Language of document : ECLI:EU:C:2024:200

Voorlopige editie

ARREST VAN HET HOF (Grote kamer)

5 maart 2024 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Harmonisatie van de wetgevingen – Richtlijn 91/477/EEG – Controle op de verwerving en het voorhanden hebben van vuurwapens – Vuurwapens die verboden of aan een vergunning onderworpen zijn – Semiautomatische vuurwapens – Richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2017/853 – Artikel 7, lid 4 bis – Bevoegdheid voor de lidstaten om vergunningen te bevestigen, te vernieuwen of te verlengen – Vermeende onmogelijkheid om deze bevoegdheid uit te oefenen met betrekking tot semiautomatische vuurwapens die zijn omgebouwd om er losse patronen mee af te vuren of tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen – Geldigheid – Artikel 17, lid 1, en de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie – Vertrouwensbeginsel”

In zaak C‑234/21,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door het Grondwettelijk Hof (België) bij beslissing van 25 maart 2021, ingekomen bij het Hof op 12 april 2021, in de procedure

Actieve Verdediging der WapenliefhebbersVZW,

NG,

WL

tegen

Ministerraad,

wijst

HET HOF (Grote kamer),

samengesteld als volgt: K. Lenaerts, president, L. Bay Larsen, vicepresident, A. Arabadjiev (rapporteur), K. Jürimäe, C. Lycourgos, T. von Danwitz, Z. Csehi en O. Spineanu-Matei, kamerpresidenten, M. Ilešič, J.‑C. Bonichot, A. Kumin, I. Ziemele, D. Gratsias, M. L. Arastey Sahún en M. Gavalec, rechters,

advocaat-generaal: M. Campos Sánchez-Bordona,

griffier: M. Krausenböck, administrateur, vervolgens I. Illéssy, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 19 september 2022,

gelet op de opmerkingen van:

–        Actieve Verdediging der Wapenliefhebbers  VZW, NG en WL, vertegenwoordigd door F. Judo, advocaat,

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door C. Pochet en L. Van den Broeck als gemachtigden, bijgestaan door S. Ronse en G. Vyncke, advocaten,

–        het Europees Parlement, vertegenwoordigd door J. Étienne, M. Menegatti en R. van de Westelaken als gemachtigden,

–        de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door J. Lotarski, K. Pleśniak en L. Vétillard als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Tricot en C. Valero als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 24 november 2022,

gezien de beschikking van 28 februari 2023 tot heropening van de mondelinge behandeling en na de terechtzitting op 8 mei 2023,

gelet op de opmerkingen van:

–        de Belgische regering, vertegenwoordigd door C. Pochet als gemachtigde, bijgestaan door S. Ronse en G. Vyncke, advocaten,

–        het Europees Parlement, vertegenwoordigd door M. Menegatti en R. van de Westelaken als gemachtigden,

–        de Raad van de Europese Unie, vertegenwoordigd door K. Pleśniak en L. Vétillard als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door R. Tricot en C. Valero als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 7 september 2023,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de geldigheid van artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB 1991, L 256, blz. 51), zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017 (PB 2017, L 137, blz. 22).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen Actieve Verdediging der Wapenliefhebbers  VZW, NG en WL (hierna samen: „AVW e.a.”) en de Ministerraad (België) over met name de geldigheid van een bepaling van een Belgische wet die niet voorziet in de mogelijkheid om bij wijze van overgangsmaatregel semiautomatische vuurwapens te blijven bezitten wanneer deze vuurwapens zijn omgebouwd om er losse patronen mee af te vuren of tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen en vóór 13 juni 2017 rechtmatig zijn verworven en zijn geregistreerd, terwijl die wet wel in die mogelijkheid voorziet wanneer die semiautomatische vuurwapens niet op deze manier zijn omgebouwd.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

3        De vijfde overweging van richtlijn 91/477 luidde als volgt:

„Overwegende dat er op het gebied van de bescherming van de veiligheid van personen door deze regeling, in de mate waarin deze wordt verankerd in gedeeltelijk geharmoniseerde wetgevingen, een groter wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten zal groeien; dat te dien einde categorieën vuurwapens dienen te worden vastgesteld waarvan verwerving en voorhanden hebben door particulieren hetzij verboden, hetzij vergunningsplichtig dan wel aangifteplichtig is”.

4        Artikel 1, lid 1, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 (PB 2008, L 179, blz. 5), luidde:

„In de zin van deze richtlijn wordt onder ‚vuurwapen’ verstaan een draagbaar, van een loop voorzien wapen waarmee door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel wordt uitgestoten, en dat daartoe is ontworpen of daartoe kan worden omgebouwd, tenzij het is uitgesloten om een van de in punt III van bijlage I genoemde redenen. Vuurwapens worden onderverdeeld in punt II van bijlage I.

In de zin van deze richtlijn wordt een object geacht te kunnen worden omgebouwd zodat door middel van explosieve voortstuwing een lading, kogel of projectief uitgestoten kan worden wanneer:

–        het qua vormgeving gelijk is aan een vuurwapen, en

–        het ingevolge zijn constructie of het materiaal waarvan het is gemaakt aldus kan worden omgebouwd.”

5        Volgens bijlage I, punt II, A, bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51, vielen onder „Categorie B – Vergunningsplichtige vuurwapens” onder meer:

„1.      Korte semiautomatische of korte repeteervuurwapens;

[...]

