Language of document : ECLI:EU:T:2005:258

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

28 juni 2005 (*)

„Gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker – Prijsregeling – Regionalisatie – Gebieden met tekort – Indeling van Italië – Verkoopseizoen 2004/2005 – Verordening (EG) nr. 1216/2004 – Beroep tot nietigverklaring – Natuurlijke en rechtspersonen – Niet-ontvankelijkheid”

In zaak T‑386/04,

Eridania Sadam SpA, gevestigd te Bologna (Italië),

Italia Zuccheri SpA, gevestigd te Bologna,

Zuccherificio del Molise SpA, gevestigd te Termoli (Italië),

CO.PRO. B – Cooperativa produttori bieticoli Soc. coop. rl, gevestigd te Minerbio (Italië),

SFIR – Società fondiaria industriale romagnola SpA, gevestigd te Cesena (Italië),

vertegenwoordigd door G. Pittalis, I. Vigliotti, G. M. Roberti, P. Ziotti en A. Franchi, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoeksters,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door C. Cattabriga en L. Visaggio als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

ondersteund door

Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door F. Ruggeri Laderchi als gemachtigde,

interveniënt,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van artikel 1, sub d, van verordening (EG) nr. 1216/2004 van de Commissie van 30 juni 2004 tot vaststelling van de afgeleide interventieprijzen voor witte suiker voor het verkoopseizoen 2004/2005 (PB L 232, blz. 25),

geeft

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: M. Vilaras, kamerpresident, M. E. Martins Ribeiro en K. Jürimäe, rechters,

griffier: H. Jung,

de navolgende

Beschikking

 Het rechtskader

1        Verordening (EG) nr. 1260/2001 van de Raad van 19 juni 2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector suiker (PB L 178, blz. 1; hierna: „basisverordening”) heeft onder meer in de hoofdstukken 1 en 2 van haar eerste titel een prijsregeling en een quotaregeling ingesteld voor de verkoopseizoenen 2001/2002 tot en met 2005/2006.

2        Onder de quotaregeling wordt aan elke lidstaat een basishoeveelheid voor zijn nationale suikerproductie toegewezen. De lidstaat verdeelt deze basishoeveelheid onder zijn suikerproducerende ondernemingen in de vorm van A‑ en B-quota, waarvoor een afzetgarantie geldt en die betrekking hebben op een jaarlijks verkoopseizoen, dat loopt van 1 juli tot 30 juni van het daaraanvolgende jaar.

3        De prijsregeling houdt een interventiesysteem in, bedoeld om de prijzen en de afzet van de producten te garanderen en om de suikermarkt te stabiliseren.

4        De prijzen voor witte suiker zijn niet in de gehele Gemeenschap gelijk. In artikel 2, lid 1, van de basisverordening wordt namelijk voor de gebieden zonder tekort de aan de suikerfabrikanten te betalen „interventieprijs” vastgesteld op 63,19 euro/100 kg, terwijl volgens lid 4 van hetzelfde artikel de Commissie ieder jaar voor elk van de gebieden met een tekort een „afgeleide interventieprijs” vaststelt.

5        In het kader van deze prijsdifferentiatie, ook als „regionalisatie” aangeduid, geldt ingevolge de basisverordening, binnen de grenzen van de toegekende quota, een hogere vergoeding voor de in gebieden met een tekort geproduceerde suiker en een hogere prijs bij aankoop van de voor die productie benodigde grondstoffen.

6        Terwijl immers voor de gebieden zonder tekort, waar de interventieprijs geldt, minimumprijzen bij de aankoop van suikerbieten zijn vastgesteld, gelden voor de gebieden met tekort, naast de hogere afgeleide interventieprijs, tevens hogere minimumprijzen bij de aankoop van suikerbieten. Deze minimumprijzen moeten door de suikerfabrikanten aan de bietenproducenten worden betaald.

7        Ten opzichte van de minimumprijzen in gebieden zonder tekort worden die in de gebieden met tekort overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de basisverordening op tweeledige wijze verhoogd: eerst met een bedrag gelijk aan het verschil tussen de interventieprijs en de afgeleide interventieprijs van het betrokken gebied, vervolgens door toepassing van de coëfficiënt 1,30 op de uitkomst van de eerste bewerking.

