Language of document : ECLI:EU:T:2004:40

Arrêt du Tribunal

ARREST VAN HET GERECHT (Vierde kamer)
11 februari 2004 (1)

„Verordening (EEG) nr. 2200/87 – Voedselhulp – Overgang van risico's – Inhouding op betalingen”

In zaak T-259/01,

Nutrinveste – Comércio Internacional, SA, gevestigd te Algés (Portugal), vertegenwoordigd door A. Vasconcelos, advocaat,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door G. Berscheid en A. Alves Vieira als gemachtigden, bijgestaan door N. Castro Marques, advocaat, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek om de Commissie te veroordelen tot betaling van een bedrag van 61 226 euro wegens een levering inzake voedselhulp,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),



samengesteld als volgt: V. Tiili, kamerpresident, P. Mengozzi en M. Vilaras, rechters,

griffier: I. Natsinas, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 april 2002,

het navolgende



Arrest




Toepasselijke bepalingen

1
Bij verordening (EG) nr. 2608/97 van de Commissie van 22 december 1997 inzake de levering van plantaardige olie als voedselhulp (PB L 351, blz. 44), is een aanbesteding georganiseerd voor de levering van voedselhulp aan Angola. Artikel 1 van deze verordening bepaalt:

„In het kader van de communautaire voedselhulp wordt in de Gemeenschap plantaardige olie beschikbaar gesteld voor levering aan de in de bijlage vermelde begunstigden met inachtneming van verordening (EEG) nr. 2200/87 en de in de bijlage vermelde voorwaarden. De levering wordt toegewezen via aanbesteding.

[...]

De opdrachtnemer wordt geacht kennis te hebben genomen van alle geldende algemene en bijzondere voorwaarden. Elk ander in zijn offerte gemaakt beding of voorbehoud is nietig.”

2
In de bijlage bij verordening nr. 2608/97 is onder meer bepaald:

„1. Maatregel nr. (1): 1513/95 (Al); 523/96 (A2); 524/96 (A3); 525/96 (A4)

[...]

3. Begunstigde (2): Angola

4. Vertegenwoordiger van de begunstigde: UTA/ACP/UE, Rua Rainha Jinga nr. 6, Luanda, Angola [...]

8. Totale hoeveelheid (ton netto): 1 800

9. Aantal partijen: 1 in 4 delen (Al: 800 ton; A2: 200 ton; A3: 500 ton; A4: 300 ton)

[...]

12. Leveringsconditie: franco bestemming (9) (10)

[...]

16. Adres van de opslagplaats en eventueel loshaven: Al + A2: Somatrading (off port of Luanda); A3: A.M.I. (off port of Lobito); A4: SOCOSUL, Lubango (180 km from Namibe)

[...]

18. Uiterste datum voor de levering: 22.3.1998 (11)

19. Procedure voor het vaststellen van de leveringskosten: inschrijving

[...]

Voetnoten

[...]

(
2)Degene aan wie is gegund neemt zo spoedig mogelijk contact op met de begunstigde om na te gaan welke documenten voor de verzending zijn vereist.

[...]

(
10)De havenkosten en -belastingen (met name EP-13, EP-14, EP-15 en EP-17) zijn voor rekening van de leverancier. In afwijking van artikel 15, punt 1, tweede alinea van verordening (EEG) nr. 2200/87 komen de kosten en heffingen betreffende de douaneformaliteiten bij invoer ten laste van de leverancier en worden zij geacht in de offerte te zijn verdisconteerd.

(
11)Het bewijs van aankomst op een van de bestemmingen is bepalend ten aanzien van de inachtneming van de termijn.”

3
Artikel 1, leden 1 en 2, van verordening (EEG) nr. 2200/87 van de Commissie van 8 juli 1987 tot vaststelling van algemene voorschriften voor de beschikbaarstelling in de Gemeenschap van producten voor levering als communautaire voedselhulp (PB L 204, blz. 1), luidt:

„1. Wanneer met het oog op de uitvoering van een communautaire voedselhulpactie wordt besloten de producten in de Gemeenschap beschikbaar te stellen, gelden de voorschriften van deze verordening onverminderd de bijzondere bepalingen die de Commissie, in voorkomend geval, van geval tot geval vaststelt […]

2. De in deze verordening vastgestelde algemene voorschriften gelden voor leveringen franco laadhaven, franco loshaven en franco bestemming.”

4
Artikel 7, lid 3, sub f, derde streepje, van verordening nr. 2200/87 bepaalt:

„–
voor leveringen franco bestemming dient de inschrijver drie offertes tegelijk in:

een eerste offerte voor levering franco bestemming, waarin de kosten van het eigenlijke vervoer in het overzeese land overeenkomstig bijlage II duidelijk en afzonderlijk zijn opgevoerd,

een tweede en derde offerte, respectievelijk voor levering franco loshaven en franco laadhaven overeenkomstig bovenstaande bepalingen.”

5
Artikel 10, eerste alinea, van verordening nr. 2200/87 luidt:

„Bij de gunning wijst de Commissie aan de leverancier de van tevoren door middel van een aanbesteding uitverkozen onderneming aan die met de in artikel 16 bedoelde controles, met de afgifte van het overnamecertificaat overeenkomstig artikel 17, punt 2, en, in het algemeen, met de coördinatie van alle maatregelen in verband met de levering zal worden belast. […]”

6
In artikel 12, lid 1, van verordening nr. 2200/87 is bepaald:

„De leverancier vervult zijn verplichtingen overeenkomstig de voorwaarden vastgesteld in de verordening betreffende de uitschrijving van de aanbesteding en onder naleving van de in deze verordening bedoelde verbintenissen, met inbegrip van de verbintenissen die uit zijn offerte voortvloeien. [...]”

7
Artikel 15 van verordening nr. 2200/87 luidt:

„Voor leveringen ‚franco bestemming’ gelden de volgende bepalingen:

[...]

2.
De leverancier draagt alle risico’s, met name dat van verlies of beschadiging, waaraan de goederen kunnen worden blootgesteld tot zij daadwerkelijk zijn gelost en in de opslagplaats ter bestemming afgeleverd.

De leverancier sluit een passende verzekering van het type bedoeld in artikel 14, punt 3, sub a.

[...]

4.
De levering dient vóór het eind van de in het aanbestedingsbericht vastgestelde termijn plaats te vinden.”

8
Artikel 16, lid 1, van verordening nr. 2200/87 bepaalt:

„Voor iedere levering overeenkomstig deze verordening controleert de in artikel 10 bedoelde onderneming vóór de aanvang van de inlading in de laadhaven of de voorschriften inzake hoeveelheid en, in voorkomend geval, verificatie van het gewicht van de zakken, en die inzake kwaliteit en verpakking zijn nageleefd. Het tijdstip en de omstandigheden van de controle worden zodanig gekozen dat alle analyseresultaten en, in voorkomend geval, de uitslag van het tegenonderzoek kunnen worden verkregen vóór de terbeschikkingstelling, voor wat het in artikel 13, punt 2, eerste alinea, bedoelde geval betreft, of vóór het begin van de inlading in de laadhaven, voor wat alle andere gevallen betreft. [...]

Na afloop van de controles geeft bovengenoemde onderneming aan de hand van de uitgevoerde analyses en verificaties een gelijkvormigheidsverklaring af. [...]