4.      Lange semiautomatische vuurwapens waarvan het magazijn en de kamer meer dan drie patronen kunnen bevatten;

5.      Lange semiautomatische vuurwapens waarvan het magazijn en de kamer niet meer dan drie patronen kunnen bevatten, voor zover het magazijn niet verwisselbaar is of kan worden gegarandeerd dat zij met algemeen gangbare werktuigen niet kunnen worden omgebouwd tot wapens waarvan het magazijn en de kamer meer dan drie patronen kunnen bevatten;

6.      Lange repeteer- en semiautomatische vuurwapens met een gladde loop, welke ten hoogste 60 centimeter lang is;

7.      Civiele semiautomatische vuurwapens die het uiterlijk hebben van automatische oorlogsvuurwapens.”

6        Bijlage I, punt III, bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51, bepaalde:

„In de zin van deze bijlage vallen niet onder de definitie van vuurwapens voorwerpen die voldoen aan de definitie, maar die:

a)      voorgoed onbruikbaar zijn gemaakt door een neutralisatie die inhoudt dat alle essentiële onderdelen van het vuurwapen voorgoed onbruikbaar worden gemaakt en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het wapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt;

[...]”

7        Artikel 1, lid 1, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, bevatte in de punten 1 en 3 tot en met 5 de volgende definities:

„1)      ‚vuurwapen’: een draagbaar, van een loop voorzien wapen waarmee door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel wordt uitgestoten, en dat daartoe is ontworpen of daartoe kan worden omgebouwd, tenzij het is uitgesloten van die definitie om een van de in punt III van bijlage I genoemde redenen. Vuurwapens worden onderverdeeld in punt II van bijlage I.

Een object wordt geacht te kunnen worden omgebouwd zodat door middel van explosieve voortstuwing een lading, kogel of projectief uitgestoten kan worden, wanneer:

a)      het qua vormgeving gelijk is aan een vuurwapen, en

b)      het ingevolge zijn constructie of het materiaal waarvan het is gemaakt aldus kan worden omgebouwd;

[...]

3)      ‚munitie’: het gehele stuk of zijn componenten, met inbegrip van patroonhouder, slaghoedje, voortstuwingskruit, kogels en projectielen, die worden gebruikt in een vuurwapen voor zover deze componenten zelf onderworpen zijn aan vergunningen in de betrokken lidstaat;

4)      ‚alarm- en seinwapens’: voorzieningen met een patroonhouder die zijn ontworpen om enkel losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische seinpatronen af te vuren en die niet kunnen worden omgebouwd om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten;

5)      ‚wapens voor saluutschoten en akoestische signalen’: vuurwapens die specifiek omgebouwd zijn om enkel losse patronen af te vuren en bedoeld zijn voor gebruik in bijvoorbeeld theatervoorstellingen, fotosessies, film- en televisieopnames, het naspelen van historische gebeurtenissen, optochten, sportevenementen en opleiding”.

8        Artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, bepaalde:

„De lidstaten kunnen beslissen om vergunningen voor in punt 6, 7 of 8 van categorie A ingedeelde semiautomatische vuurwapens te bevestigen, vernieuwen of verlengen voor wat betreft een vuurwapen dat was ingedeeld in categorie B, en dat rechtmatig was verworven en geregistreerd vóór 13 juni 2017, mits aan de andere in deze richtlijn neergelegde voorwaarden wordt voldaan. De lidstaten kunnen tevens toestaan dat deze vuurwapens worden verworven door andere personen aan wie door de lidstaten een vergunning is verleend in overeenstemming met deze richtlijn [...].”

9        Volgens bijlage I, punt II, A, bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, vielen onder „Categorie A – Verboden vuurwapens”:

„1.      Geschut en lanceerinrichtingen voor militaire doeleinden;

2.      Automatische vuurwapens;

3.      Camouflagevuurwapens;

4.      Munitie waarmee een pantserplaat kan worden doorboord, munitie met springlading of brandsas, alsmede de voor het afschieten van deze munitie gebruikte kogels;

5.      Munitie voor pistolen en revolvers met expanderende kogels alsmede de voor het afschieten van deze munitie gebruikte kogels, behalve wanneer het jachtwapens of wapens voor schijfschieten betreft voor personen die bevoegd zijn deze te gebruiken.

6.      Automatische vuurwapens die zijn omgebouwd tot semiautomatische vuurwapens, onverminderd het bepaalde in artikel 7, lid 4 bis.

7.      Elk van de volgende semiautomatische vuurwapens met centrale ontsteking:

a)      korte vuurwapens waarmee meer dan 21 patronen kunnen worden afgevuurd zonder te herladen, indien:

i)      een magazijn met een capaciteit van meer dan 20 patronen onderdeel is van dat vuurwapen, of

ii)      er een afneembaar magazijn met een capaciteit van meer dan 20 patronen in wordt geplaatst;

b)      lange vuurwapens waarmee meer dan 11 patronen kunnen worden afgevuurd zonder te herladen, indien:

i)      een magazijn met een capaciteit van meer dan 10 patronen onderdeel is van dat vuurwapen, of

ii)      er een afneembaar magazijn met een capaciteit van meer dan 10 patronen in wordt geplaatst.

8.      Lange semiautomatische vuurwapens (d.w.z. vuurwapens die oorspronkelijk zijn bedoeld om te worden afgevuurd vanaf de schouder) die kunnen worden ingekort tot een lengte van minder dan 60 cm zonder functionaliteit te verliezen door middel van een opvouwbare of telescopische kolf of een kolf die kan worden verwijderd zonder gebruik van instrumenten.

9.      Alle vuurwapens in deze categorie die zijn omgebouwd om losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen.”

10      De overwegingen 20 en 31 van richtlijn 2017/853 luidden als volgt:

„(20)      Het risico dat wapens voor akoestische signalen en andere typen vuurwapens voor het afvuren van losse patronen worden omgebouwd tot echte vuurwapens is groot. Het is daarom essentieel het probleem van dergelijke omgebouwde vuurwapens die bij het plegen van strafbare feiten worden gebruikt, aan te pakken, met name door deze binnen de werkingssfeer van [richtlijn 91/477] te brengen. Bovendien moet de [Europese] Commissie, om te vermijden dat alarm- en seinwapens worden geproduceerd op een wijze waardoor ze kunnen worden omgebouwd om een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten door explosieve voortstuwing, technische specificaties vaststellen om te waarborgen dat zij niet zodanig kunnen worden omgebouwd.

