Language of document : ECLI:EU:T:2004:119

Zaak T‑308/02

SGL Carbon AG

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen

„Mededingingsregelingen – Geldboete – Afwijzing van verzoek om betalingsfaciliteiten – Beroep tot nietigverklaring – Niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring – Voor beroep vatbare handelingen – Begrip – Handelingen die bindende rechtsgevolgen in leven roepen – Brief van instelling

(Art. 230 EG)

2.      Beroep tot nietigverklaring – Beroep tegen beschikking houdende bevestiging van niet binnen termijn bestreden eerdere beschikking – Niet-ontvankelijkheid – Begrip bevestigende beschikking – Beschikking, na nieuw onderzoek van eerdere beschikking, gegeven op basis van nieuwe gegevens – Daarvan uitgesloten

(Art. 230 EG)

3.      Mededinging – Geldboeten – Betalingsfaciliteiten – Vervanging van kortgedingprocedure door administratieve procedure van heronderzoek van wijze van betaling van geldboete – Ontoelaatbaarheid

1.      Alleen handelingen die bindende rechtsgevolgen in het leven roepen, welke de belangen van de verzoeker kunnen aantasten doordat zij diens rechtspositie aanmerkelijk wijzigen, zijn vatbaar zijn voor beroep tot nietigverklaring in de zin van artikel 230 EG; om vast te stellen of een handeling dergelijke gevolgen heeft, dient men uit te gaan van de aard ervan. Dienaangaande is niet elk schrijven van een gemeenschapsinstelling waarin op een verzoek van de geadresseerde wordt beslist, een beschikking in de zin van artikel 230 EG waartegen beroep tot nietigverklaring openstaat.

(cf. punten 39‑40)

2.      Een beroep tot nietigverklaring van een handeling die slechts de bevestiging is van een eerdere, definitief geworden beschikking, is niet‑ontvankelijk. Een handeling wordt beschouwd als loutere bevestiging van een eerdere beschikking, wanneer zij geen enkel nieuw element ten opzichte van die eerdere beschikking bevat en niet is voorafgegaan door een heronderzoek van de situatie van de adressaat van deze beschikking.

Of een handeling al dan niet bevestigend is, kan echter niet uitsluitend worden beoordeeld aan de hand van de inhoud ervan ten opzichte van die van de eerdere beschikking waarvan zij de bevestiging zou zijn. Zo moet de aangevochten handeling ook worden beoordeeld aan de hand van de aard van het verzoek waarop die handeling een antwoord vormt. In het bijzonder wanneer de handeling het antwoord is op een verzoek waarin wezenlijke nieuwe feiten worden aangevoerd, en waarbij de administratie wordt verzocht om heronderzoek van de eerdere beschikking, kan die handeling niet als zuiver bevestigend worden beschouwd, voorzover zij een uitspraak bevat over die feiten en in zoverre dus een nieuw element bevat ten opzichte van de eerdere beschikking. Het bestaan van wezenlijke nieuwe feiten kan immers een verzoek om heronderzoek van een definitief geworden eerdere beschikking rechtvaardigen.

De betrokken instelling moet tot heronderzoek van een definitief geworden beschikking overgaan, wanneer een desbetreffend verzoek daadwerkelijk op wezenlijke nieuwe feiten berust, en een beroep tegen een beschikking waarmee in zo een geval heronderzoek wordt geweigerd, is ontvankelijk. Is het verzoek om een nieuw onderzoek evenwel niet op wezenlijke nieuwe feiten gebaseerd, dan moet het beroep tegen de beschikking waarbij het gevraagde heronderzoek wordt geweigerd, niet-ontvankelijk worden verklaard.

Deze redenering geldt ook ingeval de instelling, in plaats van het gevraagde heronderzoek te weigeren, met de bestreden handeling op het verzoek van de verzoeker heeft geantwoord, maar heeft betoogd dat dat antwoord geen beschikkingskarakter heeft daar het slechts de bevestiging vormt van een definitief geworden eerdere beschikking.

(cf. punten 51‑55)

3.      Een administratieve procedure van heronderzoek van een beschikking van de Commissie betreffende de wijze van betaling van een geldboete, is niet vergelijkbaar met of gelijkwaardig aan een kortgedingprocedure. Terwijl de kortgedingrechter zowel de spoedeisendheid als de fumus boni juris met betrekking tot het beroep tegen de boetebeschikking zou onderzoeken, moet de Commissie zich in de administratieve heronderzoeksprocedure beperken tot de beoordeling van de spoedeisendheid en de financiële situatie van de verzoeker. Toestaan dat een dergelijke administratieve procedure in de plaats van de kortgedingprocedure komt, zou de deur openzetten voor ontduiking van de bepalingen betreffende de kortgedingprocedure, volgens welke de beoordeling zich juist niet tot de financiële kanten van de zaak dient te beperken.

Artikel 7 van de „procedurevoorschriften betreffende de invordering van geldboetes en dwangsommen van de Commissie krachtens het EEG Verdrag”, volgens hetwelk het bevoegde lid van de Commissie op behoorlijk gemotiveerd schriftelijk verzoek van de adressaat van de beschikking een aanvullende betalingstermijn en eventueel betaling bij gedeelten kan toestaan, maakt, voorzover zij een zelfstandige administratieve procedure in het leven roept, deel uit van de regeling van de invordering in eigenlijke zin van door de Commissie vastgestelde geldboeten. Tegen een weigering van de in artikel 7 bedoelde betalingsfaciliteiten wordt derhalve een passende bescherming in rechte geboden in het kader van een procedure in kort geding (artikel 242 EG) of van een procedure tot opschorting van de tenuitvoerlegging van de boetebeschikking (artikel 256, vierde alinea, EG).

(cf. punten 65, 67)