Language of document : ECLI:EU:C:2014:330

Zaak C‑521/12

T. C. Briels e.a.

tegen

Minister van Infrastructuur en Milieu

[verzoek van de Raad van State (Nederland) om een prejudiciële beslissing]

„Prejudiciële verwijzing – Milieu – Richtlijn 92/43/EEG – Artikel 6, leden 3 en 4 – Instandhouding van natuurlijke habitats – Speciale beschermingszones – Beoordeling van de gevolgen van een plan of een project voor een beschermd gebied – Vergunning voor een plan of een project voor een beschermd gebied – Compenserende maatregelen – Natura 2000-gebied ‚Vlijmens Ven, Moerputten & Bossche Broek’ – Project voor het tracé van Rijksweg A2 ‚’s-Hertogenbosch-Eindhoven’”

Samenvatting – Arrest van het Hof (Tweede kamer) van 15 mei 2014

1.        Milieu – Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna – Richtlijn 92/43 – Specialebeschermingszones – Verplichtingen van de lidstaten – Beoordeling van de gevolgen van een project voor een gebied – Goedkeuring van een plan of een project betreffende een beschermd gebied – Voorwaarde – Geen schadelijke gevolgen voor het volledige gebied – Beoordeling waarbij geen rekening kan worden gehouden met compenserende maatregelen – Goedkeuring, om dwingende redenen van groot openbaar belang, van een plan of een project betreffende een beschermd gebied – Voorwaarden – Maatregel strekkende tot ontwikkeling van een nieuwe habitat waarmee het verlies aan oppervlakte en kwaliteit van ditzelfde type habitat in een beschermd gebied dient te worden gecompenseerd

(Richtlijn 92/43 van de Raad, art. 6 en 3, lid 4)

2.        Milieu – Instandhouding van de natuurlijke habitats en van de wilde flora en fauna – Richtlijn 92/43 – Goedkeuring, om dwingende redenen van groot openbaar belang, van een plan of een project betreffende een beschermd gebied – Compenserende maatregelen – Begrip – Maatregelen die in een ander Natura 2000-gebied worden getroffen – Geen invloed op de kwalificatie als de compenserende maatregelen

(Richtlijn 92/43 van de Raad, art. 6, lid 4)

1.        Artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna moet aldus worden uitgelegd dat een plan of een project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van een gebied van communautair belang, dat negatieve gevolgen heeft voor een in dit gebied voorkomend type natuurlijke habitat en dat voorziet in maatregelen voor de ontwikkeling in dit gebied van een areaal van gelijke of grotere omvang van dit habitattype, de natuurlijke kenmerken van dat gebied aantast. Deze maatregelen kunnen in voorkomend geval slechts als compenserende maatregelen in de zin van lid 4 van dit artikel worden aangemerkt, voor zover de bij deze bepaling gestelde voorwaarden vervuld zijn.

Het voorzorgsbeginsel verlangt immers van de bevoegde nationale instantie dat deze bij de toepassing van artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43 de gevolgen van het project voor het betrokken Natura 2000-gebied beoordeelt tegen de achtergrond van de instandhoudingsdoelstellingen van dit gebied, en rekening houdend met de in dit project vastgestelde beschermingsmaatregelen waarmee wordt beoogd de eventuele schadelijke gevolgen die rechtstreeks uit dit project voortvloeien, te voorkomen of te verminderen, teneinde ervoor te zorgen dat het betrokken project de natuurlijke kenmerken van dat gebied niet aantast. De beschermingsmaatregelen die in een project worden opgenomen om de schadelijke gevolgen van dit project voor een Natura 2000-gebied te compenseren, kunnen echter bij de door artikel 6, lid 3, opgelegde beoordeling van de gevolgen van dit project niet in aanmerking worden genomen.

Dat zou echter het geval zijn met maatregelen die in een situatie waarin de bevoegde nationale instantie daadwerkelijk heeft vastgesteld dat het betrokken project significante negatieve – eventueel zelfs blijvende – gevolgen voor het beschermde habitattype van het betrokken Natura 2000-gebied kan hebben, voorzien in de toekomstige ontwikkeling van een nieuw areaal van dezelfde of een grotere omvang van dit habitattype in een ander deel van dit gebied, dat niet rechtstreeks door dit project zou worden aangetast.

Dergelijke maatregelen strekken er immers niet toe om de significante negatieve gevolgen die voor dit habitattype rechtstreeks uit het project voortvloeien, te voorkomen of te verminderen, maar beogen deze gevolgen nadien te compenseren. In die omstandigheden kunnen die maatregelen niet garanderen dat het project de natuurlijke kenmerken van dit gebied niet zal aantasten in de zin van artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43.

Bovendien zijn de eventuele positieve gevolgen van het achteraf ontwikkelen van een nieuwe habitat waarmee het verlies aan oppervlakte en kwaliteit van ditzelfde type habitat in een beschermd gebied dient te worden gecompenseerd – ook al zou het om een groter areaal van een hogere kwaliteit gaan – in de regel onzeker, en zullen deze gevolgen hoe dan ook slechts binnen enkele jaren zichtbaar worden. Bijgevolg kan daarmee in het kader van de bij die bepaling vastgestelde procedure geen rekening worden gehouden.

Ten slotte bestaat de nuttige werking van de in artikel 6 van richtlijn 92/43 genoemde beschermingsmaatregelen erin, te vermijden dat de bevoegde nationale instantie via zogenoemde mitigerende maatregelen die in werkelijkheid compenserende maatregelen zijn, de in dit artikel vastgelegde specifieke procedures ontwijkt door krachtens lid 3 van dat artikel projecten toe te staan die de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied aantasten. Het is evenwel slechts wanneer een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de overeenkomstig artikel 6, lid 3, eerste volzin, van deze richtlijn verrichte beoordeling en bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard, toch moet worden gerealiseerd, dat de lidstaat volgens artikel 6, lid 4, van richtlijn 92/43 alle nodige compenserende maatregelen neemt om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

(cf. punten 28‑34, 39 en dictum)

2.        Het feit dat de voorgenomen maatregelen in het betrokken Natura 2000-gebied zelf worden getroffen, belet voor de toepassing van artikel 6, lid 3, van richtlijn 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna niet dat deze maatregelen in voorkomend geval als „compenserende” maatregelen in de zin van die bepaling worden aangemerkt. Artikel 6, lid 4, ziet immers op elke maatregel die geschikt is om de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk te beschermen, ongeacht of hij binnen het aangetaste gebied dan wel elders in dit netwerk wordt getroffen.

(cf. punt 38)