[...]

(31)      Deze richtlijn eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie [(hierna: ‚Handvest’)].”

11      Richtlijn 91/477 is ingetrokken bij en vervangen door richtlijn (EU) 2021/555 van het Europees Parlement en de Raad van 24 maart 2021 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PB 2021, L 115, blz. 1).

 Belgisch recht

12      Bij de artikelen 151 tot en met 163 van de wet van 5 mei 2019 houdende diverse bepalingen in strafzaken en inzake erediensten, en tot wijziging van de wet van 28 mei 2002 betreffende de euthanasie en van het Sociaal Strafwetboek (Belgisch Staatsblad van 24 mei 2019, blz. 50023; hierna: „wet van 5 mei 2019”) zijn verschillende bepalingen van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (Belgisch Staatsblad van 9 juni 2006, blz. 29840; hierna: „wet van 8 juni 2006”) gewijzigd, met name om richtlijn 2017/853 gedeeltelijk in Belgisch recht om te zetten.

13      Zo is artikel 153, 3°, van de wet van 5 mei 2019 vastgesteld met het oog op de omzetting in Belgisch recht van de punten 6 en 8 van categorie A in bijlage I, punt II, A, bij richtlijn 91/477, en is artikel 3, § 1, van de wet van 8 juni 2006 op grond daarvan als volgt gewijzigd:

„Als verboden wapens worden beschouwd:

[...]

19°      automatische vuurwapens die zijn omgebouwd tot semiautomatische vuurwapens;

20°      lange semiautomatische vuurwapens die kunnen worden ingekort tot een lengte van minder dan 60 cm zonder functionaliteit te verliezen door middel van een opvouwbare of telescopische kolf of een kolf die kan worden verwijderd zonder gebruik van instrumenten.”

14      Bij artikel 153, 5°, van de wet van 5 mei 2019 is artikel 3 van de wet van 8 juni 2006 gewijzigd en is er aan dat artikel een § 4 toegevoegd, die luidt als volgt:

„Vuurwapens die zijn omgebouwd om blanke patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen, en niet in die zin omgebouwde vuurwapens waarmee enkel met de genoemde patronen of stoffen wordt geschoten, blijven ingedeeld in de categorie waartoe ze op basis van de paragrafen 1 en 3 worden ingedeeld.”

15      De wet van 5 mei 2019 heeft de wet van 8 juni 2006 ook gewijzigd door in artikel 2 van die wet een punt 26°/1 in te voegen, waarin het begrip „wapens voor saluutschoten en akoestische signalen” wordt gedefinieerd als „vuurwapens die specifiek gebouwd of omgebouwd zijn om enkel blanke patronen af te vuren en bedoeld zijn voor gebruik in bijvoorbeeld theatervoorstellingen, fotosessies, film- en televisieopnames, het naspelen van historische gebeurtenissen, optochten, sportevenementen of opleiding”.

16      Bij artikel 163 van de wet van 5 mei 2019 heeft de Belgische wetgever gebruikgemaakt van de in artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, geboden mogelijkheid en in de wet van 8 juni 2006 artikel 45/2 ingevoegd, dat het volgende bepaalt:

„Personen die een vuurwapen bedoeld in artikel 3, § 1, 19° of 20°, rechtmatig verwierven en registreerden vóór 13 juni 2017, hetzij door een vergunning, hetzij door een registratie op grond van een jachtverlof, getuigschrift van bijzondere wachter of sportschutterslicentie, hetzij door een registratie in het register van een erkende persoon, mogen dit vuurwapen verder voorhanden hebben, mits aan de overige wettelijke voorwaarden inzake het voorhanden hebben van wapens is voldaan. Zij kunnen het betreffende vuurwapen enkel overdragen aan [...] sportschutters [...] en aan daartoe erkende handelaars, verzamelaars en musea. Ze kunnen het vuurwapen tevens laten neutraliseren [...] of er afstand van doen.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vraag

17      Bij verzoekschrift van 22 november 2019 hebben AVW e.a. bij het Grondwettelijk Hof (België) een beroep tot vernietiging van met name artikel 153, 5°, van de wet van 5 mei 2019 ingesteld. Volgens hen schendt dit artikel onder meer verschillende bepalingen van de Belgische Grondwet, artikel 49 van het Handvest en het vertrouwensbeginsel doordat het in wezen bepaalt dat vuurwapens die tot en met 3 juni 2019 in België vrij verkrijgbaar waren, te weten wapens die zijn omgebouwd om er blanke patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen mee af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen, en niet-omgebouwde vuurwapens waarmee enkel met de genoemde patronen of stoffen wordt geschoten, vanaf die datum vergunningsplichtig of verboden zijn, zonder dat er wordt voorzien in een overgangsbepaling voor personen die dergelijke vuurwapens vóór die datum rechtmatig hebben verkregen en geregistreerd. Vanaf die datum zouden deze personen dus het risico lopen strafrechtelijk te worden vervolgd omdat dat zij dergelijke vuurwapens in hun bezit hebben, terwijl zij zich niet hebben kunnen voorbereiden om aan artikel 153, 5°, van de wet van 5 mei 2019 te voldoen.

18      Bovendien voert artikel 153, 5°, volgens AVW e.a. een ongelijke behandeling in van enerzijds de houders van dergelijke omgebouwde vuurwapens en anderzijds de houders van andere vuurwapens die eveneens verboden zijn na de inwerkingtreding van de wet van 5 mei 2019, maar die onder de overgangsregeling van artikel 163 van die wet vallen. Betoogd wordt dat die ongelijke behandeling niet geboden is in het licht van de doelstelling om de rechtszekerheid te bevorderen en ook niet redelijk gerechtvaardigd is, aangezien de houders van omgebouwde vuurwapens niet de mogelijkheid krijgen om aan de nieuwe regels te voldoen en eventuele strafrechtelijke vervolging te voorkomen.