Bij leveringen franco loshaven en franco bestemming vormt de in de vorige alinea bedoelde verklaring slechts een voorlopige verklaring van gelijkvormigheid. De gelijkvormigheid wordt aan de hand van de in de Gemeenschap geldende analysemethoden definitief beoordeeld op het ogenblik van de aflevering volgens de vastgestelde leveringsconditie. Daartoe verricht de in artikel 10 bedoelde onderneming op dat ogenblik de in de eerste alinea vastgestelde controles en geeft zij, indien zulks op grond van de resultaten verantwoord is, de definitieve gelijkvormigheidsverklaring af. [...]

[...]”

9
Artikel 17 van die verordening luidt:

„De afgifte, onder de voorwaarden van dit artikel, van een overnamecertificaat met de in bijlage III vermelde gegevens houdt de aanvaarding van de goederen door de begunstigde in overeenkomstig punt 1, of de afnamekeuring van de geleverde goederen overeenkomstig punt 2.

1.
Onmiddellijk na de terbeschikkingstelling van de goederen volgens de vastgestelde of overeengekomen leveringsconditie verzoekt de leverancier de begunstigde of diens vertegenwoordiger het overnamecertificaat af te geven, en overhandigt hij hem de in artikel 16 bedoelde gelijkvormigheidsverklaring, alsmede een certificaat van oorsprong en een pro-formafactuur met vermelding van de waarde van de goederen en van het feit dat zij gratis aan de begunstigde worden overgedragen.

[...]

2.
Ingeval de begunstigde geen overnamecertificaat afgeeft, geeft de in artikel 10 bedoelde onderneming, wanneer aan de hand van de controles op het ogenblik van de aflevering volgens de vastgestelde leveringsconditie een gelijkvormigheidsverklaring als bedoeld in artikel 16 is afgegeven, de leverancier op diens verzoek nadat hij het certificaat van oorsprong en de factuur bedoeld in punt 1 heeft afgegeven, een certificaat van afnamekeuring af.

[...]

4.
De aan de begunstigde geleverde nettohoeveelheid wordt bij de overname op beslissende wijze vastgesteld. [...]”

10
Artikel 18, lid 1, van verordening nr. 2200/87, zoals gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 790/91 van de Commissie van 27 maart 1991 (PB L 81, blz. 108), bepaalt:

„Het aan de leverancier te betalen bedrag is ten hoogste dat van de offerte, in voorkomend geval verhoogd met de in artikel 19 bedoelde kosten en eventueel verminderd met de in lid 2 bedoelde rafacties of de in artikel 22, punt 7, bedoelde beslagleggingen.

[...]”

11
Artikel 22, punt 3, van verordening nr. 2200/87, zoals gewijzigd bij verordening nr. 790/91, luidt:

„Behalve in geval van overmacht wordt, onverminderd het bepaalde in punt 7, op de in artikel 12 bedoelde leveringszekerheid bij gedeelten en op cumulatieve wijze als volgt beslag gelegd:

naar verhouding van de nog niet geleverde hoeveelheden, onverminderd de in artikel 17, punt 4, genoemde toleranties;

[...]

De bij het eerste en derde streepje vermelde inbeslagnemingen worden niet toegepast wanneer de geconstateerde tekortkomingen niet aan de leverancier zijn te wijten en niet tot schadevergoeding op grond van een verzekering leiden.”

12
Artikel 23 van verordening nr. 2200/87 luidt als volgt:

„Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen is bevoegd om te oordelen over ieder geschil in verband met de uitvoering, de niet-uitvoering of de uitlegging van de voorschriften betreffende leveringen die overeenkomstig deze verordening plaatsvinden.”


De feiten van het geding

13
Bij faxbericht van 6 januari 1998 heeft verzoekster in antwoord op een in het kader van verordening nr. 2608/97 georganiseerde aanbesteding bij de Commissie een offerte ingediend voor de levering van 1 800 ton plantaardige olie, in vier partijen van respectievelijk 800, 200, 500 en 300 ton, die in drie verschillende opslagplaatsen in de havens van Luanda, Lobito en Lubango (Angola) moesten worden geleverd tegen de prijs van 937,50 euro per ton franco bestemming. De uiterste datum voor de levering was bepaald op 22 maart 1998.

14
Bij faxbericht van 8 januari 1998 heeft de Commissie deze offerte aanvaard en heeft zij verzoekster meegedeeld dat het leveringscontract aan haar was toegewezen (hierna: „contract”). In het contract is erop gewezen dat de leveringsconditie franco bestemming was, overeenkomstig punt 12 van de bijlage bij verordening nr. 2608/97. De Commissie heeft ook meegedeeld dat de vennootschap Socotec International Inspection (hierna: „Socotec”) was aangewezen als de in artikel 10 van verordening nr. 2200/87 bedoelde onderneming (hierna: „monitor”).

15
Socotec heeft overeenkomstig artikel 16, lid 1, van verordening nr. 2200/87 een controle in de fabriek van herkomst uitgevoerd en op 6 maart 1998 een voorlopige gelijkvormigheidsverklaring opgesteld. Blijkens de voorlopige gelijkvormigheidsverklaring bedroeg de totale hoeveelheid goederen op de datum van inlading te Lissabon 1 787 024 kg netto, dus 12 976 kg minder dan bij het contract was voorzien, en voldeed de levering, op enkele punten na, aan de contractuele eisen van de Gemeenschap.

16
Het vervoer van de goederen was georganiseerd als volgt: partij nr. 525/96 van 18 containers met 26 458 kartons, partij nr. 524/96 van 31 containers met 44 790 kartons, partij nr. 523/96 van 12 containers met 17 520 kartons en partij nr. 1513/95 in twee delen van respectievelijk 48 en twee containers met respectievelijk 69 917 en 2 987 kartons. Elk karton bevatte 12 flessen van een liter plantaardige olie. De containers zijn tussen 23 maart 1998 en 14 mei 1998 in de opslagplaatsen van bestemming geleverd.

17
Op 18 mei 1998 heeft Socor Lda, de onderneming die door de monitor Socotec met het toezicht op het lossen was belast, een verslag opgesteld over de levering van de vier voormelde partijen. Uit dit verslag blijkt het volgende:

„Volgens het cognossement bestond de lading uit 161 672 kartons, hetgeen overeenkwam met een nettogewicht van 1 787,024 ton. Deze goederen moesten in de opslagplaats Somatrading te Luanda, in de opslagplaats Ami te Lobito en tenslotte in de opslagplaats Socosul te Lubango worden geleverd.

[...]

Elke plaats wordt afzonderlijk behandeld als volgt:

Maatregel nr. 1513/95

‚Ms. Merkur River’ [...]

Het schip is op 16 maart 1998 in de terminal SGEP in de haven van Luanda afgemeerd; er is tot 19 maart 1998 gelost.

Het schip vervoerde 48 containers die moesten worden geleverd in de opslagplaats Somatrading, op zes [kilometer] van de terminal. De inklaring verliep traag, en de eerste containers zijn pas op 6 april 1998 in de opslagplaats afgeleverd.

De containers zijn naar de opslagplaats Somatrading nr. 2 te Mulemba vervoerd door Orey, die in dit project met het vervoer was belast. Na aflevering in de opslagplaats werden de containers pas geopend als zeker was dat zij onmiddellijk konden worden gelost, zodat zij tijdens de nacht niet gedeeltelijk gevuld bleven. De opslagplaats bleef open tot 17 uur en indien het lossen van de containers niet vóór dat tijdstip kon worden gewaarborgd, werd het tot de volgende dag uitgesteld.