8        Aangezien voor het verkoopseizoen 2004/2005 in de productiegebieden van Italië een tekort werd verwacht, stelde de Commissie in artikel 1, sub d, van haar verordening (EG) nr. 1216/2004 van 30 juni 2004 tot vaststelling van de afgeleide interventieprijzen voor witte suiker voor het verkoopseizoen 2004/2005 (PB L 232, blz. 25; hierna: „bestreden verordening”), de afgeleide interventieprijs voor witte suiker voor dat verkoopseizoen vast op 655,30 euro per ton voor alle gebieden in Italië.

 Procesverloop

9        Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 27 september 2004, hebben verzoeksters onderhavig beroep ingesteld.

10      Bij beschikking van 8 december 2004 heeft de president van de Vijfde kamer van het Gerecht de Raad toegelaten tot interventie aan de zijde van verweerster. Op 11 februari 2005 heeft de Raad zijn memorie in interventie ingediend.

11      Bij op 17 november 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft de Commissie overeenkomstig artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een exceptie van niet-ontvankelijkheid opgeworpen. Op 14 januari 2005 hebben verzoeksters hun opmerkingen over deze exceptie ingediend.

12      Bij op 29 december 2004 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akten hebben de Associazione nazionale bieticoltori, het Consorzio nazionale bieticoltori en de Associazione bieticoltori italiani verzocht om toelating tot interventie aan de zijde van verweerster. Partijen hebben daartegen geen bezwaar gemaakt.

 Conclusies van partijen

13      Verzoeksters concluderen dat het het Gerecht behage:

–        de door de Commissie opgeworpen exceptie van niet-ontvankelijkheid te verwerpen dan wel te voegen met de zaak ten gronde;

–        artikel 1, sub d, van de bestreden verordening nietig te verklaren;

–        subsidiair, artikel 2 van de basisverordening overeenkomstig artikel 241 EG onwettig en buiten toepassing te verklaren, voorzover het de Commissie daarin niet wordt toegestaan bij de vaststelling van de afgeleide interventieprijs rekening te houden met het bestaan van invoer met nulrecht en invoer waarvoor geen quotum geldt;

–        de Commissie in de kosten te verwijzen.

14      In haar exceptie van niet-ontvankelijkheid concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

–        primair, het beroep niet-ontvankelijk te verklaren;

–        verzoeksters in de kosten te verwijzen;

–        subsidiair, overeenkomstig artikel 114, lid 4, tweede alinea, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht een nieuwe termijn voor de voortzetting van het geding te bepalen.

15      In zijn memorie in interventie concludeert de Raad dat het het Gerecht behage het beroep en de door verzoeksters overeenkomstig artikel 241 EG opgeworpen onwettigheidsexceptie niet-ontvankelijk te verklaren.

 De ontvankelijkheid

16      Volgens artikel 114, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht, indien een partij daarom verzoekt, uitspraak doen over de niet-ontvankelijkheid zonder daarbij op de zaak ten gronde in te gaan. Volgens lid 3 van hetzelfde artikel geschiedt de verdere behandeling van het verzoek mondeling, tenzij het Gerecht anders beslist. In casu acht het Gerecht zich voldoende voorgelicht door de processtukken om zonder mondelinge behandeling op het verzoek te beslissen.

 Argumenten van partijen

17      De Commissie betoogt dat het beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De bestreden verordening is volgens haar namelijk een normatieve handeling, die verzoeksters niet individueel raakt (arrest Gerecht van 8 juli 1999, Eridania e.a./Raad, T‑168/95, Jurispr. blz. II‑2245, in hogere voorziening bevestigd bij beschikking van 28 juni 2001, Eridania e.a./Raad, C‑352/99 P, Jurispr. blz. I‑5037).

18      Dit is bevestigd in de beschikking van het Gerecht van 8 juli 2004, Eridania e.a./Commissie (T‑338/03, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 31).

