Language of document :

Beroep ingesteld op 20 maart 2024 – LU/EIB

(Zaak T-160/24)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: LU (vertegenwoordiger: B. Maréchal, advocaat)

Verwerende partij: Europese Investeringsbank

Conclusies

De verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het besluit van de president van de EIB van 21 december 2023 („bestreden besluit”) waarbij de conclusies van het eindverslag van het onderzoekscomité “Waardigheid op de werkvloer” van de EIB van 22 maart 2023 werden bijgetreden nietig te verklaren;

het eindverslag van het onderzoekscomité “Waardigheid op de werkvloer” van de EIB van 22 maart 2023 („eindverslag”) nietig te verklaren;

te verklaren dat de toepassing van de „Waardigheid op de werkvloer”-procedure door de verzoekende partij gerechtvaardigd en niet kwaadwillig is;

de door de president van de EIB op 8 januari 2021 tegen de verzoekende partij ingeleide disciplinaire procedures nietig te verklaren;

een vergoeding voor de immateriële schade die de verzoekende partij heeft geleden, ten bedrage van 150 000 EUR, toe te kennen;

een vergoeding voor de door de verzoekende partij geleden materiële schade van 200 000 EUR (voorlopig berekend bedrag) toe te kennen;

een vergoeding van 35 000 EUR (inclusief btw) toe te kennen voor de gerechtskosten die verzoekende partij voor het onderhavige beroep heeft gemaakt.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij vier middelen aan.

Het bestreden besluit en het eindverslag zijn onrechtmatig omdat de klacht wegens psychisch geweld die de verzoekende partij heeft ingediend in het kader van het „Waardigheid op de werkvloer”-beleid van de EIB-groep („klacht”) onontvankelijk werd verklaard en omdat de verwerende partij onrechtmatige handelingen en/of nalatigheden heeft begaan die er verband mee houden dat de „Waardigheid op de werkvloer”-procedure niet naar behoren werd ingeleid, voortgezet en gevoerd, omdat:

de verwerende partij ten onrechte heeft geweigerd om de ontvankelijkheid van de klacht te beoordelen en een naar behoren gemotiveerde analyse van de ontvankelijkheid te verstrekken;

de verwerende partij ten onrechte heeft nagelaten om de ontvankelijkheid van de klacht in een onderbouwde en gemotiveerde analyse te overwegen en opnieuw te beoordelen.

De „Waardigheid op de werkvloer”-procedure niet naar behoren werd gevoerd en daardoor de rechten van de verdediging en het recht op behoorlijk bestuur van de verzoekende partij, alsook het evenredigheidsbeginsel werden geschonden, omdat:

de procedures in strijd met het recht van de verzoekende partij op een eerlijk proces niet werden gevoerd in overeenstemming met de beginselen van onpartijdigheid en onafhankelijkheid;

er fouten en tekortkomingen zijn bij de uitvoering van het arrest van 2 februari 2022 LU/EIB (T-536/20, niet bekendgemaakt, EU:T:2022:40) die de regelmatigheid van de „Waardigheid op de werkvloer”-procedure aantasten en de rechten van de aanvrager schenden;

er een belangenconflict bestaat tussen de verschillende leden van het personeelsbureau.

De bestreden besluiten zijn onrechtmatig voor zover het door de verzoekende partij aangevoerde morele geweld werd afgewezen in het licht van

de beoordeling van de aantijgingen van geweld;

het gestelde misbruik van procedure, zoals bepaald in hoofdstuk 5 van het bestreden besluit.

De verwerende partij is aansprakelijk voor de morele en materiële schade die de verzoekende partij heeft geleden door de bestreden besluiten en de daarmee verband houdende schendingen van zijn grondrechten.

____________