19      Voorts zijn AVW e.a. van mening dat die bepaling een feitelijke onteigening tot stand brengt doordat zij tot gevolg heeft dat de houders van een rechtmatig verkregen vuurwapen dit wapen plotseling niet meer mogen bezitten. Aangezien deze aantasting van het recht op eigendom niet gepaard gaat met een volledige en voorafgaande schadeloosstelling, schendt die bepaling huns inziens dat recht.

20      Het Grondwettelijk Hof wijst erop dat artikel 153, 5°, van de wet van 5 mei 2019, gelezen in samenhang met artikel 163 van deze wet, niet voorziet in een overgangsregeling voor personen die vóór 13 juni 2017 rechtmatig een vuurwapen hebben verworven en geregistreerd dat is omgebouwd om er enkel blanke patronen mee af te vuren. Die wet regelt ook niet hoe personen die vóór die datum rechtmatig een dergelijk wapen hebben verworven, kunnen voldoen aan de uit die wet voortvloeiende nieuwe status van het wapen, namelijk een verboden wapen of een vergunningsplichtig wapen. Opgemerkt wordt dat, wanneer de wetgever een bestaand systeem aanscherpt, hij ervoor moet zorgen dat personen die een dergelijk wapen rechtmatig hebben verworven op grond van het oude systeem, de mogelijkheid krijgen om te voldoen aan de nieuwe regeling.

21      In dit verband geeft de verwijzende rechter aan dat vóór de inwerkingtreding van artikel 153, 5°, van de wet van 5 mei 2019 vuurwapens die waren omgebouwd om er enkel blanke patronen mee af te vuren, in België vrij verkrijgbaar waren, ongeacht de categorie waartoe zij zouden hebben behoord indien zij niet waren omgebouwd. Nadat deze bepaling in werking was getreden, bezaten de personen die vóór 13 juni 2017 een dergelijk vuurwapen hadden verworven en geregistreerd – dat indien het niet was omgebouwd, onder de categorie verboden wapens zou zijn gevallen – plotseling een verboden wapen, dat zij onder meer niet in hun bezit mochten hebben en ook niet konden vervreemden.

22      Op dezelfde manier bezaten de personen die niet over de vereiste vergunning beschikten voor een vuurwapen dat was omgebouwd om er enkel blanke patronen mee af te vuren en die vóór 13 juni 2017 een dergelijk vuurwapen hadden verworven en geregistreerd – dat indien het niet was omgebouwd, onder de categorie vergunningsplichtige wapens zou zijn gevallen – na de inwerkingtreding van die bepaling plotseling een vuurwapen dat zij volgens artikel 11, § 1, van de wet van 8 juni 2006 niet voorhanden mochten hebben. Aangezien de laatstgenoemde bepaling vereist dat die vergunning wordt verkregen „voorafgaand” aan de verwerving van het betreffende wapen, hebben de betrokkenen bovendien niet de mogelijkheid gekregen om zich aan te passen aan de voorschriften, aldus de verwijzende rechter.

23      Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat artikel 153, 5°, van de wet van 5 mei 2019, gelezen in samenhang met artikel 163 van deze wet, een ongelijke behandeling invoert van enerzijds personen die vóór 13 juni 2017 rechtmatig een semiautomatisch wapen in de zin van artikel 3, § 1, 19° en 20°, van de wet van 8 juni 2006 hadden verworven en geregistreerd, en anderzijds personen die vóór die datum rechtmatig waren overgegaan tot verwerving en registratie van een vuurwapen dat was omgebouwd om er enkel blanke patronen mee af te vuren in de zin van artikel 3, § 4, van die wet. Terwijl deze twee categorieën personen hun vuurwapen rechtmatig hebben verworven en geregistreerd toen zij nog niet werden geacht te weten dat de status van dat wapen zou worden gewijzigd, geldt er alleen voor personen van de eerste categorie een overgangsregeling op grond waarvan zij hun thans verboden semiautomatische vuurwapen mogen blijven bezitten, mits er aan de andere wettelijke voorwaarden inzake het voorhanden hebben van wapens is voldaan.

24      Volgens de verwijzende rechter vloeit die ongelijke behandeling voort uit artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, op grond waarvan de lidstaten kunnen voorzien in een overgangsregeling voor personen die vóór 13 juni 2017 rechtmatig waren overgegaan tot verwerving en registratie van een semiautomatisch wapen in de zin van de punten 6 tot en met 8 van „Categorie A – Verboden vuurwapens” in bijlage I, punt II, A, bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853 (hierna: „categorieën A.6 tot en met A.8”), terwijl er geen enkele bepaling van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, is op grond waarvan er een overgangsregeling kan worden vastgesteld voor personen die vóór die datum rechtmatig een vuurwapen hadden verworven en geregistreerd dat was omgebouwd om er enkel losse patronen mee af te vuren.

25      Naar het oordeel van de verwijzende rechter is dus de vraag aan de orde of artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, zich verdraagt met artikel 17, lid 1, en de artikelen 20 en 21 van het Handvest en met het vertrouwensbeginsel, aangezien deze bepaling het niet mogelijk maakt dat de lidstaten een overgangsregeling vaststellen voor vuurwapens als bedoeld in punt 9 van „Categorie A – Verboden vuurwapens” in bijlage I, punt II, A, bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853 (hierna: „categorie A.9”), die rechtmatig verworven en geregistreerd waren vóór 13 juni 2017, maar het wel mogelijk maakt dat er een overgangsregeling wordt vastgesteld voor vuurwapens als bedoeld in de categorieën A.6 tot en met A.8 die vóór die datum rechtmatig waren verworven en geregistreerd.