19      Daarin heeft het Gerecht eveneens gepreciseerd dat de schade die verzoeksters stelden te hebben geleden als gevolg van de uit de toepassing van de afgeleide interventieprijs voortvloeiende verhoging van de suikerbietenprijs in Italië, in combinatie met de door de toegenomen invoer van suiker uit de Balkanlanden veroorzaakte daling van de suikerprijs in deze lidstaat, op zichzelf onvoldoende reden was om verzoeksters als geïndividualiseerd in de zin van de vaste rechtspraak van Hof en Gerecht ter zake te beschouwen (punten 34‑36 van de beschikking).

20      Tot slot heeft het Gerecht in die beschikking geoordeeld dat de niet-ontvankelijkheid van het beroep tot nietigverklaring van artikel 1, sub c, van verordening (EG) nr. 1158/2003 van de Commissie van 30 juni 2003 tot vaststelling van de afgeleide interventieprijzen voor witte suiker voor het verkoopseizoen 2003/2004 (PB L 162, blz. 24), niet betekende dat verzoeksters effectieve rechtsbescherming ontbeerden. Zij hadden immers de mogelijkheid de wettigheid van verordening nr. 1158/2003 voor de bevoegde nationale rechterlijke instanties te betwisten, en hebben ook van deze mogelijkheid gebruik gemaakt in het kader van een bij het Tribunale amministrativo regionale del Lazio aanhangig gemaakte procedure (punten 41 en 42 van de beschikking).

21      Volgens de Commissie moet in casu hetzelfde worden geconcludeerd, aangezien verzoeksters’ rechtssituatie exacte dezelfde is als de door het Gerecht in zijn beschikking van 8 juli 2004 (Eridania e.a./Commissie; zie boven, punt 18) onderzochte rechtssituatie, terwijl ook de aard en de draagwijdte van de bestreden verordening in geen enkel opzicht verschillen van de aard en de draagwijdte van de in die beschikking aan de orde zijnde verordening nr. 1158/2003. Verzoeksters beroepen zich niet op enige andere hoedanigheid of bijzondere omstandigheid die het bestaan van een individueel belang bij een beroep tot nietigverklaring van de bestreden verordening zou rechtvaardigen, en de Commissie ziet ook niet in welke hoedanigheid of omstandigheid dat zou kunnen zijn.

22      De Raad ondersteunt het betoog van de Commissie en concludeert eveneens tot niet-ontvankelijkverklaring van onderhavig beroep. Verzoeksters’ verwijzing naar de conclusie van advocaat‑generaal Jacobs bij het arrest van het Hof van 25 juli 2002, Unión de Pequeños Agricultores/Raad (C‑50/00 P, Jurispr. blz. I‑6677, I‑6681), en naar het arrest van het Gerecht van 3 mei 2002, Jégo-Quéré/Commissie (T‑177/01, Jurispr. blz. II‑2365), acht hij irrelevant, aangezien de situaties waarom het in die zaken ging, hoe dan ook zeer sterk verschillen van de situatie in de onderhavige zaak.

23      Voorts bestrijdt de Raad verzoeksters’ argument dat het bij het EG-Verdrag ingestelde mechanisme van de prejudiciële verwijzing niet in overeenstemming is met het beginsel van effectieve rechtsbescherming. In dit verband wijst hij erop dat over een periode van een halve eeuw nooit is vastgesteld, dat de op prejudiciële verwijzingen gebaseerde rechtsbescherming niet effectief zou zijn, noch door de constitutionele gerechten van de lidstaten die vergelijkbare prejudiciële mechanismen kennen, noch door het Europees Hof voor de rechten van de mens.

24      Met betrekking tot verzoeksters’ verwijzing naar artikel III‑365, lid 4, van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa (PB 2004, C 310, blz. 1) merkt de Raad op, dat dit een argument de lege ferenda is. Het feit dat als gevolg van deze bepaling in de toekomst in bepaalde gevallen het vereiste van een individueel belang zal komen te vervallen, bewijst immers dat dit vereiste naar huidig recht geldt en dat het, zolang het huidige Verdrag van kracht is, willekeurig zou zijn om deze eis buiten beschouwing te laten.