In diezelfde periode is een lading maïs en bonen in de opslagplaats gelost. De containers met zonnebloemolie zijn gelost terwijl zij zich nog op de aanhangwagens bevonden, die recht tegenover de laaddeuren van de opslagplaats waren geparkeerd.

Wij hebben aan de deur van de containers geteld en ook de zegels bij de levering in de opslagplaats en vóór het lossen van de containers gecontroleerd.

Bij het lossen is vastgesteld dat vier containers geen zegel meer hadden of dat dit was geschonden. Van die vier containers ontbraken 219 kartons in SCMU202425/5 en 1 027 in PRSU210852/3. Het zegel van de twee andere containers was geschonden. Dat van container CMBU219437/6 was verbroken, maar met ijzerdraad weer bevestigd. Er ontbraken 1 137 kartons. De overblijvende container had nog steeds een zegel, maar dat was geschonden; bij lossing bleek dat er 42 kartons ontbraken.

In totaal ontbraken er 2 425 kartons in die vier containers. Na lossing vertoonden de andere containers van die lading bovendien andere afwijkingen; er waren of te weinig of te veel kartons ten opzichte van de gegevens van de paklijsten (zie bijgevoegd blad).

De levering is op 8 mei 1998 beëindigd als volgt:

Totaal aantal geleverde kartons

           65 082 kartons

waarvan:

    
Beschadigd

           395 kartons

Nog bruikbaar

           54 kartons

Totaal aantal (intact of nog bruikbaar)

           64 741 kartons

Totaal geleverd gewicht

           715,388 ton

Op het cognossement staat een hoeveelheid van 69 917 kartons vermeld; er ontbreken dus 5 176 kartons.

[...]

‚Ms. Nouva Europa’ [...]

Het schip is op 26 maart 1998 de haven van Luanda binnengelopen en op dezelfde dag is met lossen begonnen. Het schip vervoerde twee containers voor de opslagplaats Somatrading nr. 2 te Mulemba. De containers zijn op 14 mei 1998 na afloop van de inklaringsformaliteiten in deze opslagplaats geleverd.

Bij het lossen zijn de zegels van die containers gecontroleerd; zij waren intact en ongeschonden. Na lossing bleek dat 2 964 kartons waren gelost, dus 23 kartons minder dan op het cognossement was vermeld. Bovendien zijn 15 kartons als beschadigd geregistreerd; 10 daarvan konden nog worden gebruikt.

De totale levering van de Merkur River en de Nouva Europa is samengesteld als volgt:

Totale levering

           68 046 kartons

waarvan:

    
Beschadigd

           410 kartons

Nog bruikbaar

           310 kartons

Totaal geleverd (intact of nog bruikbaar)

           67 946 kartons

Totaal geleverd gewicht

           750,803 ton

Maatregel nr. 523/96

‚Ms. Fatezh’ [...]

Het schip is op 23 maart 1998 de haven van Luanda binnengelopen met een lading van 12 containers voor de opslagplaats Somatrading te Mulemba. De levering is op 15 april 1998 begonnen en op 8 mei beëindigd.

De containers zijn op dezelfde dag gelost en ons personeel was bij de telling en de opening aanwezig. Wij hebben aan de deuren van de container geteld.

Uit de levering kwamen de volgende cijfers naar voren:

Totaal aantal geleverde kartons

           17 459 kartons

waarvan:

    
Beschadigd

           84 kartons

Nog bruikbaar

           64 kartons

Totaal aantal kartons (intact of nog bruikbaar)

           17 439 kartons

Totaal geleverd gewicht

           192,700 ton

Hoewel de containers verzegeld waren, week de geloste hoeveelheid af van de op het cognossement aangegeven hoeveelheid. In totaal waren er 61 kartons minder dan op de documenten was vermeld [...]

Maatregel nr. 524/96

‚Ms. Orinoco’ [...]

Het schip is op 14 maart 1998 de haven van Lobito binnengelopen en moest een lading van 31 containers lossen, die in de opslagplaats AMI te Lobito dienden te worden geleverd. De opslagplaats ligt op ongeveer een kilometer van het havengebied.

Na afloop van de douaneformaliteiten is op 30 maart 1998 met de levering begonnen. De containers zijn tussen 30 maart en 5 april in verschillende hoeveelheden geleverd.

Tijdens de leveringen heeft ons personeel een telling aan de deuren van de containers verricht. De zegels zijn vóór opening gecontroleerd; er is vastgesteld dat een container geen zegel had en dat op een andere container het zegel wel op zijn plaats zat maar verbroken was.

De inhoud van die twee containers is gecontroleerd en kwam overeen met hetgeen op het cognossement stond aangegeven.

Na afloop van de levering gaf onze telling het volgende te zien:

Totale levering

           42 146 kartons

waarvan:

    
Beschadigd

           91 kartons

Nog bruikbaar

           86 kartons

Totaal geleverd (intact of nog bruikbaar)

           42 141 kartons

Totaal geleverd gewicht

           465,658 ton

Hoewel de inhoud van de containers zonder zegels compleet was, week deze enigszins af van de in de andere containers getelde hoeveelheden. In totaal waren er 2 644 kartons minder dan op het cognossement was vermeld. Gelet op het feit dat alle zegels intact waren, behalve de reeds genoemde, denken wij dat dit verschil komt doordat minder is geladen dan was voorzien.

Maatregel nr. 525/96

‚Ms. Orinoco’ [...]

Het schip is op 12 maart 1998 te Namibe aangekomen en heeft op dezelfde dag afgemeerd. Het lossen is om 15 uur begonnen en de volgende dag om 11.20 uur beëindigd.

Het ging om 18 containers voor de opslagplaats Socosul te Lubango. Lubango ligt ongeveer 150 km ten oosten van Namibe en de containers zijn over de weg vervoerd.

De eerste container is op 23 maart 1998 en de laatste op 28 maart 1998 te Lubango geleverd.

Wij hebben onze telling verricht aan de deuren van de containers die zich recht tegenover de deuren van de opslagplaats bevonden zodat het lossen gemakkelijker verliep. Hevige regenval in die periode heeft regelmatig voor onderbrekingen gezorgd.

Van de geleverde containers waren er twee om veiligheidsredenen dichtgesoldeerd en hadden twee andere geen zegel. In totaal waren er uit die containers 95 kartons verloren gegaan.

Vastgesteld is dat 34 van de geleverde kartons waren beschadigd, waarvan 20 nog bruikbaar waren.

Het resultaat van de definitieve telling van die goederen was als volgt:

Totale levering

           26 317 kartons

waarvan:

    
Beschadigd

           34 kartons

Nog bruikbaar

           20 kartons

Totaal geleverd (intact of nog bruikbaar)

           26 303 kartons

Totaal geleverd gewicht

           290,648 ton

[...]”

