Language of document :

Beroep ingesteld op 29 april 2020 – Watson / Parlement

(Zaak T-245/20)

Procestaal: Frans

Partijen

Verzoekende partij: Graham R. Watson (Edinburgh, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: A. Schmitt en A. Grosjean, advocaten)

Verwerende partij: Europees Parlement

Conclusies

het onderhavige beroep ontvankelijk verklaren;

zo nodig, bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang of maatregelen van instructie in de onderhavige zaak, het Europees Parlement bevelen de adviezen over te leggen van de juridische dienst van het Europees Parlement van 16 juli 2018 en 3 december 2018, onder voorbehoud van de precieze datum waarop deze adviezen zijn vastgesteld maar in elk geval vóór de vaststelling, op 10 december 2018, van het besluit van het Bureau van het Parlement tot wijziging van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement (2018/C 466/02, Publicatieblad van 28 december 2018, C 466/8);

het individuele bestreden besluit betreffende de rechten van verzoeker op (vrijwillig) aanvullend pensioen dat door de afdeling „Bezoldiging en Sociale Rechten van de leden” van het Directoraat-generaal Financiën van het Europees Parlement aan verzoeker is betekend, krachtens artikel 263 VWEU nietig verklaren, voor zover daarbij uitvoering is gegeven aan de bij voornoemd besluit van het Bureau van 10 december 2018 ingevoerde verhoging, met ingang van 1 januari 2019, van de leeftijd waarop verzoeker recht heeft op het hem verschuldigde (vrijwillig) aanvullend pensioen van 63 naar 65 jaar;

het bovengenoemde besluit van het Bureau van het Parlement van 10 december 2018 nietig dan wel niet-toepasselijk verklaren krachtens artikel 277 VWEU, voor zover daarbij artikel 76 van de bepalingen ter uitvoering van het Statuut van de leden van het Europees Parlement wordt gewijzigd, en meer bepaald voor zover daarbij de leeftijd waarop aanspraak kan worden gemaakt op het verschuldigde (vrijwillig) aanvullende pensioen wordt verhoogd met ingang van 1 januari 2019;

het Parlement verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van zijn beroep voert verzoeker vijf middelen aan.

Eerste middel: onbevoegdheid ratione materiae van het Bureau.

Ten eerste levert de vaststelling van het besluit van het Bureau van 10 december 2018 (hierna: „besluit van het Bureauˮ) schending op van het Statuut van de leden van het Europees Parlement, zoals dit is vastgesteld bij besluit 2005/684/EG, Euratom van het Europees Parlement van 28 september 2005 (PB 2005, L 262, blz. 1) (hierna: „Statuutˮ). Het besluit van het Bureau is met name in strijd met artikel 27 van het Statuut op grond waarvan „de verworven rechten en aansprakenˮ blijven bestaan.

Ten tweede voert het besluit van het Bureau een belasting in door een speciale heffing in te stellen van 5 % van het nominale pensioenbedrag, terwijl het invoeren van een belasting volgens artikel 223, lid 2, VWEU niet tot de bevoegdheid van het Bureau behoort.

Tweede middel: schending van wezenlijke vormvoorschriften.

Ten eerste heeft het Bureau het besluit vastgesteld zonder de voorschriften van artikel 223 VWEU te eerbiedigen.

Ten tweede is het besluit van het Bureau onvoldoende gemotiveerd zodat sprake is van niet-nakoming van de motiveringsplicht die is neergelegd in artikel 296, tweede alinea, VWEU, en artikel 41, lid 2, onder c), van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Derde middel: schending van verworven rechten en aanspraken en van het vertrouwensbeginsel.

Ten eerste schendt het besluit van het Bureau de verworven rechten en aanspraken die voortvloeien uit zowel algemene rechtsbeginselen als het Statuut, dat uitdrukkelijk bepaalt dat deze „in volle omvang” blijven bestaan (artikel 27).

Ten tweede schendt het besluit van het Bureau het vertrouwensbeginsel.

Vierde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel en de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie.

Ten eerste staan de inbreuken op verzoekers rechten niet in verhouding tot de door het besluit van het Bureau nagestreefde doelen.

Ten tweede moet het besluit van het Bureau niet-toepasselijk worden verklaard wegens schending van de beginselen van gelijke behandeling en non-discriminatie.

Vijfde middel: schending van het rechtszekerheidsbeginsel en ontbreken van overgangsmaatregelen.

Ten eerste schendt het besluit van het Bureau het rechtszekerheidsbeginsel omdat daaraan op onregelmatige wijze terugwerkende kracht is toegekend.

Ten tweede schendt het besluit van het Bureau het rechtszekerheidsbeginsel omdat daarin geen overgangsmaatregelen zijn vastgesteld.

____________