betreffende de toestand op de markt voor paraffine, de prijzen en de toekomstige tariefstrategieën, de klanten en de volumes ten laste zou kunnen worden gelegd;

-    enerzijds is voorbijgegaan aan de communautaire rechtspraak inzake het publiekelijk distantiëren door verzoekster verantwoordelijk te houden voor de gehele duur van de inbreuk met betrekking tot was en paraffine, hoewel verzoekster na de bijeenkomst van 11 en 12 mei 2004 niet langer heeft deelgenomen aan de "technische bijeenkomsten", dat wil zeggen bijna één jaar voor het einde van de inbreuk, en anderzijds heeft erkend dat Repsol zich vóór het einde van de inbreuk heeft teruggetrokken uit de mededingingsregeling, maar dit niet heeft erkend met betrekking tot verzoekster, hoewel die zich in een vergelijkbare situatie bevond;

-    van verzoekster heeft verlangd dat zij aantoont dat zij zich publiekelijk van de mededingingsregeling heeft gedistantieerd;

-    niet in aanmerking heeft genomen dat de mededingingsregeling niet is uitgevoerd;

-    de waarde heeft gehanteerd van de verkopen van de drie laatste boekjaren waarin verzoekster aan de inbreuk heeft deelgenomen en niet de waarde van de verkopen van het laatste jaar van deelneming;

-    voor de inbreuk met betrekking tot olierijke was een te hoog percentage van de waarde van de verkopen heeft gehanteerd;

-    de in punt 24 van de richtsnoeren neergelegde methode voor de berekening van de geldboete heeft toegepast, die in strijd is met artikel 23, lid 3, van verordening nr. 1/2003 en de beginselen van evenredigheid, gelijke behandeling en vermoeden van onschuld;

-    ter afschrikking een extra bedrag heeft toegepast zonder dit afdoende te rechtvaardigen;

-    een geldboete heeft vastgesteld die 410 % beloopt van de jaarlijkse omzet van verzoekster op de betrokken markt;

-    de handelwijze van verzoekster heeft toegerekend aan de moedermaatschappij Total SA.

____________

1 - Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, sub a, van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2).