18
Socor Lda is tot de volgende slotsom gekomen:

„In totaal zijn 153 829 kartons of 1 699,810 ton geleverd, hetgeen minder is dan de gevraagde hoeveelheid, die 161 672 kartons bedroeg. Het verschil bedraagt 7 843 kartons of 86,665 ton. Behalve in het geval van containers zonder zegel of waarvan het zegel geschonden was, zijn de ontbrekende kartons volgens ons niet verscheept. Bij de opening van de verzegelde containers is vastgesteld dat de goederen goed waren gestouwd. Op foto’s van de opening van de containers is duidelijk te zien hoe de goederen waren gestapeld. Die foto’s zijn door de beheerders van de opslagplaats gemaakt. De containers zijn gelost door arbeiders die door de beheerders van de opslagplaats waren aangesteld; de afstand tussen de deuren van de containers en die van de opslagplaats was over het algemeen minder dan 5 meter. De kartons zijn tot in de opslagplaats gedragen en daarna op elkaar gestapeld. De aangegeven schade laat zich meestal verklaren door het feit dat de plastic flessen beschadigd waren en lekten. Die lekken waren steeds minder ernstig dan het eruit zag en na opening van die kartons en verwijdering van de lekkende flessen waren veel flessen nog bruikbaar. Bij brieven aan de expediteur ‚Orey Angola’ is tegen die verliezen geprotesteerd. De levering in de opslagplaatsen verliep traag, zelfs wanneer de gewone duur van de inklaring in Angola in aanmerking wordt genomen. Men had te kampen met een zeker ruimtegebrek in de opslagplaatsen van Luanda en Lubango; de regen en het in ontvangst nemen van andere goederen hebben tot een zekere vertraging bij de doorzending van de containers geleid. Tussen de aankomst van de eerste container in de opslagplaats van Lubango op 23 maart en die van de laatste container te Luanda op 14 mei 1998 zijn 53 dagen verstreken.”

19
Volgens de definitieve gelijkvormigheidsverklaring, die Socotec op 23 juni 1998 overeenkomstig artikel 16, lid 1, van verordening nr. 2200/87 heeft opgesteld, bedroeg de totaal aanvaarde tonnage 1 697 552,899 kg netto, dus 102 447 kg minder dan de bij het contract voorziene hoeveelheid, en de datum van de laatste levering was 14 mei 1998.

20
Op 29 juni 1998 heeft verzoekster bij de Commissie een factuur ingediend voor een bedrag van 1 591 455,84 euro voor de daadwerkelijk geleverde 1 697 522,899 kg plantaardige olie. De Commissie heeft bij de betaling van die factuur overeenkomstig artikel 22, punt 3, van verordening nr. 2200/87 een boete van 7 916,91 euro toegepast wegens de niet-geleverde hoeveelheden goederen.

21
Bovendien heeft de verzekeringsmaatschappij waarmee verzoekster een verzekering overeenkomstig artikel 15 van verordening nr. 2200/87 had afgesloten, haar als schadevergoeding een bedrag van 6 116 746 Portugese escudo’s (ongeveer 30 510 euro) betaald, wat overeenkomt met de prijs van ongeveer 32 544 kg goederen.


Procesverloop en conclusies van partijen

22
Bij op 16 oktober 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld.

23
De schriftelijke procedure is op 5 maart 2002 beëindigd, aangezien verzoekster niet binnen de gestelde termijn een repliek heeft ingediend.

24
Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vierde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan en heeft het in het kader van de in artikel 64 van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht bedoelde maatregelen tot organisatie van de procesgang partijen verzocht om overlegging van bepaalde documenten, en heeft het hun schriftelijke vragen gesteld. Partijen hebben aan die verzoeken gevolg gegeven.

25
Partijen zijn ter terechtzitting van 9 april 2003 gehoord in hun pleidooien en in hun antwoorden op de mondelinge vragen van het Gerecht.

26
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage de Commissie te veroordelen tot betaling van een bedrag van 61 222 euro, namelijk 53 310 euro voor het niet-betaalde deel van de prijs van de goederen die volgens de voorlopige gelijkvormigheidsverklaring zijn geladen en niet door de verzekeringsmaatschappij zijn vergoed, en 7 916 euro voor de toegepaste boete.

27
De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep te verwerpen;

verzoekster in de kosten te verwijzen.

28
Ter terechtzitting heeft verzoekster zonder enige nadere toelichting haar vordering aldus gewijzigd dat de Commissie uitsluitend de prijs van 44 496 kg goederen (ongeveer 41 715 euro) vergoedt, die volgens haar overeenkomen met de hoeveelheid waarvoor volgens de Commissie sprake was van wanprestatie, dat wil zeggen niet-uitvoering van de levering als voorzien in het contract, en die door haar verzekeraar niet zijn vergoed. Met betrekking tot de boete heeft verzoekster haar oorspronkelijke vordering tot vergoeding van de totale door de Commissie opgelegde boete gewijzigd en heeft zij te kennen gegeven dat zij toegaf dat de Commissie een boete mocht opleggen voor de 12 976 kg goederen die volgens de voorlopige gelijkvormigheidsverklaring op de datum van inlading ontbraken.


In rechte

29
Verzoekster voert in wezen drie middelen aan tot staving van haar vordering tot betaling. Het eerste middel heeft twee onderdelen. Volgens het eerste onderdeel heeft de Commissie de betaling van de niet-geleverde goederen ten onrechte geweigerd, zonder aan te tonen dat verzoekster aansprakelijk was voor de ontbrekende hoeveelheid goederen. Het tweede onderdeel beoogt aan te tonen dat de vertegenwoordiger van de Commissie zich hoe dan ook heeft vergist. Volgens het tweede middel heeft de Commissie wegens de niet-geleverde goederen ten onrechte een boete opgelegd. Het derde middel betreft schending van het evenredigheidsbeginsel bij de verdeling van de risico’s waaraan de goederen bloot staan.

Het eerste middel: de Commissie heeft de betaling van de niet-geleverde goederen ten onrechte geweigerd en de contractuele vertegenwoordiger van de Commissie heeft zich op bepaalde punten vergist

Argumenten van partijen

30
Verzoekster is in de eerste plaats van mening dat zij haar verplichting om olie te leveren volledig heeft vervuld, aangezien bij de lading van de goederen geen enkele wanprestatie van haar kant is vastgesteld, met uitzondering van het tekort van 12 976 kg, en dat de bijkomende manco’s van goederen in de opslagplaatsen van bestemming zijn vastgesteld voor partijen waarbij de zegels van bepaalde containers waren verwijderd. Volgens haar is de meest voor de hand liggende verklaring voor het tekort van 5 176 kartons in partij nr. 1513/95 en van 2 644 kartons in partij nr. 524/96 dat de containers door niet-geïdentificeerde derden zijn geopend.

31
Zij stelt dat noch de vertragingen bij de levering noch het ontbreken van kartons aan haar zijn toe te rekenen. Zij voert aan dat volgens de voorlopige gelijkvormigheidsverklaring, behoudens een hoeveelheid van 12 976 kg, geen tekort aan goederen bij de verscheping is geconstateerd. Zij voegt eraan toe dat de inklaring van de goederen moeizaam en traag verliep wegens de situatie in Angola waar instellingen en diensten zeer gebrekkig functioneren.

32
In de tweede plaats is zij van mening dat de Commissie een contractuele aansprakelijkheid heeft op grond dat Socor Lda, die zowel door de door verzoekster aangestelde vervoerder als door de monitor Socotec was belast met het toezicht op het lossen, het bestaan van de betrokken onregelmatigheden pas laat aan de vervoerder heeft meegedeeld. Bovendien heeft Socor Lda niet kunnen verklaren welke kartons uit welke containers kwamen en dus in welke containers kartons ontbraken, en of de zegels van bepaalde containers waren verwijderd. Die vergissing heeft de vaststelling van de feiten en van de aansprakelijkheid voor de ontbrekende hoeveelheid goederen moeilijk, zo niet onmogelijk gemaakt, zodat verzoeksters verzekeraar enkel de verliezen met betrekking tot de containers zonder zegel heeft gedekt. Ten slotte heeft Socotec in 1999 toegegeven dat de kartons bij de ingang van de opslagplaatsen en niet bij de opening van de containers zijn geteld en dat een aantal opslagplaatsen meer dan een toegang had, hetgeen tot vergissingen kon leiden. Haars inziens is de Commissie aansprakelijk voor de vergissingen en nalatigheden van de monitor.