25      Ten slotte is de Raad van mening dat de door verzoeksters subsidiair opgeworpen exceptie van onwettigheid van artikel 2 van de basisverordening niet-ontvankelijk moet worden verklaard op grond dat het verzoekschrift niet voldoet aan de in artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht geformuleerde voorwaarden (beschikking Hof van 6 januari 2004, Italië/Commissie, C‑333/02, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 12). Aangezien verzoeksters hoe dan ook niet kunnen worden ontvangen in hun vordering tot nietigverklaring van de bestreden verordening, geldt dit ook voor de door hen opgeworpen exceptie van onwettigheid van de basisverordening, die hen slechts raakt in hun objectieve hoedanigheid van suikerproducenten.

26      Verzoeksters betwisten niet dat de bestreden verordening een handeling van algemene strekking is en erkennen dat zij, gelet op de vaste rechtspraak van Hof en Gerecht betreffende de uitlegging van artikel 230, vierde alinea, EG, niet zonder meer bevoegd kunnen worden geacht om tegen dergelijke handelingen op te komen.

27      Zij zijn evenwel van mening dat deze rechtspraak, die is bevestigd door ’s Hofs arresten Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 22, en Commissie/Jégo-Quéré (C‑263/02 P, Jurispr. blz. I‑0000), en door de beschikking van 8 juli 2004, Eridania e.a./Commissie, aangehaald in punt 18, bijzonder restrictief is en daadwerkelijk tot rechtsweigering kan leiden in gevallen waarin een handeling van algemene strekking die de rechtssituatie van particulieren rechtstreeks raakt, geen uitvoeringsmaatregelen van de nationale autoriteiten verlangt, en waarin de geldigheid van die handeling dus enkel kan worden betwist door de bepalingen ervan te schenden en in het kader van de vervolgens ingeleide procedure de onwettigheid van deze bepalingen te stellen (arrest Jégo-Quéré/Commissie, aangehaald in punt 22, punt 45, en conclusie van advocaat-generaal Jacobs bij arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 22, punt 43).

28      Verzoeksters voegen hieraan toe dat de in artikel 234 EG geregelde prejudiciële procedure, gelet op het beginsel van effectieve rechtsbescherming zoals dit is neergelegd in de artikelen 6 en 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden van 4 november 1950, zoals gewijzigd (EVRM), en bevestigd door de arresten Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 22, en Commissie/Jégo-Quéré, aangehaald in punt 27, alsook door artikel 47 van het op 7 december 2000 te Nice plechtig afgekondigde Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (PB C 364, blz. 1), niet kan worden geacht de justitiabelen een doeltreffende voorziening in rechte te waarborgen, die hen in staat stelt de wettigheid te betwisten van gemeenschapsbepalingen van algemene strekking waardoor hun rechtssituatie rechtstreeks wordt geraakt.

29      De prejudiciële verwijzing is immers niet een aan verzoeksters ter beschikking staande voorziening in rechte, maar veeleer een instrument waarvan de toepassing voor een groot deel afhankelijk is van de door de nationale rechter verrichte beoordelingen. Het blijft voor een partij dus afwachten of de nationale rechter zich met een prejudicieel verzoek tot het Hof zal wenden, aangezien een dergelijke verwijzing uiterst complex en met moeilijkheden en onzekerheden omgeven is. Dit wordt volgens verzoeksters bevestigd door het feit dat de door hen bij het Tribunale amministrativo regionale del Lazio aanhangig gemaakte nationale procedure, in het kader waarvan zij de wettigheid hebben betwist van de vaststelling, bij verordening nr. 1158/2003, van de interventieprijs voor witte suiker in Italië voor het verkoopseizoen 2003/2004, tot dusver nog niet tot een prejudiciële verwijzing naar het Hof heeft geleid.

30      Tot slot betogen verzoeksters dat artikel 230, vierde alinea, EG in de toekomst zal worden vervangen door artikel III‑365, lid 4, van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet van Europa, dat iedere natuurlijke of rechtspersoon het recht verleent beroep in te stellen tegen „regelgevingshandelingen die hem rechtstreeks raken en die geen uitvoeringsmaatregelen meebrengen”, en dat hiermee juist wordt beoogd particulieren een effectieve rechtsbescherming te waarborgen tegen handelingen van algemene strekking die geen uitvoeringsmaatregelen eisen. Volgens verzoeksters is deze vervanging in feite louter declaratoir, aangezien het recht op een doeltreffende voorziening in rechte bij een bevoegde rechterlijke instantie, zoals dit meermalen is bevestigd (zie boven, punt 28), reeds tot de fundamentele beginselen van het gemeenschapsrecht behoort (arrest Hof van 15 mei 1986, Johnston, 222/84, Jurispr. blz. 1651, punt 18).

