Language of document : ECLI:EU:T:2012:695

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

13 december 2012

Zaak T‑641/11 P

Harald Mische

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening – Openbare dienst – Ambtenaren – Aanstelling – Indeling in rang en salaristrap – Vergelijkend onderzoek gepubliceerd vóór inwerkingtreding van het nieuwe Ambtenarenstatuut – Aanwerving door het Parlement en gelijktijdige overplaatsing naar de Commissie – Gedeeltelijke afdoening zonder beslissing – Hogere voorziening deels kennelijk ongegrond”

Betreft:      Hogere voorziening tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 29 september 2011, Mische/Commissie (F‑70/05), en strekkende tot vernietiging van dat arrest.

Beslissing:      Er behoeft geen uitspraak te worden gedaan over de hogere voorziening voor zover deze is gericht tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Tweede kamer) van 29 september 2011, Mische/Commissie (F‑70/05), voor zover daarbij wordt afgewezen de vordering tot nietigverklaring van het besluit van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 11 november 2004, voor zover Mische daarbij wordt ingedeeld in de rang A*6. De hogere voorziening wordt afgewezen voor het overige. Mische zal zijn eigen kosten dragen alsook die welke de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt. De Raad van de Europese Unie zal zijn eigen kosten dragen.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening – Middelen – Middelen die kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond zijn – Afwijzing te allen tijde bij met redenen omklede beschikking, zonder mondelinge behandeling

(Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 145)

2.      Hogere voorziening – Procesbelang – Ambtshalve onderzoek door het Gerecht – Feit dat zich voordoet na arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken en dat schadelijk karakter daaraan ontneemt met betrekking tot verzoeker in hogere voorziening – Hogere voorziening die geen voordeel kan opleveren – Afdoening zonder beslissing

3.      Hogere voorziening – Middelen – Noodzaak van precieze kritiek op onderdeel van redenering van het Gerecht voor ambtenarenzaken

(Art. 257 VWEU; Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 11; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 138, lid 1, eerste alinea, sub c)

4.      Ambtenaren – Aanwerving – Aanstelling in rang – Invoering van nieuwe loopbaanstructuur bij verordening nr. 723/2004 – Overgangsbepalingen voor indeling in rang – Werkingssfeer van artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut – Tijdelijk functionarissen die zijn geslaagd voor algemeen vergelijkend onderzoek – Daarvan uitgesloten

(Ambtenarenstatuut, bijlage XIII, art. 5, lid 4; verordening nr. 723/2004 van de Raad)

5.      Ambtenaren – Gelijke behandeling – Door instelling zonder juridische verplichting ten gunste van bepaalde groep personen genomen maatregelen – Onmogelijkheid om zich tegenover een andere instelling te beroepen op beginsel van gelijke behandeling

6.      Hogere voorziening – Middelen – Middel aangevoerd tegen rechtsoverweging van arrest die niet noodzakelijk is voor onderbouwing van dictum daarvan – Falend middel

7.      Beroepen van ambtenaren – Beroep tot schadevergoeding, ingediend zonder uitvoering van precontentieuze procedure overeenkomstig het Statuut – Niet-ontvankelijkheid

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

8.      Beroepen van ambtenaren – Volledige rechtsmacht – Mogelijkheid om verwerende instelling ambtshalve tot betaling van vergoeding te veroordelen – Facultatief

(Ambtenarenstatuut, art. 91, lid 1)

1.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 25)

Referentie:

Gerecht 10 maart 2008, Lebedef-Caponi/Commissie, T‑233/07 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑3 en II‑B‑1‑19, punten 21 en 22

2.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 26)

Referentie:

Hof 19 oktober 1995, Rendo e.a./Commissie, C‑19/93 P, Jurispr. blz. I‑3319, punt 13; Hof 27 oktober 2011, Inuit Tapiriit Kanatami e.a./Parlement en Raad, C‑605/10 P(R), niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 15

3.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 40)

Referentie:

Hof 19 juli 2012, Kaimer e.a./Commissie, C‑264/11 P, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 61 en aldaar aangehaalde rechtspraak

