Language of document : ECLI:EU:T:2016:742

Zaak T466/14

Koninkrijk Spanje

tegen

Europese Commissie

„Douane-unie – Invoer van tonijnproducten uit El Salvador – Navordering van invoerrechten – Verzoek tot niet‑invordering van invoerrechten – Artikel 220, lid 2, onder b), en artikel 236 van verordening (EEG) nr. 2913/92 – Recht op behoorlijk bestuur krachtens artikel 872 bis van verordening (EEG) nr. 2454/93 – Vergissing van de bevoegde autoriteiten die redelijkerwijze niet kon worden ontdekt”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vijfde kamer) van 15 december 2016

1.      Recht van de Europese Unie – Beginselen – Rechten van de verdediging – Recht om te worden gehoord – Verplichting tot eerbiediging van die beginselen door de nationale bestuursorganen in het kader van een procedure tot invordering van douanerechten – Omvang

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2, 47 en 48; verordening nr. 2454/93 van de Commissie, art. 872, 872 bis en 873)

2.      Eigen middelen van de Europese Unie – Navordering van rechten bij invoer of uitvoer – Voorwaarden voor niet-boeking van invoerrechten, genoemd in artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 – Cumulatieve voorwaarden

[Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, art. 220, lid 2, b)]

3.      Gerechtelijke procedure – Aanvoering van nieuwe middelen in de loop van het geding – Middel dat voor het eerst in repliek wordt aangevoerd – Niet-ontvankelijkheid

[Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 76, d), en 84, lid 1]

4.      Eigen middelen van de Europese Unie – Navordering van rechten bij invoer of uitvoer – Voorwaarden voor niet-boeking van invoerrechten, genoemd in artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 – Vergissing van de administratie die „redelijkerwijze niet kon worden ontdekt door de belastingplichtige” – Vergissingen in een certificaat van oorsprong „formulier A” – Beoordelingscriteria

[Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, art. 220, lid 2, b)]

5.      Eigen middelen van de Europese Unie – Navordering van rechten bij invoer of uitvoer – Voorwaarden voor niet-boeking van invoerrechten, genoemd in artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 – Beoordelingscriteria

[Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, art. 220, lid 2, b)]

6.      Eigen middelen van de Europese Unie – Navordering van rechten bij invoer of uitvoer – Voorwaarden voor niet-boeking van invoerrechten, genoemd in artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 – Goede trouw van de belastingplichtige – Begrip – Verband met de voorwaarde dat de belastingplichtige niet op de hoogte was van de vergissing van de douaneautoriteiten

[Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, art. 220, lid 2, b)]

7.      Eigen middelen van de Europese Unie – Navordering van rechten bij invoer of uitvoer – Voorwaarden voor niet-boeking van invoerrechten, genoemd in artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 – Naleving van de geldende bepalingen inzake de douaneaangifte – Strekking

[Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, art. 220, lid 2, b)]

8.      Eigen middelen van de Europese Unie – Navordering van rechten bij invoer of uitvoer – Voorwaarden voor niet-boeking van invoerrechten, genoemd in artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 – Vergissing van de administratie die „redelijkerwijze niet kon worden ontdekt door de belastingplichtige” – Beoordelingscriteria

[Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, art. 220, lid 2, b)]

9.      Eigen middelen van de Europese Unie – Navordering van rechten bij invoer of uitvoer – Voorwaarden voor niet-boeking van invoerrechten, genoemd in artikel 220, lid 2, onder b), van verordening nr. 2913/92 – Verplichting om de douaneautoriteiten alle noodzakelijke gegevens te verstrekken die naar het Unierecht en naar nationaal recht vereist zijn

(Verordening nr. 2913/92 van de Raad, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2700/2000, art. 84)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 39‑42)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 47‑50, 124)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 71‑73)

4.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punten 79‑81, 86)

5.      In artikel 220, lid 2, onder b), tweede tot en met vijfde alinea, van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek zijn bijzondere regels vastgesteld op grond waarvan niet wordt overgegaan tot boeking achteraf van de verschuldigde invoerrechten, wanneer de preferentiële status van de goederen wordt vastgesteld aan de hand van een systeem van administratieve samenwerking waarbij de autoriteiten van een derde land zijn betrokken.

In dit verband moet het verzoek tot niet‑navordering van de invoerrechten worden behandeld in het licht van artikel 220, lid 2, onder b), tweede tot en met vijfde alinea, van het communautair douanewetboek.