 Beoordeling door het Gerecht

31      Om te beginnen moet worden opgemerkt dat de bestreden verordening een normatieve handeling is, wat door partijen niet wordt betwist. Artikel 1, sub d, van de bestreden verordening is immers van toepassing op objectief bepaalde situaties en richt zich in algemene bewoordingen tot algemeen en abstract omschreven categorieën van personen (zie in die zin beschikking van 28 juni 2001, Eridania e.a./Raad, aangehaald in punt 17, punten 45 en 46; arrest Eridania e.a./Raad, aangehaald in punt 17, punt 39, en beschikking van 8 juli 2004, Eridania e.a./Commissie, aangehaald in punt 18, punt 31).

32      Uit de bewoordingen van artikel 230, vierde alinea, EG en uit vaste rechtspraak van het Hof blijkt, dat een natuurlijke of rechtspersoon enkel beroep tot nietigverklaring kan instellen tegen een handeling die niet een tot hem gerichte beschikking is, indien hij door deze handeling niet alleen rechtstreeks, maar ook individueel wordt geraakt (arrest Hof van 30 maart 2004, Rothley e.a./Parlement, C‑167/02 P, Jurispr. blz. I‑0000, punt 25; zie in die zin ook arrest Hof van 17 januari 1985, Piraiki-Patraiki e.a./Commissie, 11/82, Jurispr. blz. 207, punt 5).

33      Volgens vaste rechtspraak kan een natuurlijke of rechtspersoon slechts stellen individueel te worden geraakt, wanneer de betrokken handeling hem treft uit hoofde van een bepaalde bijzondere hoedanigheid of van een feitelijke situatie die hem ten opzichte van ieder ander karakteriseert en hem daardoor individualiseert op soortgelijke wijze als een geadresseerde (arresten Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 22, punt 36; Commissie/Jégo-Quéré, aangehaald in punt 27, punt 45, en beschikking van 8 juli 2004, Eridania e.a./Commissie, aangehaald in punt 18, punt 33).

34      In casu beroepen verzoeksters zich in het aan de ontvankelijkheid van dit beroep gewijde onderdeel van het verzoekschrift niet op enige hoedanigheid of bijzondere omstandigheid, die het bestaan van een individueel belang bij een vordering tot nietigverklaring van de bestreden verordening zou kunnen rechtvaardigen. Zij geven bovendien te kennen dat zij zich bewust zijn van de moeilijkheden die, gelet op de vaste rechtspraak van Hof en Gerecht ter zake, in casu aan de toekenning van locus standi in de weg staan. Uit het verzoekschrift in zijn geheel kan evenwel worden afgeleid, dat de bestreden verordening volgens verzoeksters bijzondere gevolgen heeft voor hun rechtssituatie, waardoor zij van alle overige in de betrokken sector actieve communautaire marktdeelnemers kunnen worden onderscheiden, voorzover zij, in tegenstelling tot die andere marktdeelnemers, de gevolgen ondervinden van de uit de toepassing van de afgeleide interventieprijs voortvloeiende verhoging van de suikerbietenprijs in Italië, in combinatie met de door de toegenomen invoer van suiker uit de Balkanlanden veroorzaakte daling van de suikerprijs in deze lidstaat.

35      Dienaangaande zij eraan herinnerd dat het feit dat een handeling bepaalde marktdeelnemers economisch zwaarder treft dan hun concurrenten, niet volstaat om die marktdeelnemers als door die handeling individueel geraakt te beschouwen (beschikkingen Gerecht van 15 september 1999, Van Parys e.a./Commissie, T‑11/99, Jurispr. blz. II‑2653, punt 50, en 8 juli 2004, Eridania e.a./Commissie, aangehaald in punt 18, punt 35).

