Language of document : ECLI:EU:T:2017:251

Zaak T‑422/13

Committee of Polyethylene Terephthalate (PET) Manufacturers in Europe (CPME) e.a.

tegen

Raad van de Europese Unie

„Dumping – Invoer van bepaald polyethyleentereftalaat (pet) van oorsprong uit India, Thailand en Taiwan – Nieuw onderzoek in verband met het vervallen van de maatregelen – Voorstel van de Commissie om deze maatregelen te verlengen – Besluit van de Raad om de procedure van het nieuwe onderzoek te beëindigen zonder deze maatregelen vast te stellen – Beroep tot nietigverklaring – Artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 – Waarschijnlijkheid dat opnieuw aanmerkelijke schade zal optreden – Artikel 21, lid 1, van verordening nr. 1225/2009 – Belang van de Unie – Kennelijke beoordelingsfouten – Motiveringsplicht – Beroep tot schadevergoeding”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Eerste kamer) van 5 april 2017

1.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Procedure van nieuw onderzoek bij vervallen van maatregelen – Besluit om een antidumpingmaatregel niet te handhaven – Voorwaarden – Beoordelingsbevoegdheid van de instellingen – Rechterlijke toetsing – Grenzen

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 11, lid 2)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Middelen – Schending van wezenlijke vormvoorschriften – Ontbrekende of ontoereikende motivering – Ambtshalve onderzoek door de rechter

(Art. 263 VWEU en 296 VWEU)

3.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Regularisatie van een motiveringsgebrek tijdens de contentieuze procedure – Ontoelaatbaarheid

(Art. 296 VWEU)

4.      Handelingen van de instellingen – Motivering – Verplichting – Omvang – Inaanmerkingneming van de context en het geheel van rechtsregels

(Art. 296 VWEU)

5.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Procedure van nieuw onderzoek bij vervallen van maatregelen – Beoordeling van het belang van de Unie – Criteria

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 21, lid 1)

6.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Onrechtmatigheid – Schade – Causaal verband – Cumulatieve voorwaarden – Verplichting voor de rechter om deze in een bepaalde volgorde te onderzoeken – Geen

(Art. 268 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU)

7.      Beroep tot schadevergoeding – Ophanden zijnde en te verwachten schade – Vaststelling van de aansprakelijkheid van de Unie – Adiëring van het Gerecht – Toelaatbaarheid

(Art. 268 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU)

8.      Niet-contractuele aansprakelijkheid – Voorwaarden – Causaal verband – Begrip – Bewijslast

(Art. 268 VWEU en 340, tweede alinea, VWEU)

1.      Volgens artikel 11, lid 2, eerste alinea, van de antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009 vervalt een definitieve antidumpingmaatregel vijf jaar nadat hij is ingesteld of vijf jaar na de datum van beëindiging van het meest recente nieuwe onderzoek dat zowel op de dumping als op de schade betrekking heeft gehad, tenzij bij een nieuw onderzoek wordt vastgesteld, dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden. Ingevolge die bepaling vervallen de maatregelen derhalve, tenzij is aangetoond dat dit waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden. Volgens deze bepaling hoeven de instellingen van de Unie dus, om een definitieve antidumpingmaatregel niet te handhaven, niet aan te tonen dat het onwaarschijnlijk is dat de dumping en de schade zullen voortduren of opnieuw zullen optreden, maar kunnen zij zich beperken tot de vaststelling dat niet is aangetoond dat dit waarschijnlijk is.

Aangezien voor het onderzoek door de instellingen van de Unie naar de waarschijnlijkheid dat de dumping en de schade zullen voortduren of opnieuw zullen optreden, ingewikkelde economische situaties moeten worden onderzocht, dient bij het rechterlijk toezicht op deze beoordeling alleen te worden nagegaan of de procedureregels in acht zijn genomen, of de feiten op grond waarvan de betwiste keuze is gemaakt, juist zijn vastgesteld en of er geen sprake is van een kennelijk onjuiste beoordeling van deze feiten dan wel van misbruik van bevoegdheid.

Bij de toetsing van de bewijselementen waarop de instellingen van de Unie hun vaststellingen hebben gebaseerd, dient de Unierechter niettemin niet alleen de materiële juistheid, de betrouwbaarheid en de samenhang van de aangevoerde bewijselementen te controleren, maar ook na te gaan of deze elementen het relevante feitenkader vormen voor de beoordeling van een complexe situatie, en of zij de eruit getrokken conclusies kunnen schragen.

(zie punten 48, 50, 55‑57)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 71)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 85, 89, 119)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 116‑118, 141)

5.      Zelfs indien vaststaat dat er zich waarschijnlijk schadelijke dumping zal voordoen, kan een definitieve antidumpingmaatregel overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009 vervallen wanneer de instellingen tot de duidelijke conclusie kunnen komen, dat toepassing van deze maatregelen niet in het belang van de Unie is. Het onderzoek van het belang van de Unie overeenkomstig die bepaling vereist een beoordeling van de vermoedelijke consequenties van zowel de toepassing als de niet-toepassing van de voorgenomen maatregelen voor het belang van de bedrijfstak van de Unie en voor de overige betrokken belangen, in het bijzonder die van de verschillende in artikel 21 van de antidumpingbasisverordening nr. 1225/2009 genoemde partijen. Deze beoordeling impliceert een voorspelling die is gebaseerd op veronderstellingen met betrekking tot toekomstige gebeurtenissen, waarvoor ingewikkelde economische situaties moeten worden beoordeeld.

(zie punten 143, 144)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 155, 156, 171)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 159)

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 173)