Language of document :

Beroep ingesteld op 20 april 2010 - Greenwood Houseware (Zhuhai) e.a. / Raad

(Zaak T-191/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Greenwood Houseware (Zhuhai) Ltd (Zhuhai City, China), Brabantia S&S Ltd (Hong Kong, China), Brabantia S&L Belgium NV (Overpelt, België), Brabantia Belgium NV (Overpelt, België), Brabantia Netherlands BV (Valkenswaard, Nederland) en Brabantia (U.K.) Ltd (Bristol, Verenigd Koninkrijk), (vertegenwoordigers: E. Vermulst en Y. van Gerven, advocaten)

Verwerende partij: Raad van de Europese Unie

Conclusies

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 77/2010 van de Raad van 19 januari 20101 nietig verklaren;

de Raad verwijzen in de kosten; en

interveniënten in voorkomend geval verwijzen in hun eigen kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Verzoekers' beroep uit hoofde van artikel 263, VWEU strekt tot nietigverklaring van uitvoeringsverordening (EU) nr. 77/2010 van de Raad van 19 januari 2010 tot wijziging van verordening (EG) nr. 452/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China.

Ter staving van hun beroep voeren verzoekers de volgende middelen aan:

Ten eerste heeft de Raad, door de aanvullende mededeling te doen ná de bekendmaking van de bestreden verordening, artikel 20, lid 4, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad2 en verzoekers' recht van verweer geschonden. De instellingen van de Europese Unie hebben verzoekers, voordat de definitieve versie van de bestreden verordening was opgesteld en verzonden naar de Raad voor vaststelling, niet in kennis gesteld van nieuwe feiten en overwegingen waarop de wijziging van het antidumpingrecht was gebaseerd en hebben verzoekers niet in de gelegenheid gesteld om nieuwe argumenten aan te dragen of de eerder overgelegde informatie te verduidelijken, hetgeen tot een verdere verlaging van de antidumpingrechten had kunnen leiden.

Ten tweede heeft de Raad bij de samenstelling van de uitvoerprijs een kennelijke beoordelingsfout gemaakt en de artikelen 2, lid 9, en 11, lid 10, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad geschonden. De instellingen van de Unie hebben bij het samenstellen van de uitvoerprijs ten onrechte de antidumpingrechten van 38,1 % in mindering gebracht, aangezien het vereiste van artikel 11, lid 10, van de genoemde verordening niet hoeft te worden aangetoond indien sprake is van een nieuwe exporteur. Bovendien was de beoordeling door de instellingen van de Unie om de antidumpingrechten in mindering te brengen, gebaseerd op een onjuiste beoordeling van de feiten.

Ten derde heeft de Raad een kennelijk onjuiste beoordeling gemaakt, de beginselen van zorgvuldigheid, behoorlijk bestuur en non-discriminatie geschonden en een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 2, lid 10, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad door de uitvoerprijs en de normale waarde op onjuiste wijze te corrigeren. De instellingen van de Unie hebben directe kosten die niet door verzoekers waren betaald in verband met een deel van de uitvoer van het betrokken product, onjuist op de uitvoerprijs in mindering gebracht en de normale waarde ten onrechte verhoogd door de niet-terugvorderbare BTW op uitgevoerde producten mee te rekenen, hoewel een dergelijke correctie in het oorspronkelijke onderzoek niet was toegepast.

Tot slot hebben de instellingen van de Unie een kennelijk onjuiste beoordeling gemaakt, de beginselen van zorgvuldigheid, behoorlijk bestuur en non-discriminatie geschonden, en een onjuiste toepassing gegeven aan artikel 2, lid 7, sub b, en artikel 2, lid 7, sub c, van verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad, door Greenwood Houseware (Zhuhai) Ltd. niet te behandelen als marktgerichte onderneming. De weigering van de instellingen van de Unie om Greenwood Houseware (Zhuhai) Ltd. te behandelen als marktgerichte onderneming is gebaseerd op een onjuiste beoordeling van feiten en overgelegd bewijs. Daarenboven was bij de instellingen van de Unie sprake van gebrek aan zorgvuldigheid en nodige waakzaamheid bij de beoordeling van alle relevante aspecten inzake de toepassing van de criteria 2 en 3 van artikel 2, lid 7, sub c, van de genoemde verordening.

____________

1 - Uitvoeringsverordening (EU) nr. 77/2010 van de Raad van 19 januari 2010 tot wijziging van verordening (EG) nr. 452/2007 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op strijkplanken van oorsprong uit onder meer de Volksrepubliek China (PB L 24, blz. 1).

2 - Verordening (EG) nr. 1225/2009 van de Raad van 30 november 2009 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (PB L 343, blz. 51).