36      Hieruit volgt dat de gestelde schade, voorzover al aangetoond, op zichzelf verzoeksters nog niet kan individualiseren in de zin van de in de punten 32 en 33 hierboven bedoelde vaste rechtspraak.

37      Verzoeksters betogen evenwel dat deze rechtspraak buitengewoon restrictief is en geen effectieve rechtsbescherming verzekert in het geval van een verordening die rechtstreeks, zonder enige tussenkomst van de nationale autoriteiten, van toepassing is.

38      Er zij aan herinnerd dat particulieren zich voor de rechter daadwerkelijk moeten kunnen beroepen op door hen aan de communautaire rechtsorde ontleende rechten, aangezien het recht op een effectieve rechtsbescherming een van de algemene rechtsbeginselen is die voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten. Dit recht is eveneens neergelegd in de artikelen 6 en 13 EVRM (zie arrest Commissie/Jégo-Quéré, aangehaald in punt 27, punt 29, en de aldaar aangehaalde rechtspraak).

39      Bij de artikelen 230 EG en 241 EG alsmede bij artikel 234 EG heeft het Verdrag een volledig stelsel van rechtsmiddelen en procedures ter verzekering van het toezicht op de wettigheid van de handelingen van de instellingen in het leven geroepen, en dit toezicht aan de gemeenschapsrechter opgedragen (zie in die zin arrest Hof van 23 april 1986, Les Verts/Parlement, 294/83, Jurispr. blz. 1339, punt 23). Volgens dit stelsel kunnen natuurlijke of rechtspersonen die wegens de ontvankelijkheidsvoorwaarden van artikel 230, vierde alinea, EG geen rechtstreeks beroep kunnen instellen tegen gemeenschapshandelingen van algemene strekking, naar gelang van het geval de ongeldigheid van dergelijke handelingen inroepen, hetzij incidenteel voor de communautaire rechter krachtens artikel 241 EG, hetzij voor de nationale rechter, die weliswaar niet bevoegd is om zelf de ongeldigheid van die handelingen vast te stellen (arrest Hof van 22 oktober 1987, Foto-Frost, 314/85, Jurispr. blz. 4199, punt 20), maar daarover prejudiciële vragen kan stellen aan het Hof (arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 22, punt 40).

40      De lidstaten moeten dan ook voorzien in een stelsel van rechtsmiddelen en procedures dat de eerbiediging van het recht op een effectieve rechtsbescherming kan verzekeren (arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 22, punt 41).

41      Tegen deze achtergrond en overeenkomstig het in artikel 10 EG vervatte beginsel van loyale samenwerking moet de nationale rechter de nationale regels van procesrecht betreffende het instellen van beroepen zoveel mogelijk aldus uitleggen en toepassen, dat natuurlijke en rechtspersonen tegen iedere beschikking of enigerlei andere nationale maatregel waarmee wat hen betreft een gemeenschapshandeling van algemene strekking wordt toegepast, in rechte kunnen opkomen, door de ongeldigheid van deze gemeenschapshandeling op te werpen (arrest Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 22, punt 42).

42      Zoals het Hof heeft vastgesteld, kan voor de gemeenschapsrechter echter geen beroep tot nietigverklaring openstaan voor een particulier die opkomt tegen een handeling van algemene strekking, zoals een verordening die hem niet op soortgelijke wijze als een geadresseerde individualiseert, zelfs indien uit een concreet onderzoek, door deze rechter, van de nationale regels van procesrecht zou blijken dat onder deze regels de particulier geen beroep kan instellen waarmee hij de geldigheid van de betwiste gemeenschapshandeling ter discussie kan stellen. Onder een dergelijk stelsel zou de gemeenschapsrechter immers in elk concreet geval het nationale procesrecht moeten onderzoeken en uitleggen, hetgeen de grenzen van zijn bevoegdheid in het kader van het wettigheidstoezicht op de gemeenschapshandelingen te buiten zou gaan (arresten Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 22, punten 37 en 43, en Commissie/Jégo-Quéré, aangehaald in punt 27, punt 33).

