Language of document : ECLI:EU:T:2015:769

Zaak T‑547/13

Rosian Express SRL

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM)

„Gemeenschapsmerk – Aanvraag voor driedimensionaal gemeenschapsmerk – Vorm van een doos voor een spel – Absolute weigeringsgrond – Geen onderscheidend vermogen – Artikel 7, lid 1, onder b), van verordening (EG) nr. 207/2009 – Motiveringsplicht – Recht om te worden gehoord – Artikel 75 van verordening nr. 207/2009”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Achtste kamer) van 8 oktober 2015

1.      Gemeenschapsmerk – Procedurevoorschriften – Motivering van de beslissingen – Artikel 75, eerste volzin, van verordening nr. 207/2009 – Zelfde draagwijdte als artikel 296 VWEU

(Art. 296 VWEU; verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 75, eerste volzin)

2.      Gemeenschapsmerk – Procedurevoorschriften – Beslissingen van het Bureau – Eerbiediging van de rechten van de verdediging – Draagwijdte van het beginsel

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 75, tweede volzin)

3.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van het gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Driedimensionaal merk bestaande in de vorm van de waar – Onderscheidend vermogen – Beoordelingscriteria

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, b)]

4.      Gemeenschapsmerk – Definitie en verkrijging van het gemeenschapsmerk – Absolute weigeringsgronden – Merken zonder onderscheidend vermogen – Driedimensionale merken bestaande in de vorm van de waar – Vorm van een doos voor een spel

[Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 7, lid 1, b)]

5.      Gemeenschapsmerk – Procedurevoorschriften – Ambtshalve onderzoek van de feiten – Omvang – Verplichting om de juistheid van algemeen bekende feiten te onderzoeken – Geen

(Verordening nr. 207/2009 van de Raad, art. 76, lid 1)

6.      Gemeenschapsmerk – Beslissingen van het Bureau – Beginsel van gelijke behandeling – Beginsel van behoorlijk bestuur – Eerdere beslissingspraktijk van het Bureau – Rechtmatigheidsbeginsel – Noodzaak van een strikt en volledig onderzoek in elk concreet geval

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 15)

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 24, 25)

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 38‑40)

4.      Het teken dat bestaat in een rechthoekige houten doos met een inschuifsysteem voor de opzetplankjes waarop de speelsteentjes worden geplaatst, en met een sluitsysteem voor deze opzetplankjes aan de twee uiteinden van de doos, bezit geen onderscheidend vermogen in de zin van artikel 7, lid 1, onder b), van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk. Het aangevraagde merk is dus voorzien van een inschuifsysteem waardoor de vier opzetplankjes in de doos kunnen worden opgeborgen, en de speelsteentjes en de houders voor de opzetplankjes bevinden zich tussen de vier opzetplankjes die de wanden van de doos vormen, waaraan twee plaatjes met schroeven zijn bevestigd die als sluitsysteem dienen, zonder dat een bijkomende verpakking nodig is. Aan de binnenkant van elke zijwand zijn twee groeven gefreesd waarin de twee paar opzetplankjes kunnen worden ingeschoven. De plaatjes die als sluiting dienen, zijn rechthoekig met afgeronde uiteinden en afgeslepen randen, en zijn met een schroef aan het geraamte van de doos bevestigd.

Gelet op deze beschrijving wijkt het aangevraagde merk niet op significante wijze af van de norm of wat gangbaar is in de betrokken sector. Het is een gangbare praktijk dat gezelschapsspelen en speelgoed (bijvoorbeeld de speelgoedversie van rummy voor kinderen) worden verpakt en verkocht in verpakkingen die zijn gemaakt uit verschillende soorten materialen, waaronder houten dozen.

Het is immers een algemeen bekend feit dat de betrokken waren vaak worden aangeboden in een rechthoekige houten doos. Ook de manier om de doos waarvan de vorm het betrokken merk vormt, uit elkaar te halen en te assembleren, namelijk door middel van een inschuifsysteem voor de opzetplankjes zodat het spel kan worden klaargezet of geassembleerd, wijkt niet op significante wijze af van de norm of wat gangbaar is in de betrokken sector. Het is inderdaad algemeen bekend dat soortgelijke inschuifsystemen bestaan om de betrokken waren klaar te zetten en te assembleren. Op basis van de verschillende kenmerken van het aangevraagde merk, in hun geheel beschouwd, kan evenmin worden aangenomen dat het aangevraagde merk op significante wijze afwijkt van de norm of wat gangbaar is in de betrokken sector. Bijgevolg bezit het aangevraagde merk geen onderscheidend vermogen waardoor het relevante publiek de betrokken waren zou kunnen identificeren als zijnde afkomstig van een bepaalde onderneming en deze waren dus zou kunnen onderscheiden van die van andere ondernemingen.

(cf. punten 44‑46)

5.      Ingevolge artikel 76, lid 1, van verordening nr. 207/2009 inzake het gemeenschapsmerk moet het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) de relevante feiten ambtshalve onderzoeken op basis waarvan het toepassing zou kunnen maken van een absolute weigeringsgrond van artikel 7, lid 1, van deze verordening. Hieruit volgt dat het Bureau zijn beslissingen kan baseren op feiten die door de aanvrager niet zijn aangevoerd.

Hoewel het in beginsel aan het Bureau staat om in zijn beslissingen aan te tonen dat deze feiten juist zijn, is dit niet het geval wanneer het zich beroept op algemeen bekende feiten. Niets verbiedt het Bureau dus om bij zijn beoordeling rekening te houden met algemeen bekende feiten. Daaruit volgt dat het Bureau op goede grond kan vaststellen dat het aangevraagde merk onderscheidend vermogen mist, door zich te baseren op algemeen bekende feiten die volgen uit de praktische ervaring die doorgaans wordt opgedaan bij de commercialisering van algemene verbruiksgoederen, zonder dat het nodig is specifieke voorbeelden aan te geven.

(cf. punten 47, 48)

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 52)