26      Tegen deze achtergrond heeft het Grondwettelijk Hof de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vraag:

„Is artikel 7, lid 4 bis, van [richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853], gelezen in samenhang met [de punten 6 tot en met 9 van ‚Categorie A – Verboden vuurwapens’ in bijlage I, punt II, A,] bij deze richtlijn, in strijd met [artikel] 17, lid 1, [en de artikelen] 20 en 21 van het [Handvest] en het vertrouwensbeginsel, doordat het de lidstaten niet toestaat te voorzien in een overgangsregeling voor de in [categorie A.9] bedoelde vuurwapens die vóór 13 juni 2017 op rechtmatige wijze zijn verworven en geregistreerd, terwijl het hun wel toestaat te voorzien in een overgangsregeling voor de in de [categorieën A.6 tot en met A.8] bedoelde vuurwapens die vóór 13 juni 2017 op rechtmatige wijze zijn verworven en geregistreerd?”

 Ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing

27      De Commissie merkt op dat artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, het de lidstaten alleen mogelijk maakt om bestaande vergunningen te bevestigen, te vernieuwen of te verlengen, alsmede dat uit het verzoek om een prejudiciële beslissing blijkt dat in België semiautomatische vuurwapens die zijn omgebouwd tot wapens om losse patronen mee af te vuren, vóór de omzetting van richtlijn 2017/853 in Belgisch recht niet vergunningsplichtig waren, maar vrij verkrijgbaar waren.

28      Betoogd wordt dat in die omstandigheden het Koninkrijk België, zelfs als wordt aangenomen dat artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, ook betrekking heeft op vuurwapens van categorie A.9, geen gebruik kon maken van de in deze bepaling geboden mogelijkheid waar het ging om wapens van die categorie. Het antwoord op de prejudiciële vraag is dan ook, aldus het betoog, niet relevant voor de situatie van verzoekers in het hoofdgeding, zoals die wordt beschreven in de verwijzingsbeslissing, waardoor deze vraag hypothetisch is.

29      Gelet op het vermoeden van relevantie dat op vragen over het Unierecht rust, moet in dit verband worden geoordeeld dat wanneer, zoals in casu, niet duidelijk blijkt dat de gevraagde uitlegging of toetsing van de geldigheid van een Unierechtelijke bepaling geen verband houdt met een reëel geschil of met het voorwerp van het hoofdgeding, de exceptie van niet-toepasselijkheid van deze bepaling op het hoofdgeding niet de ontvankelijkheid van het verzoek om een prejudiciële beslissing maar de grond van de gestelde vraag betreft (zie in die zin arrest van 21 december 2023, BMW Bank e.a., C‑38/21, C‑47/21 en C‑232/21, EU:C:2023:1014, punt 114 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

30      Het verzoek om een prejudiciële beslissing is derhalve ontvankelijk.

 Beantwoording van de prejudiciële vraag

31      Met zijn vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, gelezen in samenhang met de punten 6 tot en met 9 van „Categorie A – Verboden vuurwapens” in bijlage I, punt II, A, bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, geldig is in het licht van artikel 17, lid 1, en de artikelen 20 en 21 van het Handvest en van het vertrouwensbeginsel.

32      Zoals blijkt uit zowel de toelichting van die rechter als de bewoordingen van die vraag, berust deze vraag op de aanname dat de lidstaten krachtens artikel 7, lid 4 bis, van die richtlijn kunnen voorzien in een overgangsregeling voor vuurwapens van de categorieën A.6 tot en met A.8 die vóór 13 juni 2017 rechtmatig zijn verworven en geregistreerd, maar niet voor vuurwapens van categorie A.9.

33      In die omstandigheden moet om te beginnen worden nagegaan of artikel 7, lid 4 bis, aldus moet worden uitgelegd dat deze bepaling het de lidstaten niet mogelijk maakt om een overgangsregeling vast te stellen voor vuurwapens van categorie A.9 die vóór 13 juni 2017 rechtmatig zijn verworven en geregistreerd.

34      Om uit te maken of dat inderdaad zo is, moet bij de uitlegging van die bepaling volgens vaste rechtspraak van het Hof niet alleen rekening worden gehouden met de bewoordingen ervan, maar ook met de context ervan en met de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt (arrest van 1 augustus 2022, Sea Watch, C‑14/21 en C‑15/21, EU:C:2022:604, punt 115 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

35      Voorts moet een Uniehandeling volgens een algemeen uitleggingsbeginsel zo veel mogelijk aldus worden uitgelegd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de geldigheid ervan en dat het gehele primaire Unierecht, waaronder met name de bepalingen van het Handvest, in acht wordt genomen. Wanneer een bepaling van afgeleid Unierecht voor meer dan één uitlegging vatbaar is, verdient de uitlegging die ervoor zorgt dat de bepaling in overeenstemming is met het primaire Unierecht dan ook de voorkeur boven de uitlegging die met zich meebrengt dat zij in strijd is met dat recht (arrest van 21 juni 2022, Ligue des droits humains, C‑817/19, EU:C:2022:491, punt 86 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

36      Wat in de eerste plaats de bewoordingen van artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, betreft, zij eraan herinnerd dat de lidstaten op grond van deze bepaling met name „kunnen beslissen om vergunningen voor in punt 6, 7 of 8 van categorie A ingedeelde semiautomatische vuurwapens te bevestigen, vernieuwen of verlengen voor wat betreft een vuurwapen dat was ingedeeld in categorie B, en dat rechtmatig was verworven en geregistreerd vóór 13 juni 2017, mits aan de andere in deze richtlijn neergelegde voorwaarden wordt voldaan”.