Bij de behandeling van dat verzoek moet evenwel ook rekening worden gehouden met de bepalingen van artikel 220, lid 2, onder b), eerste alinea, van dat wetboek en derhalve met de daarin vermelde cumulatieve voorwaarden die – samen met de voorwaarde dat de vergissing van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijze niet kon worden ontdekt – moeten zijn vervuld, namelijk de voorwaarden dat de belastingplichtige te goeder trouw was en dat hij aan alle voorschriften van de geldende regeling heeft voldaan.

(zie punten 106, 107)

6.      Aangaande de in artikel 220, lid 2, onder b), eerste alinea, van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek vastgestelde voorwaarde inzake de goede trouw van de belastingplichtige, blijkt uit de vierde alinea van die bepaling dat de belastingplichtige zijn goede trouw kan inroepen wanneer hij kan aantonen dat hij er zich gedurende de periode van de betrokken handelstransacties zorgvuldig van heeft vergewist dat alle voorwaarden voor preferentiële behandeling geëerbiedigd werden.

Er bestaat een bepaald verband tussen de voorwaarde dat de marktdeelnemer te goeder trouw was en de voorwaarde dat de marktdeelnemer niet op de hoogte was van de vergissing van de douaneautoriteiten. Voor het antwoord op de vraag of de marktdeelnemer te goeder trouw heeft gehandeld, moet met name worden vastgesteld of hij de vergissing van de bevoegde autoriteiten redelijkerwijze had kunnen ontdekken.

In dit verband moet overweging 11 van verordening nr. 2700/2000 tot wijziging van verordening nr. 2913/92 aldus worden uitgelegd dat zij erop wijst dat de goede trouw van de belastingplichtige moet worden onderzocht wanneer de vergissing van de autoriteiten van het derde land heeft geleid tot de opstelling van een onjuist certificaat, ongeacht of deze vergissing te wijten is aan die autoriteiten zelf dan wel aan een onjuiste weergave van de feiten door de exporteur.

(zie punten 108, 110, 112, 118, 122)

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(zie punt 125)

8.      De vergissing van de bevoegde autoriteiten moet van dien aard zijn dat zij door een belastingplichtige te goeder trouw, ondanks zijn beroepservaring en de door hem te betrachten zorgvuldigheid, redelijkerwijze niet kon worden ontdekt. Weliswaar sluit de beroepservaring op zich de goede trouw van de marktdeelnemer of de onmogelijkheid om de vergissing te ontdekken, niet uit. Niettemin kan van een ervaren handelaar worden verwacht dat hij bijzondere aandacht besteedt aan administratieve en feitelijke gegevens waarvan de beoordeling tot zijn gebruikelijke activiteiten behoort, zodat hij met name afwijkingen van de normale correcte praktijk gemakkelijker kan vaststellen. Aangaande de zorgvuldigheid dient de marktdeelnemer in geval van twijfel zich te informeren en de zaak zo grondig mogelijk te onderzoeken, zodat de betrokken bepalingen niet worden overtreden.

Op dit punt hangt de voorwaarde dat de vergissing van de bevoegde autoriteiten niet kon worden ontdekt, ontegenzeglijk tot op zekere hoogte samen met de vraag of de belastingplichtige te goeder trouw was. Niettemin kan niet worden aanvaard dat het feit dat wordt aangenomen dat de vergissing redelijkerwijze niet kon worden ontdekt, welke vaststelling voortvloeit uit de toepassing van de in artikel 220, lid 2, onder b), tweede alinea, van verordening nr. 2913/92 tot vaststelling van het communautair douanewetboek neergelegde regel, zoals ingevoerd bij verordening nr. 2700/2000, automatisch en noodzakelijkerwijs tot gevolg heeft dat wordt vastgesteld dat de belastingplichtige te goeder trouw was.

(zie punten 131, 133, 134, 143)

9.      De aangever is verplicht de bevoegde douaneautoriteiten alle in de Unieregeling en in de in voorkomend geval ter aanvulling of omzetting daarvan vastgestelde nationale regeling voorziene noodzakelijke inlichtingen te verschaffen voor de gewenste douanebehandeling van de betrokken goederen.

Die verplichting kan evenwel niet verder reiken dan de overlegging van gegevens die de aangever redelijkerwijze kan kennen en verkrijgen, en het volstaat dus dat die gegevens, ook al zijn zij onjuist, te goeder trouw zijn verstrekt.

(zie punten 176, 177)