Language of document :

Beroep ingesteld op 12 november 2010 - Google / BHIM - Giersch Ventures (GMail)

(Zaak T-527/10)

Taal van het verzoekschrift: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Google Inc. (Wilmington, Verenigde Staten) (vertegenwoordigers: M. Kinkeldey en A. Bognár, advocaten)

Verwerende partij: Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

Andere partij in de procedure voor de kamer van beroep: Giersch Ventures LLC (Los Angeles, Verenigde Staten)

Conclusies

de beslissing van de vierde kamer van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) van 8 september 2010 in zaak R 342/2010-4 vernietigen;

het Bureau verwijzen in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Aanvrager van het gemeenschapsmerk: verzoekster

Betrokken gemeenschapsmerk: het beeldmerk "GMail" voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42 (gemeenschapsmerkaanvraag nr. 5685136)

Houder van het oppositiemerk of -teken in de oppositieprocedure: de andere partij in de procedure voor de kamer van beroep

Oppositiemerk of -teken: Duitse merkinschrijving nr. 30666860 van het woordmerk "G-mail" dat onder meer voor waren en diensten van de klassen 9, 38 en 42 is ingeschreven; Duitse merkinschrijving nr. 30025697 van het beeldmerk "G-mail... und die Post geht richtig ab", voor diensten van de klassen 38, 39 en 42.

Beslissing van de oppositieafdeling: toewijzing van de oppositie

Beslissing van de kamer van beroep: verwerping van het beroep

Aangevoerde middelen: schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009, aangezien de kamer van beroep blijk heeft gegeven van een onjuiste opvatting (i) bij de visuele vergelijking van het litigieuze merk en het oudere oppositiemerk, (ii) door geen rekening houden met de perceptie van de waren en diensten door de betrokken consumentenkringen, (iii) door ervan uit te gaan dat woordbestanddelen van samengestelde merken steeds oorspronkelijker zijn dan beeldbestanddelen en aan de desbetreffende rechtspraak voorbij te gaan, (iv) door vast te stellen dat het oudere woordmerk in zijn geheel niet als intrinsiek zwak hoefde te worden beschouwd, (v) door te oordelen dat verzoeksters stelling dat de visuele vergelijking van de merken van groter belang is dan de fonetische vergelijking ervan niet concludent was.

____________