37      Uit die bewoordingen volgt dat de door die bepaling aan de lidstaten geboden mogelijkheid, namelijk om vergunningen te bevestigen, te vernieuwen of te verlengen, slechts bestaat ten aanzien van semiautomatische vuurwapens van de categorieën A.6 tot en met A.8 die vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2017/853 waren ingedeeld in „Categorie B – Vergunningsplichtige vuurwapens” in bijlage I, punt II, A, bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51 (hierna: „categorie B”), en rechtmatig waren verworven en geregistreerd vóór 13 juni 2017. Bovendien blijkt uit die bewoordingen dat deze mogelijkheid slechts bestaat indien wordt voldaan aan de andere in richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, neergelegde voorwaarden.

38      In casu blijkt uit de verwijzingsbeslissing om te beginnen dat het aspect van het hoofdgeding waarop de gestelde vraag betrekking heeft, semiautomatische vuurwapens betreft die onder categorie A.9 vallen en die vóór 13 juni 2017 rechtmatig zijn verworven en geregistreerd.

39      Vervolgens moet worden opgemerkt dat de standpunten van de partijen in de procedure bij het Hof uiteenlopen over de vraag of semiautomatische vuurwapens die zijn omgebouwd om er losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen mee af te vuren of tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen, vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2017/853 waren ingedeeld in categorie B. De Raad van de Europese Unie wijst erop dat de lidstaten richtlijn 91/477 op uiteenlopende wijzen hebben uitgelegd en betoogt met name dat het, voordat categorie A.9 werd toegevoegd bij richtlijn 2017/853, niet duidelijk was of deze vuurwapens al dan niet onder categorie B vielen.

40      Tot slot is het wel zo dat alle deelnemers aan de hoorzitting van 8 mei 2023 hebben betoogd dat vuurwapens van categorie A.9 die zowel aan de criteria van deze categorie als aan die van een van de categorieën A.6 tot en met A.8 voldoen, ook onder de laatstgenoemde categorieën kunnen vallen.

41      In die omstandigheden moet er, wat in de tweede plaats de context van artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, betreft, worden nagegaan of de betreffende vuurwapens vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2017/853 in categorie B waren ingedeeld en of zij kunnen vallen onder zowel categorie A.9 als een van de categorieën A.6 tot en met A.8.

42      Wat ten eerste de vraag betreft of de betreffende vuurwapens vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2017/853 in categorie B waren ingedeeld, moet worden vastgesteld dat, zoals de advocaat-generaal in de punten 52 tot en met 55 van zijn conclusie van 24 november 2022 in wezen heeft opgemerkt, semiautomatische vuurwapens die onder categorie A.9 vallen, te weten wapens die zijn omgebouwd om er losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen mee af te vuren of tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen, ondanks het feit dat zij zijn omgebouwd voldoen aan de criteria ter bepaling van het begrip „vuurwapen” van zowel artikel 1, lid 1, punt 1, van richtlijn 91/477 zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853 als artikel 1, lid 1, in de versie van vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2017/853.

43      Uit de bewoordingen van elk van deze bepalingen blijkt namelijk dat er, behoudens bepaalde uitzonderingen, onder vuurwapen met name wordt verstaan niet alleen een draagbaar, van een loop voorzien wapen dat is ontworpen om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten, maar ook een draagbaar, van een loop voorzien wapen dat daartoe kan worden omgebouwd, waarbij een object wordt geacht aldus te kunnen worden omgebouwd wanneer het qua vormgeving gelijk is aan een vuurwapen en het ingevolge zijn constructie of het materiaal waarvan het is gemaakt aldus kan worden omgebouwd.

44      In dit verband wordt er in overweging 20 van richtlijn 2017/853 aangegeven dat het risico dat wapens voor akoestische signalen en andere typen vuurwapens voor het afvuren van losse patronen worden omgebouwd tot echte vuurwapens groot is. Met betrekking tot specifiek onder een van de categorieën A.6 tot en met A.8 vallende semiautomatische vuurwapens die later zijn omgebouwd om er losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen mee af te vuren of tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen, waardoor zij tot categorie A.9 zijn gaan behoren, staat het, aangezien deze wapens waren ontworpen om door explosieve voortstuwing een lading, een kogel of een projectiel uit te stoten, voorts vast dat zij weer net zo gevaarlijk kunnen worden als voorheen als zij opnieuw voor dat doel worden omgebouwd.

45      Die beoordeling vindt steun in bijlage I, punt III, bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51, aangezien de Uniewetgever daarin expliciet heeft aangegeven dat de definitie van vuurwapens onder meer niet ziet op voorwerpen die voorgoed onbruikbaar zijn gemaakt door een neutralisatie die inhoudt dat alle essentiële onderdelen van het vuurwapen voorgoed onbruikbaar worden gemaakt en onmogelijk zodanig verwijderd, vervangen of aangepast kunnen worden dat het wapen op enigerlei wijze opnieuw gebruiksklaar zou kunnen worden gemaakt. In bijlage I, punt III, bij die richtlijn is er evenwel geen sprake van een dergelijke uitsluiting voor wapens die zijn omgebouwd om er losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen mee af te vuren of tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen.

46      Het is juist dat in overweging 20 van richtlijn 2017/853 ook wordt opgemerkt dat het essentieel is het probleem van dergelijke omgebouwde vuurwapens aan te pakken door deze binnen de werkingssfeer van richtlijn 91/477 te brengen. Daaruit kan echter niet worden afgeleid dat deze omgebouwde vuurwapens pas sinds de inwerkingtreding van richtlijn 2017/853 binnen de werkingssfeer van richtlijn 91/477 vallen. Aangezien die wapens voldoen aan de definitie van een vuurwapen in artikel 1, lid 1, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2008/51, moet de verduidelijking in die overweging van richtlijn 2017/853 immers aldus worden opgevat dat zij, gelet op de in punt 39 van het onderhavige arrest genoemde uiteenlopende uitleggingen, is bedoeld om te bevestigen dat omgebouwde vuurwapens binnen de werkingssfeer van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, vallen.