33
Ter terechtzitting heeft verzoekster haar betoog nader toegelicht en gesteld dat, doordat de Commissie van mening was dat zij 44 496 kg goederen niet had geleverd, zonder dit te bewijzen, de verzekeraar haar de vergoeding heeft geweigerd. Verzoekster wijst erop dat de niet-uitvoering van het contract moet worden onderscheiden van de risico’s waaraan de goederen zijn blootgesteld, zoals diefstal.

34
De Commissie stelt zich op het standpunt dat het beroep rechtens ongegrond is, want in casu is het leveringscontract gesloten volgens de leveringsconditie „franco bestemming”. Zij voert aan dat volgens artikel 15, punt 2, van verordening nr. 2200/87 verzoekster alle risico’s betreffende de goederen droeg tot zij daadwerkelijk waren gelost en in de opslagplaats ter bestemming afgeleverd. Bovendien werden volgens de voorwaarden van het contract overeenkomstig artikel 7, lid 3, van verordening nr. 2200/87 en de bijlage bij verordening nr. 2608/97 alle kosten geacht in de offerte voor levering te zijn verdisconteerd. In dit verband wijst zij erop dat verzoekster in haar offerte prijzen heeft opgegeven die verschilden naar gelang de verschillende leveringscondities.

35
De Commissie voegt eraan toe dat artikel 15, punt 2, van verordening nr. 2200/87 de leverancier uitdrukkelijk verplicht een verzekering af te sluiten, waarvan de dekking in artikel 14, punt 3, sub a, van die verordening is beschreven.

36
Met betrekking tot de gelijkvormigheid van de levering wijst de Commissie erop dat in de fabriek van herkomst reeds een tekort van 12 976 kg plantaardige olie was ontdekt. Bovendien wordt bij de leveringen „franco bestemming” de definitieve gelijkvormigheidsverklaring pas opgesteld op het tijdstip van de aflevering volgens de vastgestelde leveringsconditie. In casu echter blijkt volgens de Commissie uit die definitieve verklaring dat de ter bestemming geleverde hoeveelheid slechts 1 697 552,899 kg bedroeg, dus 102 447,101 kg minder dan de bij het contract bepaalde 1 800 ton. Volgens de Commissie ontbraken er dus 8 089 kartons, waarvan 5 138 in containers waarvan de zegels intact waren.

37
De Commissie wijst erop dat verzoekster contractueel aansprakelijk was voor het vervoer, het lossen en de inklaring van de goederen. Zij betwist ook dat door de aanwijzing van de monitor overeenkomstig de artikelen 10 en 16 van verordening nr. 2200/87 de op de leverancier rustende aansprakelijkheid op die monitor kan overgaan.

38
Wat haar beweerdelijke aansprakelijkheid betreft, voegt zij eraan toe dat zij geenszins aansprakelijk is voor de gestelde vertraging bij de mededeling van de inlichtingen betreffende de schade aan verzoeksters verzekeringsmaatschappij. In dit verband wijst zij erop dat zij evenmin aansprakelijk is voor de vergissingen die de door verzoekster aangestelde vervoerder beweerdelijk heeft gemaakt. Bovendien merkt de Commissie op dat verzoekster op de plaats van bestemming was vertegenwoordigd door de vervoerder die binnen vijf dagen na de levering van de laatste container van de definitieve cijfers van de gehele operatie in kennis was gesteld.

Beoordeling door het Gerecht

39
Vooraf moet eraan worden herinnerd dat verzoekster volgens het contract 1 800 ton plantaardige olie in Angola moest leveren. Tussen partijen staat vast dat verzoekster 1 697 553 kg plantaardige olie heeft geleverd. Bijgevolg zijn 102 447 kg plantaardige olie niet geleverd. Ook staat vast dat de Commissie de in het contract overeengekomen prijs voor de geleverde hoeveelheid goederen heeft betaald, namelijk 1 583 539 euro, waarvan de boete van 7 916 euro voor de niet-geleverde hoeveelheid reeds is afgetrokken.

40
Voorts staat vast dat van die 102 447 kg goederen die bij de levering ontbraken, 12 976 kg goederen reeds bij de inlading niet aanwezig waren. Voor die hoeveelheid van 12 976 kg verlangt verzoekster geen betaling. Immers, in antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft verzoekster gepreciseerd dat zij verzocht om betaling van de waarde van 89 424 kg goederen tegen de prijs van 0,9375 euro per kilo, dus 83 820 euro. Daarvan heeft verzoekster het door haar verzekeraar terugbetaalde bedrag van 30 510 euro afgetrokken en daarbij heeft zij de boete van 7 916 euro opgeteld. Bijgevolg heeft zij gevorderd dat de Commissie wordt veroordeeld tot betaling van een bedrag van 61 226 euro.

41
In dit verband moet in herinnering worden gebracht (zie punt 28 hierboven), dat verzoekster ter terechtzitting zonder enige nadere verklaring haar vordering tot betaling aldus heeft gewijzigd dat de Commissie uitsluitend de prijs van 44 496 kg goederen (ongeveer 41 715 euro) vergoedt, die volgens haar overeenkomen met de hoeveelheid waarvoor volgens de Commissie sprake was van wanprestatie, dat wil zeggen niet-uitvoering van de levering als voorzien in het contract, en die door haar verzekeraar niet zijn vergoed. Met betrekking tot de boete heeft verzoekster haar oorspronkelijke vordering tot vergoeding van de totale door de Commissie opgelegde boete gewijzigd en heeft zij te kennen gegeven dat zij toegaf dat de Commissie een boete mocht opleggen voor de 12 976 kg goederen die volgens de voorlopige gelijkvormigheidsverklaring op het tijdstip van inlading ontbraken.

42
Verzoeksters betoog in het kader van het eerste middel bestaat in wezen uit twee onderdelen. Primair is verzoekster van mening dat zij haar verplichting tot levering van olie heeft vervuld, met uitzondering van de 12 976 kg die bij de inlading van de goederen ontbraken. Haars inziens moet de Commissie de prijs van 44 496 kg goederen betalen. In dit verband is verzoekster van mening dat zij niet de risico’s voor deze hoeveelheid goederen kan dragen op de enkele grond dat die goederen volgens het verslag van 18 mei 1998 van Socor Lda zijn verdwenen uit de containers waarvan de zegels intact waren.

43
Subsidiair is zij van mening dat de Commissie haar hoe dan ook schadeloos moet stellen voor de prijs van die 44 496 kg goederen op basis van een contractuele aansprakelijkheid, op grond dat de monitor, Socor Lda, die door de Commissie was belast met het toezicht op het lossen, ten onrechte en zonder enige motivering in de definitieve gelijkvormigheidsverklaring heeft aangenomen dat een deel van de ontbrekende goederen overeenkwam met de containers waarvan de zegels intact waren, zodat die hoeveelheid goederen als niet-geleverd is aangemerkt. Die vergissing heeft de vaststelling van de feiten en van de aansprakelijkheid moeilijk, zo niet onmogelijk gemaakt, zodat verzoeksters verzekeraar heeft geweigerd haar de schade voor een deel van de ontbrekende goederen te vergoeden en enkel de schade met betrekking tot de containers zonder zegel heeft gedekt.

