Language of document :

Beroep ingesteld op 17 augustus 2006 - Imperial Chemical Industries / Commissie

(Zaak T-214/06)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Imperial Chemical Industries plc (ICI) (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: D. Anderson, QC, H. Rosenblatt, B. Lebrun, advocaten, W. Turner en S. Berwick, Solicitors)

Verwerende partij: Commissie van de Europese Gemeenschappen

Conclusies

artikel 2, sub c, van de bestreden beschikking nietig te verklaren; of subsidiair

artikel 2, sub c, van de bestreden beschikking in dier voege te wijzigen dat de ICI opgelegde geldboete wordt verminderd; en

de Commissie te verwijzen in verzoeksters kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoeksters beroep strekt tot gedeeltelijke nietigverklaring van beschikking C(2006) 2098 def. van de Commissie van 31 mei 2006 in zaak COMP/F/38.645 - Methacrylaten, waarbij werd vastgesteld dat verzoekster inbreuk had gemaakt op artikel 81 EG en artikel 53 van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte door deel te nemen aan een kartel in de methacrylatensector, dat erin bestond overleg te plegen over de prijzen, overeenkomsten over de prijzen, in de vorm van prijsverhogingen of althans van de stabilisatie van het bestaande prijsniveau, te sluiten, uit te voeren en te controleren, de aanrekening aan klanten van de kosten voor extra diensten te bespreken, vanuit commercieel oogpunt belangrijke en vertrouwelijke markt- en /of ondernemingsinformatie uit te wisselen, en met het oog op de inbreuk deel te nemen aan regelmatige bijeenkomsten en zich anderszins met elkaar in verbinding te stellen.

In de eerste plaats stelt verzoekster dat de Commissie niet heeft voldaan aan de krachtens artikel 2 van verordening nr. 1/20031 van de Raad op haar rustende bewijslast ten aanzien van een inbreuk betreffende polymethyl-methacrylaat vormmassa's, aangezien zij haar besluit dat verzoekster aan het kartel had deelgenomen, heeft gebaseerd op bepaalde passages van verzoeken om immuniteit en clementieverzoeken die, voor zover het daarin gaat over polymethyl-methacrylaat vormmassa's en over de periode waarin verzoekster eigenaresse was van de acrylactiviteiten, niet werden gestaafd door relevant bewijsmateriaal en die bovendien op een aantal belangrijke punten tegenstrijdig waren. Verzoekster stelt dat met die elementen niet is voldaan aan de verplichting van de Commissie om inbreuken vast te stellen op basis van overtuigend en betrouwbaar bewijsmateriaal.

In de tweede plaats betoogt verzoekster dat de Commissie het bedrag van de geldboete niet heeft gemotiveerd op het punt van de berekening van de zwaartecomponent ervan, wat in strijd is met artikel 253 EG.

In de derde plaats voert verzoekster aan dat de Commissie blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting waar zij haar en de onderneming Lucite ten onrechte als concurrenten en niet als elkaar opvolgende deelnemers aan de gestelde inbreuk heeft behandeld, waardoor de gevolgen voor de mededinging twee maal werden meegerekend. Bijgevolg was het totaalbedrag van de aan verzoekster en Lucite opgelegde geldboete hoger op grond van het enkele feit dat de activiteiten waren overgedragen.

In de vierde plaats stelt verzoekster dat de Commissie met het oog op de verhoging van de geldboete ter afschrikking, een onjuist criterium heeft toegepast, waar zij zich uitsluitend heeft gebaseerd op verzoeksters omzetcijfer en geen rekening heeft gehouden met gegevens betreffende haar economische macht. Daarenboven is verzoekster van mening dat bedoelde verhoging onevenredig is aan de verhoging die is opgelegd aan een ander kartellid.

In de vijfde plaats betoogt verzoekster dat de Commissie haar ten onrechte geen clementie heeft verleend voor en geen rekening heeft gehouden met haar medewerking buiten de mededeling inzake medewerking2 om. Volgens verzoekster hebben de gegevens die zij vrijwillig aan de Commissie heeft verstrekt de vereiste aanzienlijke toegevoegde waarde in de zin van de mededeling inzake medewerking.

____________

1 - Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

2 - Mededeling van de Commissie betreffende immuniteit tegen geldboeten en vermindering van geldboeten in kartelzaken (PB 2002, C 45, blz. 3).