Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 16 december 2021 door de Raad van de Europese Unie tegen het arrest van het Gerecht (Negende kamer – uitgebreid) van 29 september 2021 in zaak T-279/19, Front Polisario / Raad

(Zaak C-799/21 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirant: Raad van de Europese Unie (vertegenwoordigers: F. Naert en V. Piessevaux, gemachtigden)

Andere partijen in de procedure: Front populaire pour la libération de la Saguia el-Hamra et du Rio de oro (Front Polisario), de Franse Republiek, de Europese Commissie, Confédération marocaine de l’agriculture et du développement rural (Comader)

Conclusies

Rekwirant verzoekt het Hof:

het bestreden arrest te vernietigen;

definitief uitspraak te doen over de in de hogere voorziening aan de orde gestelde kwesties en het beroep van het Front Polisario te verwerpen;

het Front Polisario te verwijzen in de kosten van de hogere voorziening en van de procedure in zaak T-279/19;

subsidiair: de gevolgen van besluit 2019/2171 te handhaven voor een periode van twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van uitspraak van het te wijzen arrest.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het eerste middel van de hogere voorziening wordt schending aangevoerd van artikel 263, vierde alinea, VWEU voor zover in het bestreden arrest is geoordeeld dat het Front Polisario bevoegd is om op te treden voor de Unierechter.

Met het tweede middel van de hogere voorziening wordt schending aangevoerd van artikel 263, vierde alinea, VWEU en van het gezag van de handelingen voor zover in het arrest is geoordeeld dat het Front Polisario door het litigieuze besluit rechtstreeks en individueel wordt geraakt.

Met het derde middel van de hogere voorziening wordt een onjuiste rechtsopvatting aangevoerd wat betreft de toepassing van internationale rechtsnormen voor zover in het arrest is geoordeeld dat het Front Polisario zich op het zelfbeschikkingsbeginsel en het beginsel van de relatieve werking van verdragen kan beroepen.

Met het vierde middel van de hogere voorziening wordt aangevoerd dat het algemene beginsel van de relatieve werking van verdragen en van het recht op zelfbeschikking onjuist is uitgelegd en toegepast, dat afbreuk is gedaan aan het gezag van de handelingen, dat het betoog van de Raad onjuist is opgevat en dat artikel 36 juncto artikel 53, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie is geschonden, en dit voor zover in het bestreden arrest is geoordeeld dat de bevolking van de Westelijke Sahara niet heeft ingestemd met de overeenkomst waarop besluit 2019/217 ziet.

____________

1 Besluit (EU) 2019/217 van de Raad van 28 januari 2019 betreffende de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie en het Koninkrijk Marokko over de wijziging van de Protocollen nrs. 1 en 4 van de Euromediterrane overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Gemeenschappen en hun lidstaten, enerzijds, en het Koninkrijk Marokko, anderzijds (PB 2019, L 34, blz. 1).