44
Met betrekking tot het eerste onderdeel van het eerste middel moet eraan worden herinnerd dat artikel 1 van verordening nr. 2608/97 bepaalt:

„In het kader van de communautaire voedselhulp wordt in de Gemeenschap plantaardige olie beschikbaar gesteld voor levering aan de in de bijlage vermelde begunstigden met inachtneming van verordening (EEG) nr. 2200/87 en de in de bijlage vermelde voorwaarden. De levering wordt toegewezen via aanbesteding. [...] De opdrachtnemer wordt geacht kennis te hebben genomen van alle geldende algemene en bijzondere voorwaarden. Elk ander in zijn offerte gemaakt beding of voorbehoud is nietig.”

45
Vastgesteld moet worden dat blijkens deze bepalingen de betrokken levering afhing van de naleving door verzoekster van een aantal contractuele bedingen, waaronder de bepalingen van verordeningen nrs. 2200/87 en 2608/97.

46
Een van deze contractuele bedingen is de voorwaarde dat verzoekster 1 800 ton plantaardige olie volgens leveringsconditie „franco bestemming” levert. De bewoordingen van artikel 15, punt 2, van verordening nr. 2200/87 geven bij een levering „franco bestemming”, zoals in de onderhavige zaak het geval was, duidelijk aan op welk tijdstip precies de risico’s met betrekking tot de goederen van de leverancier op de begunstigde overgaan. Deze bepaling luidt: „De leverancier draagt alle risico’s, met name dat van verlies of beschadiging, waaraan de goederen kunnen worden blootgesteld tot zij daadwerkelijk zijn gelost en in de opslagplaats ter bestemming afgeleverd.”

47
Volgens artikel 15 van verordening nr. 2200/87 gaan dus de risico’s waaraan de goederen blootstaan, van de leverancier op de begunstigde over door de daadwerkelijke beschikbaarstelling van de goederen na het lossen binnen in de opslagplaats op de plaats van bestemming. Die risico’s dekken alle verliezen en averijen aan de goederen die kunnen worden opgelopen. Wat de contractuele verhouding tussen de Commissie en verzoekster betreft, doet het er derhalve niet toe in welke omstandigheden goederen eventueel verloren zijn gegaan indien dit is gebeurd vóór de daadwerkelijke beschikbaarstelling van de goederen in de opslagplaats op de plaats van bestemming, zoals hierboven omschreven.

48
In weerwil van de mondelinge en schriftelijke vragen van het Gerecht heeft verzoekster in casu niet kunnen aangeven op welk tijdstip precies de goederen zijn verdwenen. In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht heeft zij enkel meegedeeld dat volgens haar de ontbrekende goederen waren verdwenen, hetzij tussen de aankomst van de containers bij de opslagplaatsen van bestemming en het lossen daarvan, dan wel tijdens het lossen zelf.

49
Het staat evenwel aan verzoekster het bewijs te leveren dat de inlichtingen in de definitieve gelijkvormigheidsverklaring niet juist zijn. In casu wijst niets erop dat de vaststellingen in het verslag van 18 mei 1998 van Socor Lda waarop de definitieve gelijkvormigheidsverklaring gebaseerd is, en volgens welke de ontbrekende kartons niet zijn ingeladen of zijn verdwenen vóór de daadwerkelijke beschikbaarstelling van de goederen in de opslagplaats op de plaats van bestemming, zoals hierboven omschreven, onjuist zijn. In beide gevallen was verzoekster aansprakelijk voor de gedeeltelijke niet-uitvoering van de levering.

50
Anders dan verzoekster ter terechtzitting heeft gesteld, moet immers worden vastgesteld dat de omstandigheden van de onderhavige zaak verschillen van die welke hebben geleid tot het arrest van het Gerecht van 19 september 2001, Lecureur/Commissie (T-26/00, Jurispr. blz. II-2623). In dat arrest heeft het Gerecht niet de uitlegging aanvaard, dat de overgang van de risico’s waaraan de goederen blootstaan, van de leverancier op de begunstigde noodzakelijk verband houdt met de opstelling van de definitieve gelijkvormigheidsverklaring, zodat die verklaring het enige bewijsmiddel voor de levering is. Het Gerecht was van oordeel dat een dergelijke uitlegging in de betrokken omstandigheden de uitvoering te goeder trouw van de betrokken contractuele verbintenissen in gevaar zou kunnen brengen, omdat zij het tijdstip van de overgang van de risico’s laat afhangen van de goede wil van de door de Commissie gemachtigde monitor en de leverancier verder de risico’s laat dragen waaraan de goederen blootstaan, hoewel deze niet meer onder zijn toezicht stonden (punten 63 en 64). In die zaak bleek uit de in de definitieve gelijkvormigheidsverklaring opgenomen vaststellingen van de monitor, dat de litigieuze diefstallen in elk geval waren gepleegd ná de levering van de goederen aan de begunstigde (punt 67).

51
In casu heeft verzoekster niet kunnen aantonen dat de verliezen hebben plaatsgevonden na de levering van de goederen aan de begunstigde, dus op het tijdstip waarop de risico’s waaraan de goederen blootstaan, reeds op laatstgenoemde waren overgegaan. Bijgevolg kunnen dergelijke verliezen niet aan de Commissie worden toegerekend, maar vallen zij onder verzoeksters aansprakelijkheid overeenkomstig artikel 15 van verordening nr. 2200/87.

52
Aan die vaststelling wordt niet afgedaan door het betoog waarmee verzoekster wil aantonen dat de levering moeizaam is verlopen.

53
Blijkens het verslag van 18 mei 1998 van Socor Lda immers zijn de containers buiten de verschillende opslagplaatsen in uiteenlopende hoeveelheden tussen 23 maart 1998 (de eerste container van partij nr. 525/96) en 14 mei 1998 (laatste containers van partij nr. 1513/95) afgeleverd. Ook volgt uit dat verslag dat het lossen meerdere dagen, zelfs meerdere weken heeft geduurd. Die gegevens blijken verder uit verzoeksters schriftelijk antwoord op de vraag van het Gerecht, in het bijzonder uit bijlage 1, die door de vervoerder is opgesteld en waarin is vermeld gedurende hoeveel dagen een aantal containers niet gelost voor de opslagplaatsen is blijven staan. Bijgevolg is een deel van de containers voor de opslagplaatsen op de plaats van bestemming opgeslagen en heeft de levering, te weten de opening van de containers en het vervoer van de kartons met goederen binnen in de opslagplaatsen, niet onmiddellijk na aankomst daarvan bij de opslagplaatsen ter bestemming plaatsgehad. Niets in het dossier duidt erop dat de containers werden bewaakt terwijl zij buiten de opslagplaatsen stonden, in afwachting dat zij in de opslagplaatsen werden geopend en afgeleverd.

54
Aangezien de containers buiten de opslagplaatsen van de begunstigde zijn neergezet, had verzoekster of de vervoerder die haar vertegenwoordigde, ervoor moeten zorgen dat de goederen werden bewaakt tot de begunstigde ze overnam. Zolang dat niet was gebeurd stond verzoekster via haar vertegenwoordiger in voor de goederen.

55
De risico’s kunnen immers niet van de leverancier op een derde overgaan. Zoals blijkt uit artikel 12, lid 3, van verordening nr. 2200/87 zijn „de uit de gunning voortvloeiende rechten en verplichtingen niet overdraagbaar”. Dat de goederen zijn vervoerd door een andere onderneming dan verzoekster wijzigt dan ook niets aan haar aansprakelijkheid voor de verplichting om de bij het contract overeengekomen hoeveelheid op de bij verordening nr. 2608/97 vastgestelde plaats af te leveren.

