Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 11 maart 2005 ingesteld door Olivier Chassagne tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

(Zaak T-123/05)

Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 11 maart 2005 beroep ingesteld tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen door Olivier Chassagne, wonende te Brussel, vertegenwoordigd door S. Rodrigues en Y. Minatchy, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

─    nietig te verklaren het besluit van het TABG van 9 december 2004 in antwoord op verzoekers klacht van 28 mei 2004, en het TABG te gelasten daaraan de passende consequenties te verbinden;

─    voor recht te verklaren dat iedere ongerechtvaardigde en objectief onrechtvaardigbare discriminatie op grond van het al dan niet tot het Europese continent in geografische zin behoren van de plaats van herkomst en/of standplaats onwettig is, en derhalve artikel 8, lid 4, van bijlage VII bij het oude Statuut onwettig te verklaren;

─    los van het voorgaande, eraan te herinneren dat Réunion krachtens artikel 299, lid 2, EG-Verdrag tot de Gemeenschap behoort en op grond van de toetreding van de lidstaat waar Réunion deel van uitmaakt, eveneens gebonden is aan het Euratom-Verdrag en het Verdrag betreffende de Europese Unie, en in dat verband te benadrukken dat Europese ambtenaren afkomstig uit een dergelijk gebied van een lidstaat gelijk dienen te worden behandeld als zij die uit een Europees gebied, in geografische zin, van een lidstaat afkomstig zijn;

─    verzoeker het symbolische bedrag van één euro ter vergoeding van geleden morele schade, en het bedrag van 7 200 EUR ter vergoeding van geleden financieel nadeel toe te kennen;

─    verweerster te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeker, ambtenaar afkomstig uit een Frans overzees departement, komt op tegen het op die herkomst gebaseerde besluit van de Commissie tot weigering van het recht waarin is voorzien in artikel 8, leden 1 tot en met 3, van bijlage VII bij het Statuut, in de vóór 1 mei 2004 geldende versie.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker de onwettigheid aan van de rechtsgrondslag van het bestreden besluit, te weten artikel 8, lid 4, van bijlage VII bij het oude ambtenarenstatuut. Volgens verzoeker vertoont deze bepaling een motiveringsgebrek, is zij discriminatoir en schendt zij artikel 21, lid 1, van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Voorts voert verzoeker schending aan van de motiveringsplicht en van een aantal algemene beginselen van gemeenschapsrecht, zoals de zorgplicht, alsmede kennelijk onjuiste beoordeling, en schending van het beginsel van gelijke behandeling en het beginsel van behoorlijk bestuur.

____________