43      Bijgevolg kan in geen geval een beroep tot nietigverklaring bij de gemeenschapsrechter openstaan, ook niet wanneer zou blijken dat onder de nationale regels van procesrecht de particulier eerst inbreuk moet maken op de gemeenschapshandeling alvorens hij de geldigheid ervan kan betwisten (arrest Commissie/Jégo-Quéré, aangehaald in punt 27, punt 34).

44      In casu heeft de omstandigheid dat de bestreden verordening rechtstreeks, zonder tussenkomst van de nationale autoriteiten, van toepassing is, op zich niet tot gevolg dat een rechtstreeks geraakte marktdeelnemer de geldigheid van deze verordening slechts kan betwisten nadat hij er inbreuk op heeft gemaakt. Het kan immers niet worden uitgesloten dat een nationaal rechtsstelsel een particulier die rechtstreeks is geraakt door een nationale normatieve handeling van algemene strekking waartegen niet rechtstreeks in rechte kan worden opgekomen, de mogelijkheid geeft om de nationale autoriteiten te verzoeken een bij deze handeling aansluitende maatregel vast te stellen die voor de nationale rechter kan worden betwist, zodat bedoelde particulier onrechtstreeks tegen voormelde handeling kan opkomen. Evenmin kan worden uitgesloten dat een nationaal rechtsstelsel een rechtstreeks door de bestreden verordening geraakte marktdeelnemer de mogelijkheid geeft om de nationale autoriteiten te verzoeken een bij deze verordening aansluitende handeling vast te stellen die voor de nationale rechter kan worden betwist, zodat een dergelijke marktdeelnemer onrechtstreeks tegen bedoelde verordening kan opkomen (zie in die zin arrest Commissie/Jégo‑Quéré, aangehaald in punt 27, punt 35, en beschikking van 8 juli 2004, Eridania e.a./Commissie, aangehaald in punt 18, punt 41).

45      Deze uitlegging wordt in casu bevestigd door het feit dat de geldigheid van de vaststelling, bij verordeningen die vergelijkbaar zijn met de thans bestreden verordening, van de afgeleide interventieprijzen voor witte suiker voor alle gebieden in Italië voor de verkoopseizoenen 1996/1997 en 1997/1998, door door deze verordeningen geraakte suikerproducenten is betwist voor de bevoegde Italiaanse rechterlijke instanties, die ertoe zijn gebracht prejudiciële vragen te stellen die hebben geleid tot de arresten Eridania van het Hof van, respectievelijk, 6 juli 2000 (C‑289/97, Jurispr. blz. I‑5409) en 12 maart 2002 (C‑160/98, Jurispr. blz. I‑2533).

46      Zoals de Commissie opmerkt en zoals door verzoeksters zelf wordt erkend, is bovendien de geldigheid van de vaststelling, bij verordening nr. 1158/2003, van de afgeleide interventieprijs voor witte suiker in Italië voor het verkoopseizoen 2003/2004 door verzoeksters betwist in het kader van een door hen bij het Tribunale amministrativo regionale del Lazio aanhangig gemaakte gerechtelijke procedure. Uit het feit dat deze procedure „tot dusver” nog niet heeft geleid tot een verwijzing naar het Hof, blijkt nog niet dat verzoeksters, zoals zij stellen, van elke rechtsbescherming verstoken zijn gebleven. Er is dan ook geen enkele reden om aan te nemen dat verzoeksters in casu een effectieve rechtsbescherming zouden ontberen in geval van niet-ontvankelijkverklaring van het door hen bij de gemeenschapsrechter ingestelde beroep tot nietigverklaring van de bestreden verordening.