56
In dit verband doet het er niet toe waarom het lossen en de daadwerkelijke terbeschikkingstelling van de goederen in de opslagplaatsen op de plaats van bestemming vertraging hadden opgelopen, aangezien verzoekster voor de goederen instond en dus het toezicht op die goederen tijdens die verrichtingen moest organiseren.

57
Immers, artikel 17 van die verordening nr. 2200/87 preciseert: „De afgifte, onder de voorwaarden van dit artikel, van een overnamecertificaat met de in bijlage III vermelde gegevens houdt de aanvaarding van de goederen door de begunstigde in overeenkomstig punt 1, of de afnamekeuring van de geleverde goederen overeenkomstig punt 2.” Volgens artikel 17, punt 1, van verordening nr. 2200/87 verzoekt de leverancier de begunstigde of diens vertegenwoordiger het overnamecertificaat af te geven onmiddellijk na de terbeschikkingstelling van de goederen volgens de vastgestelde of overeengekomen leveringsconditie. In punt 2 van dat artikel is bepaald dat, ingeval de begunstigde geen overnamecertificaat afgeeft, de in artikel 10 van die verordening bedoelde onderneming, wanneer aan de hand van de controles op het ogenblik van de aflevering volgens de vastgestelde leveringsconditie een gelijkvormigheidsverklaring als bedoeld in artikelᅠ16 is afgegeven, de leverancier op diens verzoek nadat hij het certificaat van oorsprong en de factuur bedoeld in punt 1 heeft afgegeven, een certificaat van afnamekeuring afgeeft. Bij leveringen franco loshaven en franco bestemming wordt het certificaat ook afgegeven na overlegging van de vóór de inlading opgestelde gelijkvormigheidsverklaring alsmede, naar gelang van het geval, van de in artikel 14, punt 6, bedoelde documenten.

58
In casu bevat de definitieve gelijkvormigheidsverklaring van 23 juni 1998 ook het certificaat van afnamekeuring, waarbij Socotec heeft verklaard dat de goederen door de begunstigde op 14 mei 1998, datum van de laatste levering in de opslagplaatsen van bestemming, waren overgenomen. In datzelfde certificaat is vastgesteld dat de totaal aanvaarde tonnage 1 697 552,899 kg bedroeg. Bijgevolg is aangetoond dat de levering niet compleet was, maar dat 102 447 kg plantaardige olie ontbrak op het tijdstip waarop de begunstigde de goederen heeft overgenomen.

59
Indien verzoekster van mening was dat zij het lossen en de daadwerkelijke terbeschikkingstelling van bepaalde hoeveelheden goederen in de opslagplaatsen op de plaats van bestemming vóór 14 mei 1998, datum van de laatste levering, had verricht, had zij of haar vertegenwoordiger overeenkomstig artikel 17 van verordening nr. 2200/87 onmiddellijk na de terbeschikkingstelling van de goederen aan de begunstigde om het overnamecertificaat of het certificaat van afnamekeuring kunnen verzoeken voor het deel van de goederen dat volgens haar daadwerkelijk was geleverd. Verzoekster heeft zelfs niet beweerd dat zij daarom had verzocht.

60
In die omstandigheden moet worden vastgesteld dat verzoekster niet heeft aangetoond dat de risico’s waaraan de goederen zijn blootgesteld, vóór 14 mei 1998, datum van de laatste levering van de goederen in de opslagplaatsen van de plaats van bestemming, op de begunstigde zijn overgegaan, en evenmin dat de goederen verloren zijn gegaan na die datum.

61
Bijgevolg moet het eerste onderdeel van het eerste middel worden afgewezen.

62
Met betrekking tot het tweede onderdeel van het onderhavige middel strekkende tot vaststelling van de contractuele aansprakelijkheid van de Commissie, waarmee verzoekster stelt dat haar verzekeringsmaatschappij haar niet de totale schade heeft vergoed op grond dat volgens de door de monitor opgestelde definitieve gelijkvormigheidsverklaring 44 496 kg goederen ontbraken omdat zij het contract niet volledig had uitgevoerd, moet in de eerste plaats worden opgemerkt dat verzoekster geenszins heeft aangetoond dat die vaststelling onjuist is. Immers, in de conclusies van het verslag van Socor Lda van 18 mei 1998, waarin alle leveringen per schip zijn onderzocht, heet het:

„Behalve in het geval van containers zonder zegel of waarvan het zegel geschonden was, zijn de ontbrekende kartons volgens ons niet verscheept. Bij de opening van de verzegelde containers is vastgesteld dat de goederen juist waren gestouwd. Op foto’s van de opening van de containers is duidelijk te zien hoe de goederen waren gestapeld. Die foto’s zijn door de beheerders van de opslagplaats gemaakt. De containers zijn gelost door arbeiders die door de beheerders van de opslagplaats waren aangesteld; de afstand tussen de deuren van de containers en die van de opslagplaats was over het algemeen minder dan 5 meter. De kartons zijn tot in de opslagplaats gedragen en daarna op elkaar gestapeld.”

63
Blijkens verzoeksters antwoorden op de ter terechtzitting door het Gerecht gestelde vragen weet zij niet wanneer precies de goederen zoek zijn geraakt. Zij voert enkel aan dat volgens de voorlopige gelijkvormigheidsverklaring 1 787 024 kg goederen geacht waren te zijn ingeladen. Aangezien de voorlopige gelijkvormigheidsverklaring in de fabriek van vertrek is opgesteld, levert die verklaring niet het bewijs dat de conclusies van het verslag van Socor Lda van 18 mei 1998 onjuist waren.

64
Met betrekking tot verzoeksters argument dat Socor Lda niet heeft kunnen verklaren welke kartons uit welke containers kwamen en dus in welke containers kartons ontbraken en of zegels van containers waren verwijderd, moet in de tweede plaats worden opgemerkt, dat verzoekster op de plaats van bestemming is vertegenwoordigd door de vervoerder die zij zelf heeft aangesteld. Was het lossen van de goederen in de opslagplaatsen van bestemming niet behoorlijk georganiseerd, dan had de vervoerder als verzoeksters vertegenwoordiger ervoor moeten zorgen dat eventuele vergissingen bij de telling en het lossen van de verschillende kartons uit de verschillende containers werden voorkomen. Die verplichting vloeit voort uit de bewoordingen van artikel 15 van verordening nr. 2200/87, volgens hetwelk de leverancier alle risico’s draagt, met name dat van verlies of beschadiging, waaraan de goederen kunnen worden blootgesteld tot zij daadwerkelijk zijn gelost en in de opslagplaats ter bestemming afgeleverd. Aangezien verzoekster immers de risico’s waaraan de goederen blootstaan, blijft dragen tot zij daadwerkelijk zijn gelost en in de opslagplaats ter bestemming zijn afgeleverd, moet verzoekster of haar vertegenwoordiger er ook op toezien dat het lossen goed verloopt. Die vaststelling geldt ook voor het antwoord op verzoeksters argumenten ter terechtzitting, dat het mogelijk is dat de als intact beschouwde zegels tijdens het vervoer van de goederen zijn vervalst.