47      Uit het voorgaande volgt dat de betreffende vuurwapens moeten worden geacht al van vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2017/853 te zijn ingedeeld in categorie B, die in de punten 1 en 4 tot en met 7 betrekking heeft op semiautomatische vuurwapens.

48      Wat ten tweede de vraag betreft of semiautomatische vuurwapens die zijn omgebouwd om er losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen mee af te vuren of tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen, kunnen behoren tot zowel categorie A.9 als een van de categorieën A.6 tot en met A.8, moet worden opgemerkt dat categorie A.9 volgens de bewoordingen ervan „alle vuurwapens in deze categorie” omvat die zijn omgebouwd om losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen af te vuren of zijn omgebouwd tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen.

49      Uit de bewoordingen van categorie A.9 volgt derhalve dat een vuurwapen alleen tot deze categorie kan behoren indien het voldoet aan de criteria die worden vermeld in punt 2, 3, 6, 7 of 8 van „Categorie A – Verboden vuurwapens” in bijlage I, punt II, A, bij richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853 (hierna: „categorie A.2, A.3, A.6, A.7 of A.8”), en tevens is omgebouwd om er losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen mee af te vuren of tot wapen voor saluutschoten of akoestische signalen.

50      Die bewoordingen wijzen er dus op dat de omstandigheid dat een wapen is omgebouwd en als gevolg daarvan onder categorie A.9 valt, er niet toe leidt dat het niet langer wordt ingedeeld in de categorie A.2, A.3, A.6, A.7 of A.8. Wapens die onder categorie A.9 vallen voldoen namelijk, zoals is aangegeven in punt 42 van het onderhavige arrest, aan de criteria ter bepaling van het begrip „vuurwapen” van artikel 1, lid 1, punt 1, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853; daarnaast is het zo dat er in categorie A.2, A.3, A.6, A.7 of A.8 geen onderscheid wordt gemaakt naargelang de daaronder vallende vuurwapens al dan niet zijn omgebouwd.

51      Wat in de derde plaats de doelstellingen van de richtlijnen 91/477 en 2017/853 betreft, blijkt ten eerste uit overweging 20 van de laatstgenoemde richtlijn en uit de aan het Hof ter beschikking staande informatie over de wetgevingsprocedure die tot de vaststelling van die richtlijn heeft geleid, dat de in de loop van die wetgevingsprocedure gedane toevoeging van categorie A.9 tot doel had om, gelet op de uiteenlopende situatie in de lidstaten, duidelijk te maken dat vuurwapens die zijn omgebouwd om er losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen mee af te vuren of tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen, binnen de werkingssfeer van richtlijn 91/477 vallen.

52      Zoals met name de Commissie heeft opgemerkt, blijkt uit die informatie echter nergens dat de Uniewetgever met die toevoeging op die manier omgebouwde vuurwapens heeft willen onttrekken aan categorie A.2, A.3, A.6, A.7 of A.8 of aan de werkingssfeer van artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853. In het bijzonder vloeit uit geen van de overwegingen van richtlijn 2017/853 voort dat onder categorie A.9 vallende wapens zijn uitgesloten van die categorieën of van die werkingssfeer.

53      Ten tweede moet er, aangezien de Uniewetgever in overweging 31 van richtlijn 2017/853 heeft opgemerkt dat deze richtlijn de grondrechten eerbiedigt en de beginselen in acht neemt die met name in het Handvest zijn erkend, worden vastgesteld dat artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, beoogt te waarborgen dat verworven rechten en in het bijzonder het in artikel 17, lid 1, van het Handvest gewaarborgde recht op eigendom worden geëerbiedigd, daar het de lidstaten in wezen de mogelijkheid laat om vergunningen die reeds waren verleend voor onder de categorieën A.6 tot en met A.8 vallende vuurwapens die vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn in categorie B waren ingedeeld en vóór 13 juni 2017 rechtmatig waren verworven en geregistreerd, in stand te houden, wat betekent dat richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, niet bepaalt dat houders van dergelijke wapens verplicht moeten worden onteigend (zie in die zin arrest van 3 december 2019, Tsjechië/Parlement en Raad, C‑482/17, EU:C:2019:1035, punt 135).

54      Gelet op die doelstelling om de verworven rechten op eigendom in acht te nemen, kan artikel 7, lid 4 bis, ook al bevat het een uitzondering op het beginsel dat het voorhanden hebben van vuurwapens van de categorieën A.6 tot en met A.8 verboden is, niet aldus worden uitgelegd dat dergelijke wapens niet binnen de werkingssfeer ervan vallen wanneer zij ook voldoen aan de aanvullende criteria van categorie A.9. Zoals blijkt uit het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing zou die uitlegging immers vragen doen rijzen over de verenigbaarheid van artikel 7, lid 4 bis, met artikel 17 van het Handvest, terwijl met de eerstgenoemde bepaling juist wordt beoogd te waarborgen dat het recht op eigendom wordt geëerbiedigd.

55      In de derde plaats is de Uniewetgever met de vaststelling van richtlijn 2017/853 in de context van de gewijzigde veiligheidsrisico’s de doelstelling blijven nastreven die in de vijfde overweging van richtlijn 91/477 wordt genoemd, namelijk het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten op het gebied van de bescherming van de veiligheid van personen versterken door categorieën vuurwapens vast te stellen waarvan de verwerving en het voorhanden hebben door particulieren hetzij verboden is, hetzij vergunningsplichtig dan wel aangifteplichtig is, welke doelstelling zelf de goede werking van de interne markt beoogt te verzekeren (arrest van 3 december 2019, Tsjechië/Parlement en Raad, C‑482/17, EU:C:2019:1035, punt 54).

