Language of document :

Beroep ingesteld op 8 juli 2021 – Credit Suisse Group en Credit Suisse Securities (Europe)/Commissie

(Zaak T-406/21)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partijen: Credit Suisse Group AG (Zürich, Zwitserland), Credit Suisse Securities (Europe) Ltd (Londen, Verenigd Koninkrijk) (vertegenwoordigers: R. Wesseling en F. ten Have, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

artikel 1 van besluit C(2021) 2871 van 28 april 2021 van de Commissie betreffende een procedure op grond van artikel 101 VWEU en artikel 53 van de EER-Overeenkomst (AT.40346 – SSA Bonds) (hierna: „besluit”) nietig verklaren; subsidiair, artikel 1, onder d), van het besluit nietig verklaren, of, meer subsidiair, artikel 1, onder d), van het besluit gedeeltelijk nietig verklaren voor zover daarin is vastgesteld dat de communicatie over prijsvorming een mededingingsbeperkende strekking heeft en/of verzoeksters hebben deelgenomen aan één enkele voortdurende inbreuk gedurende de gehele in dat artikel genoemde periode;

artikel 2, onder d), van het besluit nietig verklaren of, subsidiair, gedeeltelijk nietig verklaren;

de Commissie verwijzen in de kosten of, subsidiair, in een passend deel van de kosten van verzoeksters.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoeksters drie middelen aan.

De Commissie heeft, bij haar oordeel dat verzoeksters hebben gehandeld met het doel de mededinging te beperken of verstoren, artikel 101 VWEU geschonden en onvoldoende redenen aangedragen. De Commissie heeft in het bijzonder:

artikel 101 VWEU geschonden door de relevante juridische en economische context niet in aanmerking te nemen, en heeft niet voldaan aan haar plicht om te bewijzen dat het in het besluit aan de orde zijnde gedrag een mededingingsbeperkende strekking heeft;

subsidiair, artikel 101 VWEU geschonden door te concluderen dat de communicatie over prijsvorming een mededingingsbeperkende strekking heeft;

met betrekking tot de communicatie over prijsvorming, het recht verkeerd toegepast door de beoordeling of een gedraging een mededingingsbeperkende strekking heeft te vervangen door de beoordeling of een gedraging als „nevenrestrictie” buiten de werkingssfeer van artikel 101 VWEU valt.

De Commissie heeft artikel 101 VWEU geschonden door het begrip „één enkele voortdurende inbreuk” verkeerd toe te passen. In het bijzonder:

heeft de Commissie niet bewezen en onvoldoende onderbouwd dat de frequente communicatie in multilaterale voortdurende chatruimten, welke praktijk ophield in februari 2013, en de sporadische bilaterale communicatie die daar vanaf februari 2013 op volgde, deel uitmaakten van hetzelfde totaalplan waarmee een gemeenschappelijk doel werd nagestreefd;

heeft de Commissie niet bewezen en onvoldoende onderbouwd dat verzoeksters op de hoogte waren of hadden moeten zijn van de bilaterale communicatie tussen de andere handelaren vanaf februari 2013, dan wel deze communicatie redelijkerwijs hadden kunnen voorzien;

wordt in het besluit niet bewezen en onvoldoende onderbouwd dat de gestelde schending voortdurend was;

wordt in het besluit niet bewezen dat sprake is één enkele voortdurende inbreuk voor de gehele in artikel 1, onder d), genoemde periode.

De door de Commissie voor het opleggen van geldboeten gehanteerde methodologie is in strijd met artikel 23 van verordening nr. 1/20031 , de richtsnoeren van de Commissie inzake geldboeten2 , en de motiveringsplicht. In het bijzonder:

heeft de Commissie onvoldoende redenen aangedragen om verzoeksters in staat te stellen te beoordelen of de voor het opleggen van geldboeten gehanteerde methodologie gebreken vertoont;

heeft de Commissie een indicatieve waarde van de verkopen gehanteerd die de waarde van verzoeksters’ verkopen, en derhalve de economische impact van de gestelde inbreuk, aanzienlijk overschat, waarbij zij is afgeweken van het in de Richtsnoeren inzake geldboeten van 2006 bedoelde begrip „waarde van de verkopen”;

is bij het opleggen van een geldboete aan verzoeksters de ernst van de gestelde inbreuk aanzienlijk overschat;

is bij het opleggen van een geldboete aan verzoeksters een periode in aanmerking genomen gedurende welke zij niet deelnamen aan de gestelde inbreuk.

____________

1     Verordening (EG) nr. 1/2003 van de Raad van 16 december 2002 betreffende de uitvoering van de mededingingsregels van de artikelen 81 en 82 van het Verdrag (PB 2003, L 1, blz. 1).

2     Richtsnoeren voor de berekening van geldboeten die uit hoofde van artikel 23, lid 2, onder a), van verordening (EG) nr. 1/2003 worden opgelegd (PB 2006, C 210, blz. 2) („Richtsnoeren inzake geldboeten”).