47      De voorwaarde dat een natuurlijke of een rechtspersoon tegen een verordening slechts beroep kan instellen indien hij niet alleen rechtstreeks, maar ook individueel wordt geraakt, moet weliswaar, gelet op de uiteenlopende situaties die een verzoeker kunnen individualiseren, worden uitgelegd in het licht van het beginsel van effectieve rechtsbescherming (zie in die zin arresten Hof van 2 februari 1988, Van der Kooy e.a./Commissie, 67/85, 68/85 en 70/85, Jurispr. blz. 219, punten 14 en 15; 16 mei 1991, Extramet Industrie/Raad, C‑358/89, Jurispr. blz. I‑2501, punten 13?17, en 18 mei 1994, Codorníu/Raad, C‑309/89, Jurispr. blz. I‑1853, punten 19‑22), maar een dergelijke uitlegging mag deze voorwaarde, die uitdrukkelijk door het Verdrag is gesteld, niet tot een dode letter maken. Anders zouden namelijk de grenzen van de door het Verdrag aan de gemeenschapsrechter verleende bevoegdheden worden overschreden, aangezien het in voorkomend geval de taak van de lidstaten is om het thans geldende stelsel te herzien overeenkomstig artikel 48 EU (arresten Unión de Pequeños Agricultores/Raad, aangehaald in punt 22, punten 44 en 45, en Commissie/Jégo-Quéré, aangehaald in punt 27, punt 36). In deze omstandigheden kunnen verzoeksters niet op goede gronden stellen dat de beoogde vervanging van artikel 230, vierde alinea, EG door artikel III‑365, lid 4, van het Verdrag tot vaststelling van een Grondwet voor Europa „louter declaratoir” is, aangezien genoemd Verdrag, zolang het niet in werking is getreden, niet tot een wijziging van het bestaande systeem kan leiden.

48      Uit alle bovenstaande overwegingen volgt dat verzoeksters niet kunnen worden geacht door de bestreden verordening individueel te worden geraakt in de zin van de vaste rechtspraak van Hof en Gerecht ter zake.

49      Het onderhavige beroep moet bijgevolg niet-ontvankelijk worden verklaard, zonder dat behoeft te worden beslist op de door de Associazione nazionale bieticoltori, het Consorzio nazionale bieticoltori en de Associazione bieticoltori italiani ingediende verzoeken tot tussenkomst ter ondersteuning van de conclusies van verweerster.

50      Ten slotte zij eraan herinnerd dat verzoeksters het Gerecht subsidiair vragen, artikel 2 van de basisverordening overeenkomstig artikel 241 EG onwettig en buiten toepassing te verklaren.

51      Dienaangaande kan worden volstaan met op te merken dat de in artikel 241 EG geboden mogelijkheid om de niet-toepasselijkheid in te roepen van de verordening of de handeling van algemene strekking die de rechtsgrondslag vormt van de bestreden toepassingshandeling, geen autonoom vorderingsrecht vormt en slechts incidenteel kan worden benut. Bij ontbreken van een primair recht van beroep kan geen beroep op artikel 241 EG worden gedaan (zie beschikkingen Gerecht van 8 juli 1999, Area Cova e.a./Raad, T‑194/95, Jurispr. blz. II‑2271, punt 78, en de aldaar aangehaalde rechtspraak, en 8 juli 2004, Eridania e.a./Commissie, aangehaald in punt 18, punt 48).

52      In casu is de vordering tot nietigverklaring van de bestreden verordening niet-ontvankelijk, zodat bedoelde exceptie, voorzover deze tot staving van die vordering wordt aangevoerd, eveneens niet-ontvankelijk is (beschikking van 8 juli 2004, Eridania e.a./Commissie, aangehaald in punt 18, punt 49).

53      Gelet op het voorgaande moet het onderhavige beroep in zijn geheel niet-ontvankelijk worden verklaard.

 Kosten

54      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld en de Commissie zulks heeft gevorderd, moeten verzoeksters worden verwezen in hun eigen kosten alsmede in die van de Commissie.

55      Overeenkomstig artikel 87, lid 4, van het Reglement voor de procesvoering zal de Raad zijn eigen kosten dragen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vijfde kamer)

beschikt:

1)      Het beroep wordt niet-ontvankelijk verklaard.

2)      Er behoeft niet te worden beslist op de verzoeken tot tussenkomst van de Associazione nazionale bieticoltore, het Consorzio nazionale bieticoltori en de Associazione bieticoltori italiani.

3)      Verzoeksters zullen hun eigen kosten en die van de Commissie dragen.

4)      De Raad zal zijn eigen kosten dragen.

Luxemburg, 28 juni 2005.

De griffier

 

      De president van de Vijfde kamer

H. Jung

 

      M.Vilaras


* Procestaal: Italiaans.