56      Bovendien wordt met richtlijn 91/477 beoogd om de openbare veiligheid van de Unieburgers te verzekeren (zie in die zin arrest van 3 december 2019, Tsjechië/Parlement en Raad, C‑482/17, EU:C:2019:1035, punten 49 en 126).

57      Geen van deze doelstellingen verzet zich ertegen dat houders van vuurwapens die zowel onder een van de categorieën A.6 tot en met A.8 als onder categorie A.9 vallen, kunnen profiteren van de overgangsregeling van artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853.

58      Met die uitlegging kan immers de doelstelling die erin bestaat om de werking van de interne markt te vergemakkelijken worden bereikt.

59      Wat voorts de doelstelling betreft om de openbare veiligheid van de Unieburgers te verzekeren, vormen om te beginnen, zoals de advocaat-generaal in punt 72 van zijn conclusie van 24 november 2022 heeft opgemerkt, vuurwapens die voldoen aan de criteria van categorie A.9 een minder direct gevaar dan vuurwapens die uitsluitend onder de categorieën A.6 tot en met A.8 vallen, aangezien de laatstgenoemde wapens het rechtstreeks mogelijk maken om kogels of projectielen af te vuren, terwijl de eerstgenoemde wapens alleen maar gassen uitstoten en knallen. Bij het ene soort wapens is er dus sprake van een reëel gevaar, terwijl het andere soort pas een potentieel gevaar oplevert indien de wapens opnieuw worden omgebouwd.

60      Vervolgens blijkt uit de bewoordingen van artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, dat de in deze bepaling geboden mogelijkheid slechts geldt voor vuurwapens die vóór 13 juni 2017 rechtmatig zijn verworven en geregistreerd. Dit houdt met name in dat de in dit verband in richtlijn 91/477, in de versie die gold vóór de inwerkingtreding van richtlijn 2017/853, gestelde eisen, waaronder ook die inzake veiligheid, zijn nageleefd.

61      Ten slotte impliceren deze bewoordingen dat er op het tijdstip waarop een lidstaat op grond van die bepaling een vergunning voor een semiautomatisch vuurwapen van de categorieën A.6 tot en met A.8 wil bevestigen, vernieuwen of verlengen, moet zijn voldaan aan de andere voorwaarden, waaronder ook aan die inzake veiligheid, die zijn vastgelegd in richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853.

62      Zoals het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ter terechtzitting van 8 mei 2023 hebben betoogd, blijkt dus niet dat de doelstelling om de openbare veiligheid van de Unieburgers te verzekeren in het gedrang kan komen door het feit dat houders van vuurwapens die zowel onder een van de categorieën A.6 tot en met A.8 als onder categorie A.9 vallen, op grond van artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, kunnen profiteren van het behoud van vergunningen die reeds waren verleend voor onder de categorieën A.6 tot en met A.8 vallende wapens.

63      In de vierde plaats heeft die uitlegging van artikel 7, lid 4 bis, die – zoals blijkt uit de voorgaande overwegingen – in overeenstemming is met de bewoordingen en de context van deze bepaling en met de opzet en de doelstellingen van de regeling waarvan zij deel uitmaakt, ook niet tot gevolg dat die bepaling of de bij richtlijn 2017/853 gedane toevoeging van categorie A.9 elk nuttig effect verliest.

64      Zoals met name in de punten 53 en 54 van het onderhavige arrest is opgemerkt, waarborgt de gegeven uitlegging immers juist het nuttig effect van artikel 7, lid 4 bis, daar er met die bepaling wordt beoogd om verworven rechten en in het bijzonder het in artikel 17, lid 1, van het Handvest gewaarborgde recht op eigendom te eerbiedigen.

65      Daarnaast doet die uitlegging geenszins af aan de in punt 51 van het onderhavige arrest genoemde doel dat de Uniewetgever heeft willen bereiken door ter verduidelijking categorie A.9 toe te voegen. Verder komt uit de bewoordingen van deze categorie naar voren dat zij niet alleen ziet op onder de categorieën A.6 tot en met A.8 vallende vuurwapens die zijn omgebouwd om er losse patronen, irriterende stoffen, andere werkzame stoffen of pyrotechnische patronen mee af te vuren of tot wapens voor saluutschoten of akoestische signalen, maar ook op onder de categorieën A.2 en A.3 vallende vuurwapens die op deze manier zijn omgebouwd en waarop de bevoegdheid die aan de lidstaten is verleend bij artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, als zodanig geen betrekking heeft.

66      Gelet op een en ander moet artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, bijgevolg aldus worden uitgelegd dat de lidstaten voor alle semiautomatische vuurwapens van de categorieën A.6 tot en met A.8, met inbegrip van die welke zowel onder deze categorieën als onder categorie A.9 vallen, gebruik mogen maken van de daarin geboden mogelijkheid.

67      Hieruit volgt dat de in punt 32 van het onderhavige arrest weergegeven aanname waarop de vraag is gebaseerd, onjuist is.

68      In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat er bij het onderzoek van de prejudiciële vraag niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477, zoals gewijzigd bij richtlijn 2017/853, kunnen aantasten in het licht van artikel 17, lid 1, en de artikelen 20 en 21 van het Handvest en van het vertrouwensbeginsel.

 Kosten

69      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Grote kamer) verklaart voor recht:

Bij het onderzoek van de prejudiciële vraag is niet gebleken van feiten of omstandigheden die de geldigheid van artikel 7, lid 4 bis, van richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens, zoals gewijzigd bij richtlijn (EU) 2017/853 van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2017, kunnen aantasten in het licht van artikel 17, lid 1, en de artikelen 20 en 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en van het vertrouwensbeginsel.

ondertekeningen


*      Procestaal: Frans.