65
Ten slotte is verzoeksters stelling dat haar verzekeraar heeft geweigerd de prijs van de ontbrekende goederen te vergoeden omdat Socor Lda de vervoerder het bestaan van onregelmatigheden te laat heeft meegedeeld, ongegrond. Blijkens de bij het verslag van Socor Lda van 18 mei 1998 gevoegde faxberichten was de vervoerder op de hoogte van het verlies van goederen. Dit blijkt ook uit een faxbericht van 22 mei 1998, waarbij de vervoerder op vorenbedoelde faxberichten reageerde. Bovendien heeft Socotec bij een faxbericht dat zij op 19 februari 1999 aan de Commissie heeft gezonden, bevestigd dat de vervoerder en verzoekster op respectievelijk 14 mei 1998 en 19 mei 1998 van de verdwijning van goederen in kennis zijn gesteld.

66
Bijgevolg kan ook het tweede onderdeel van het eerste middel niet slagen en moet het eerste middel worden afgewezen.

Het tweede middel: de Commissie heeft ten onrechte een boete voor de niet-geleverde goederen opgelegd

Argumenten van partijen

67
Verzoekster vordert om dezelfde redenen als in het kader van het eerste middel zijn aangevoerd, verlaging van de boete die de Commissie haar overeenkomstig artikel 22, punt 3, van verordening nr. 2200/87 heeft opgelegd. Volgens haar is het niet gerechtvaardigd haar voor de niet-geleverde goederen een boete op te leggen, aangezien zij niet aansprakelijk is voor dit manco, behoudens voor de hoeveelheid van 12 976 kg die volgens de voorlopige gelijkvormigheidsverklaring bij de inlading van de goederen reeds ontbrak.

68
De Commissie wijst die vordering om de in het kader van het eerste middel uiteengezette redenen af.

Beoordeling door het Gerecht

69
Vooraf moet worden gepreciseerd dat blijkens een in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang overgelegd document van de Commissie de boete overeenkomstig artikel 22, punt 3, eerste streepje, van verordening nr. 2200/87 is berekend naar rato van het percentage van de niet-geleverde hoeveelheden goederen, namelijk 102 447 kg.

70
In dit verband zij eraan herinnerd dat artikel 22, punt 3, van verordening nr. 2200/87 bepaalt: „De bij het eerste en derde streepje vermelde inbeslagnemingen worden niet toegepast wanneer de geconstateerde tekortkomingen niet aan de leverancier zijn te wijten en niet tot schadevergoeding [...] leiden.”

71
In casu staat vast dat 102 447 kg goederen minder dan bij het contract voorzien zijn geleverd. Voor de hoeveelheid van 12 976 kg die volgens de voorlopige gelijkvormigheidsverklaring reeds in de fabriek van herkomst ontbrak, heeft verzoekster van haar vordering afgezien. Met betrekking tot de hoeveelheid goederen die vóór de daadwerkelijke levering daarvan in de opslagplaatsen van bestemming zoek is geraakt, is verzoekster niet in staat een verklaring voor die verdwijning te geven. Aangezien verzoekster de risico’s met betrekking tot de goederen droeg toen de goederen zoek raakten, had zij moeten aantonen dat die verliezen niet aan haar toe te rekenen waren, hetgeen zij niet heeft gedaan.

72
In die omstandigheden kan ook verzoeksters vordering tot verlaging van de krachtens artikel 22, punt 3, eerste streepje, van verordening nr. 2200/87 opgelegde boete niet worden toegewezen.

73
Bijgevolg moet het tweede middel worden afgewezen.

Het derde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel bij de verdeling van de risico's waaraan de goederen blootstaan

Argumenten van partijen

74
Verzoekster is van mening dat, indien zij volgens de bewoordingen van verordening nr. 2608/97 en overeenkomstig artikel 15 van verordening nr. 2200/87 de risico’s waaraan de goederen blootstaan, draagt tot de plaats van bestemming, zodat de Commissie naar recht niets van doen heeft met alles wat met de lading kan zijn misgegaan, de toepassing in casu van artikel 15 van verordening nr. 2200/87 het evenredigheidsbeginsel schendt doordat wordt voorbijgegaan aan de algemene rechtsbeginselen die door de rechtsstelsels van de meeste lidstaten en in de gebruiken van de internationale handel inzake de verdeling van de risico’s waaraan de goederen blootstaan, zijn erkend.

75
Volgens verzoekster heeft de Commissie bij de keuze van de leveringsconditie „franco bestemming” onrechtmatig en te kwader trouw gehandeld, daar het gaat om een levering voor een Afrikaans land waar oorlog heerst en het moeilijk is om de regels en de methoden van de internationale handel te laten functioneren. Bijgevolg heeft de Commissie verzoekster een buitensporig risico laten lopen, aangezien zowel de methoden om te waarborgen dat de levering inderdaad plaatsheeft als de algemene methoden die de leveranciers de mogelijkheid bieden de op hen rustende risico’s evenredig te verdelen, in casu uitermate gebrekkig hebben gefunctioneerd.

76
Met betrekking tot de evenredigheid van de risico’s voert de Commissie aan dat verzoekster met kennis van zaken te werk moest gaan in de internationale handel daar zij met de situatie in Angola bekend was. Zij voegt eraan toe dat de onderhavige zaak geen geval van overmacht oplevert.

Beoordeling door het Gerecht

77
Vastgesteld moet worden dat verzoeksters argument dat de overgang van de risico’s van de leverancier op de begunstigde in casu wegens de uitzonderlijke omstandigheden in het land van levering buiten beschouwing dient te blijven, niet kan slagen.

78
Zoals de Commissie terecht stelt, is verzoekster immers een onderneming die moest weten hoe de situatie in Angola was toen zij haar offerte indiende. Bovendien verplicht artikel 15, punt 2, van verordening nr. 2200/87 de leverancier uitdrukkelijk een passende verzekering af te sluiten, waarvan de dekking in artikel 14, punt 3, sub a, van die verordening is beschreven. Volgens laatstgenoemd artikel sluit de leverancier, voor een bedrag dat ten minste gelijk is aan het offertebedrag, een zeeverzekering af of maakt hij gebruik van een contractpolis. De polis dekt alle risico’s in verband met het vervoer en, in voorkomend geval, met de overslag en het lossen, met inbegrip van alle gevallen van niet-levering, manco’s en als uitzonderlijk beschouwde risico’s, zonder franchise voor bepaalde averij.

79
Om dezelfde redenen is er geen schending van het evenredigheidsbeginsel met betrekking tot de verdeling van de risico’s in het contract. Blijkens het onderzoek van de onderhavige feiten was verzoekster op de hoogte van alle gunningsvoorwaarden toen zij haar offerte indiende. Uit het dossier blijkt niets uitzonderlijks.

80
Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van verordening nr. 2200/87 en de bijlage bij verordening nr. 2608/97 werden alle kosten geacht in de offerte te zijn verdisconteerd. In dit verband heeft verzoekster blijkens de offerte prijzen aangeboden die verschillen naargelang de verschillende leveringscondities. De prijs franco bestemming was dan ook hoger omdat daarin dus per definitie kosten waren opgenomen als die van de verzekering, die juist tot doel had de verliezen te dekken die in omstandigheden als de onderhavige zijn geleden.

81
In deze omstandigheden moet ook het derde middel worden afgewezen.

82
Mitsdien moet het beroep in zijn geheel worden verworpen.


Kosten

83
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, indien dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in de kosten te worden verwezen.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Vierde kamer),



rechtdoende:

1)
Verwerpt het beroep.

2)
Verwijst verzoekster in de kosten.

Tiili

Mengozzi

Vilaras

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 11 februari 2004.

De griffier

De president van de Vierde kamer

H. Jung

V. Tiili


1
Procestaal: Portugees.