Language of document : ECLI:EU:T:2014:1076

Zaak T‑643/11

(gedeeltelijke publicatie)

Crown Equipment (Suzhou) Co. Ltd
en

Crown Gabelstapler GmbH & Co. KG

tegen

Raad van de Europese Unie

„Dumping – Invoer van handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan, van oorsprong uit China – Nieuw onderzoek – Artikel 11, lid 2, van verordening (EG) nr. 1225/2009 – Rechten van de verdediging – Feitelijke onjuistheid – Kennelijk onjuiste beoordeling – Motiveringsplicht”

Samenvatting – Arrest van het Gerecht (Vierde kamer) van 12 december 2014

1.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Antidumpingprocedure – Rechten van de verdediging – Recht om te worden gehoord – Omvang

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2; verordening nr. 1225/2009 van de Raad)

2.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Antidumpingprocedure – Recht op behoorlijk bestuur – Omvang

(Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41, lid 2; verordening nr. 1225/2009 van de Raad)

3.      Gemeenschappelijke handelspolitiek – Bescherming tegen dumpingpraktijken – Nieuw onderzoek – Verplichting voor de instellingen om rekening te houden met al het relevante, naar behoren gestaafde bewijsmateriaal – Omvang

(Verordening nr. 1225/2009 van de Raad, art. 11, lid 2, derde alinea)

1.      De eerbiediging van de rechten van de verdediging vormt een algemeen, voor eenieder geldend beginsel van Unierecht, waarvan het recht om te worden gehoord integraal deel uitmaakt.

Met name in antidumpingonderzoekprocedures is de eerbiediging van de rechten van de verdediging en van het recht te worden gehoord, van kapitaal belang. Voor de eerbiediging van deze rechten is in het bijzonder vereist dat de betrokken ondernemingen tijdens de administratieve procedure in de gelegenheid zijn gesteld om op zinvolle wijze hun standpunt kenbaar te maken over het bestaan en de relevantie van de beweerde feiten en omstandigheden en omtrent het bewijsmateriaal dat de Commissie gebruikt tot staving van het door haar gestelde bestaan van dumping en van de daaruit voortvloeiende schade.

Bij de eerbiediging van die rechten kunnen de instellingen van de Unie echter niet worden verplicht zich achter het standpunt van de betrokken ondernemingen te scharen. Om hun standpunt op zinvolle wijze kenbaar te maken, is het namelijk voldoende dat de betrokken ondernemingen dat standpunt te zijner tijd kunnen meedelen, zodat de instellingen van de Unie er kennis van kunnen nemen en met de nodige aandacht kunnen beoordelen of het relevant is voor de inhoud van de handeling die in de fase van vaststelling is.

(cf. punten 38, 40, 41, 43)

2.      De Commissie en de Raad kunnen weliswaar niet worden aangemerkt als „rechterlijke instanties” in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens, maar zij moeten tijdens de administratieve procedure niettemin de grondrechten van de Unie eerbiedigen, waaronder het in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op behoorlijk bestuur. In het bijzonder regelt artikel 41 – niet artikel 47 – van het Handvest de administratieve procedure voor de Commissie en de Raad betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Unie.

In dat verband impliceert het recht op behoorlijk bestuur voor de bevoegde instelling een zorgvuldigheidsplicht, in het kader waarvan zij alle relevante gegevens van het geval zorgvuldig en onpartijdig dient te onderzoeken.

(cf. punten 45, 46)

3.      In het kader van een nieuw onderzoek bij het vervallen van antidumpingmaatregelen wordt overeenkomstig artikel 11, lid 2, derde alinea, van verordening nr. 1225/2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap, in de conclusies van de instellingen van de Unie rekening gehouden met al het relevante, naar behoren gestaafde bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag of het al dan niet waarschijnlijk is dat het vervallen van de betrokken antidumpingmaatregelen tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zal leiden.

Aan de verplichting om dat bewijsmateriaal in aanmerking te nemen is met name voldaan wanneer de instellingen van de Unie rekening houden met de ontwikkeling van de winstgevendheid, de productie, het verkoopvolume, de bezettingsgraad, de werkgelegenheid en de productiviteit in de Unie gedurende de relevante periode.

(cf. punten 51, 52)