Language of document :

Gevoegde zaken T‑8/95 en T‑9/95

Wilhelm Pelle en Ernst-Reinhard Konrad

tegen

Raad van de Europese Unie en Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Niet-contractuele aansprakelijkheid – Melk – Extra heffing – Referentiehoeveelheid – Verordening (EEG) nr. 2187/93 – Vergoeding van producenten – Schorsing van verjaring”

Samenvatting van het arrest

1.      Beroep tot schadevergoeding – Verjaringstermijn – Aanvang

[Art. 235 EG en 288, tweede alinea, EG; Statuut-EG van het Hof van Justitie, art. 43 (thans artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie); verordeningen nrs. 1078/77 en 857/84 van de Raad]

2.      Beroep tot schadevergoeding – Verjaringstermijn – Stuiting

[Art. 230 EG en 232 EG; Statuut-EG van het Hof van Justitie, art. 43 (thans artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie); verordeningen nrs. 1078/77, 857/84 en 2187/93 van de Raad; mededeling 92/C 198/04 van de Raad en de Commissie]

3.      Procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht

1.      De in artikel 43 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie (thans artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie) vastgestelde verjaringstermijn voor vorderingen inzake niet-contractuele aansprakelijkheid van de Gemeenschappen kan niet ingaan voordat aan alle vereisten voor het ontstaan van de schadevergoedingsplicht is voldaan, en in het bijzonder in gevallen waarin de aansprakelijkheid uit een normatieve handeling voortvloeit, voordat de nadelige gevolgen van die handeling zich hebben voorgedaan, waarbij dient te worden gepreciseerd dat deze voorwaarden verband houden met het bestaan van onrechtmatig gedrag van de gemeenschapsinstellingen, werkelijke schade en een causaal verband daartussen.

In dat verband is de schade als gevolg van de onmogelijkheid voor een melkproducent om een referentiehoeveelheid te exploiteren geleden vanaf de dag waarop de betrokken producent, na afloop van zijn uit hoofde van verordening nr. 1078/77 aangegane niet-leveringsverbintenis, de melkleveringen had kunnen hervatten zonder de extra heffing te betalen, wanneer hem een dergelijke hoeveelheid niet was geweigerd. Vanaf die datum is dus voldaan aan de voorwaarden voor een schadevergoedingsactie tegen de Gemeenschappen.

(cf. punten 61‑62)

2.      Volgens artikel 43 van het Statuut-EG van het Hof van Justitie (thans artikel 46 van het Statuut van het Hof van Justitie) wordt de verjaring gestuit door een bij de gemeenschapsrechter ingesteld beroep dan wel door een eerder gedaan verzoek, gericht tot de bevoegde instelling van de Gemeenschap, met dien verstande evenwel dat in het laatste geval de stuiting alleen intreedt indien na dit verzoek binnen de in artikel 230 EG of artikel 232 EG gestelde termijnen beroep wordt ingesteld.

De mededeling van de Raad en de Commissie betreffende de toekomstige vaststelling van verordening nr. 2187/93 inzake een vergoedingsvoorstel aan de betrokken producenten, waarin de instellingen jegens bepaalde producenten de verbintenis aangingen om tot de vaststelling van de praktische bepalingen voor de schadeloosstelling van de betrokken producenten geen beroep te doen op de in artikel 43 voorziene verjaring, heeft niet tot gevolg dat vanaf de einddatum van deze zelfbeperking een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar begon te lopen. Desalniettemin hebben deze afstand en de daaraan voorafgaande briefwisseling naar aanleiding van de eerder gedane verzoeken om schadevergoeding een invloed op de berekening van de verjaringstermijn. De schorsing van de verjaring ingevolge de eenzijdige afstand van het beroep op verjaring die de instellingen in voormelde mededeling en eventueel ook in daaraan voorafgaande briefwisseling hebben gedaan, blijft immers gelden ongeacht het tijdstip waarop de verzoeker het beroep tot schadevergoeding bij het Gerecht heeft ingesteld.

Het voordeel van de onvoorwaardelijke schorsing van de verjaring ingevolge de eenzijdige afstand van het beroep op verjaring door de instellingen is niet beperkt tot slechts die categorie melkproducenten die geen aanvraag uit hoofde van artikel 10, lid 2, eerste alinea, van verordening nr. 2187/93 heeft ingediend. De vraag of al dan niet een dergelijke aanvraag werd gedaan, is slechts relevant met het oog op de vaststelling van de uiterste datum van de schorsing van de verjaring ingevolge deze afstand, welke datum verschilt naar gelang al dan niet een dergelijke aanvraag werd ingediend.

(cf. punten 67, 69, 71-73, 76)

3.      In het kader van de gemeenschapsregels inzake beroepstermijnen moet het begrip verschoonbare dwaling eng worden uitgelegd en kan het slechts betrekking hebben op uitzonderlijke omstandigheden, met name wanneer de betrokken instellingen zich aldus hebben gedragen, dat dit gedrag alleen of in doorslaggevende mate bij een justitiabele te goeder trouw, die alle zorgvuldigheid aan de dag legt die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht, tot een begrijpelijk misverstand heeft geleid. In een dergelijk geval kan de administratie immers geen beroep doen op haar eigen schending van het rechtszekerheids‑ en het vertrouwensbeginsel, die de oorzaak was van de dwaling van de justitiabele.

(cf. punt 93)