Language of document : ECLI:EU:F:2013:171

ARREST VAN HET GERECHT VOOR AMBTENARENZAKEN
VAN DE EUROPESE UNIE

(Eerste kamer)

5 november 2013

Zaak F‑104/12

Ingo Hanschmann

tegen

Europese Politiedienst (Europol)

„Openbare dienst – Personeel van Europol – Niet-verlenging van een overeenkomst – Weigering van een overeenkomst voor onbepaalde tijd – Nietigverklaring door het Gerecht – Uitvoering van het arrest van het Gerecht”

Betreft:      Beroep, ingesteld krachtens artikel 270 VWEU, waarmee Hanschmann met name verzoekt om nietigverklaring van het besluit van 28 november 2011 waarbij de Europese Politiedienst (Europol) aan hem ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 29 juni 2010, Hanschmann/Europol (F‑27/09), een bedrag van 13 000 EUR heeft toegekend.

Beslissing:      Het besluit van 28 november 2011 waarbij de Europese Politiedienst aan Hanschmann ter uitvoering van het arrest van het Gerecht van 29 juni 2010, Hanschmann/Europol (F‑27/09), het bedrag van 13 000 EUR heeft toegekend, wordt nietig verklaard. De Europese Politiedienst draagt zijn eigen kosten en wordt verwezen in de kosten van Hanschmann.

Samenvatting

Beroepen van ambtenaren – Arrest houdende nietigverklaring – Gevolgen – Verplichting om maatregelen ter uitvoering vast te stellen – Beginsel van behoorlijk bestuur – Bijzondere moeilijkheden – Billijke vergoeding van de schade die voor de verzoeker is voortgevloeid uit de nietig verklaarde handeling – Voorwaarden

(Art. 266 VWEU; Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, art. 41)

De regels inzake de uitvoering van arresten houdende nietigverklaring moeten, met name wanneer het gaat om een arrest op het gebied van de openbare dienst, ook worden gelezen in het licht van artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, waarin het beginsel van behoorlijk bestuur is neergelegd, en met name van lid 1 van dat artikel, betreffende het recht van eenieder dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn door de instellingen, organen en instanties van de Unie worden behandeld.

Pas wanneer de uitvoering van het arrest bijzondere moeilijkheden oplevert, kan de betrokken instelling elke beslissing nemen welke de belanghebbenden een billijke compensatie kan bieden voor het nadeel dat voor hen uit het nietig verklaarde besluit is voortgevloeid. In dit verband kan de administratie contact met hen opnemen om te proberen tot een oplossing te komen die hun een billijke compensatie biedt voor de onwettigheid waarvan zij het slachtoffer zijn geweest.

Wanneer een besluit van de administratie bij een arrest van de Unierechter nietig wordt verklaard wegens schending van de rechten van de verdediging, dient de betrokken administratie aan te tonen dat zij alle mogelijke maatregelen heeft getroffen om de gevolgen van die door de rechter vastgestelde onwettigheid te verhelpen. De administratie kan dus niet slechts stellen dat het niet meer mogelijk is om het slachtoffer van die schending van een fundamenteel recht in de omstandigheden te brengen waarin het zijn rechten van verdediging kan doen gelden, en al helemaal niet wegens besluiten die zijzelf op hetzelfde gebied later heeft genomen. Aanvaarding van een dergelijke handelwijze zou erop neerkomen dat de verplichting om in de eerste plaats de eerbiediging van de rechten van de verdediging te verzekeren en om het arrest waarbij die schending wordt vastgesteld uit te voeren, volledig wordt uitgehold. Slechts wanneer het om niet aan de betrokken administratie verwijtbare redenen objectief moeilijk of zelfs onmogelijk is om de gevolgen van de bij het arrest houdende nietigverklaring bestrafte schending van de rechten van de verdediging te verhelpen, zou dit arrest kunnen leiden tot de betaling van een vergoeding.

(cf. punten 38, 39 en 50)

Referentie:

Gerecht voor ambtenarenzaken: 24 juni 2008, Andres e.a./ECB, F‑15/05, punt 132 en aldaar aangehaalde rechtspraak