4.      Aangezien artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut een uitzondering vormt op een algemeen beginsel van de overgangsregeling, moeten de bewoordingen ervan strikt worden uitgelegd. Bij een strikt letterlijke uitlegging van artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut blijkt, enerzijds, dat deze bepaling niet ziet op tijdelijk functionarissen die voor een algemeen vergelijkend onderzoek zijn geslaagd, aangezien een dergelijk vergelijkend onderzoek normaal gesproken niet leidt tot een aanstelling met overgang naar een andere categorie, en, anderzijds, dat de bewoordingen ervan aan de administratie geen enkele beoordelingsmarge laten om deze bepaling anders uit te leggen en toe te passen. Tijdelijk functionarissen beschikken weliswaar, ongeacht aan welk vergelijkend onderzoek zij deelnemen, over een bepaalde beroepservaring binnen de instellingen, doch dit neemt niet weg dat de wetgever van de Unie tijdelijk functionarissen die voor een algemeen vergelijkend onderzoek zijn geslaagd weloverwogen heeft uitgesloten van de werkingssfeer van artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut. Het voorbehouden van de toepassing van deze uitzonderlijke overgangsregeling aan tijdelijk functionarissen die zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek voor overgang naar een andere categorie of voor een intern vergelijkend onderzoek, heeft als doel deze functionarissen aan te moedigen om aan dergelijke vergelijkende onderzoeken deel te nemen, teneinde te kunnen worden aangesteld als ambtenaar in vaste dienst, in combinatie met een overgang naar een andere categorie. Het algemeen vergelijkend onderzoek staat daarentegen open voor alle belanghebbenden, zelfs van buiten de instellingen, en is derhalve niet ontworpen om de aanwerving en de aanstelling in vaste dienst te combineren met een dergelijke overgang naar een andere categorie. In deze omstandigheden bestaat er geen enkele reden om aan te nemen dat de wetgever de regeling van artikel 5, lid 4, van bijlage XIII bij het Statuut heeft willen uitbreiden tot de geslaagde kandidaten van een algemeen vergelijkend onderzoek. Hieruit volgt dat de kandidaat die is geslaagd voor een algemeen vergelijkend onderzoek zich juridisch niet in dezelfde situatie bevindt als de kandidaten die zijn geslaagd voor een vergelijkend onderzoek voor overgang naar een andere categorie of voor een intern vergelijkend onderzoek. Gelet op het onderscheid dat is aangebracht tussen deze twee soorten vergelijkende onderzoeken, alsmede op de door de wetgever van de Unie nagestreefde doelstelling, kan deze kandidaat zich niet beroepen op de beroepservaring en anciënniteit die hij heeft verworven als tijdelijk functionaris om aan te tonen dat hij zich in een positie bevindt die vergelijkbaar is met die van andere tijdelijk functionarissen, aangezien de wetgever deze aspecten niet heeft erkend als juridisch relevante criteria voor het maken van een vergelijking of een onderscheid, en aan de administratie dienaangaande geen enkele beoordelingsmarge laat.

(cf. punten 45‑47)

Referentie:

Hof 5 december 1974, Van Belle/Raad, 176/73, Jurispr. blz. 1361, punt 8

Gerecht 8 december 2005, Reynolds/Parlement, T‑237/00, JurAmbt. blz. I‑A‑385 en II‑1731, punt 101

5.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 49)

Referentie:

Gerecht 16 september 2009, Boudova e.a./Commissie, T‑271/08 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑71 en II‑B‑1‑441, punt 53 en aldaar aangehaalde rechtspraak

6.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 54)

Referentie:

Hof 29 april 2004, Commissie/CAS Succhi di Frutta, C‑496/99 P, Jurispr. blz. I‑3801, punt 68 en aldaar aangehaalde rechtspraak

7.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punten 57 en 58)

Referentie:

Gerecht 6 november 1997, Liao/Raad, T‑15/96, JurAmbt. blz. I‑A‑329 en II‑897, punten 57 en 58; Gerecht 12 december 2002, Morello/Commissie, T‑378/00, JurAmbt. blz. I‑A‑311 en II‑1479, punt 102; Gerecht 11 mei 2005, de Stefano/Commissie, T‑25/03, JurAmbt. blz. I‑A‑125 en II‑573, punt 78

8.      Zie de tekst van de beslissing.

(cf. punt 60)

Referentie:

Hof 5 juni 1980, Oberthür/Commissie, 24/79, Jurispr. blz. 1743, punt 14

Gerecht 8 juli 1998, Aquilino/Raad, T‑130/96, JurAmbt. blz. I‑A‑351 en II‑1017, punt 39; Gerecht 31 maart 2004, Girardot/Commissie, T‑10/02, JurAmbt. blz. I‑A‑109 en II‑483, punt 89; Gerecht 15 september 2005, Casini/Commissie, T‑132/03, JurAmbt. blz. I‑A‑253 en II‑1169, punt 101