Language of document : ECLI:EU:T:2009:416

ARREST VAN HET GERECHT (Achtste kamer)

28 oktober 2009 (*)

„Gemeenschapsmerk – Oppositieprocedure – Aanvraag voor gemeenschapswoordmerk RNAiFect – Ouder gemeenschapswoordmerk RNActive – Relatieve weigeringsgrond – Geen verwarringsgevaar – Artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009]”

In zaak T‑80/08,

CureVac GmbH, gevestigd te Tübingen (Duitsland), vertegenwoordigd door F. Graf von Stosch, advocaat,

verzoekster,

tegen

Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM), aanvankelijk vertegenwoordigd door M. Kicia, vervolgens door S. Schäffner als gemachtigden,

verweerder,

andere partij in de procedure voor de kamer van beroep van het BHIM, interveniënte voor het Gerecht:

Qiagen GmbH, gevestigd te Hilden (Duitsland), aanvankelijk vertegenwoordigd door E. Krings, vervolgens door V. von Bomhard, A. Renck en T. Dolde, advocaten,

betreffende een beroep tegen de beslissing van de eerste kamer van beroep van het BHIM van 11 december 2007 (zaak R 1219/2006‑1) inzake een oppositieprocedure tussen CureVac GmbH en Qiagen GmbH,

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Achtste kamer),

samengesteld als volgt: E. Martins Ribeiro (rapporteur), kamerpresident, N. Wahl en A. Dittrich, rechters,

griffier: T. Weiler, administrateur,

gezien het op 19 februari 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde verzoekschrift,

gezien de op 4 juni 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van het BHIM,

gezien de op 28 mei 2008 ter griffie van het Gerecht neergelegde memorie van antwoord van interveniënte,

na de terechtzitting op 6 mei 2009,

het navolgende

Arrest

 Voorgeschiedenis van het geding

1        Op 1 augustus 2003 heeft interveniënte, Qiagen GmbH, bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen) (BHIM) een gemeenschapsmerkaanvraag ingediend krachtens verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het gemeenschapsmerk (PB 1994, L 11, blz. 1), zoals gewijzigd [vervangen door verordening (EG) nr. 207/2009 van de Raad van 26 februari 2009 inzake het gemeenschapsmerk (PB L 78, blz. 1)].

2        De inschrijvingsaanvraag betreft het woordteken RNAiFect.

3        De waren waarvoor de merkaanvraag is ingediend, behoren tot de klassen 1, 5 en 9 in de zin van de Overeenkomst van Nice van 15 juni 1957 betreffende de internationale classificatie van de waren en diensten ten behoeve van de inschrijving van merken, zoals herzien en gewijzigd. Deze waren zijn omschreven als volgt:

–        klasse 1: „Chemische producten voor industriële en wetenschappelijke doeleinden; chemische producten voor industriële en wetenschappelijke doeleinden voor de behandeling van biopolymeren; biologische werkzame stoffen voor laboratoria voor de toepassing in wetenschap en onderzoek, te weten buffers en reagentia, te weten voor het inbrengen van moleculen en molecuulaggregaten, te weten peptiden en/of nucleïnezuren, in cellen, te weten prokaryotische en eukaryotische cellen; chromatografische materialen voor het gebruik in afscheiding, reiniging en isolatie van biopolymeren en reagentia en oplosmiddelen voor het uitvoeren van chromatografische afscheiding, reiniging en/of isoleringsprocessen van biopolymeren; sets voor het inbrengen van moleculen en molecuulaggregraten, te weten peptiden en/of nucleïnezuren, in cellen, te weten prokaryotische of eukaryotische cellen; transfectiereagentia”;

–        klasse 5: „Farmaceutische, diergeneeskundige en hygiënische producten”;

–        klasse 9: „Wetenschappelijke toestellen en instrumenten, met name instrumenten en apparaten voor laboratoriumonderzoek‑ en testdoeleinden”.

4        Deze aanvraag is bekendgemaakt in het Blad van gemeenschapsmerken nr. 39/2004 van 27 september 2004.

5        Op 17 december 2004 heeft verzoekster, CureVac GmbH, oppositie ingesteld tegen het aangevraagde merk op grond dat er sprake was gevaar voor verwarring in de zin van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 [thans artikel 8, lid 1, sub b, van verordening (EG) nr. 207/2009].

6        De oppositie was gebaseerd op een gedeelte van de waren die worden beschermd door communautaire inschrijving nr. 2 953 768 van het woordmerk RNActive, aangevraagd op 29 november 2002 en ingeschreven op 28 oktober 2004, te weten de hierna volgende waren, behorend tot de klassen 1 en 5:

–        klasse 1: „Chemische producten voor industriële en wetenschappelijke doeleinden; reagentia voor onderzoek”;

–        klasse 5: „Chemische producten voor medisch gebruik; farmaceutische en diergeneeskundige producten, inzonderheid chemotherapieproducten voor de behandeling van tumoren, curatieve producten en bereidingen voor de behandeling van astma, receptoragonisten en receptorantagonisten, farmaceutische producten voor de behandeling van neurologische aandoeningen en voor de behandeling van infectieziekten; hygiënische producten; dieetsubstanties voor medisch gebruik, inzonderheid substanties voor voedingssupplementen; ontsmettingsmiddelen; schimmeldodende middelen; onkruidverdelgende middelen”.

7        De oppositie was enkel tegen de door het aangevraagde merk aangeduide waren van de klassen 1 en 5 gericht, met uitsluiting van de waren van klasse 9.

8        Bij beslissing van 7 augustus 2006 heeft de oppositieafdeling de oppositie afgewezen op grond dat er geen gevaar voor verwarring bestaat op het grondgebied van de Gemeenschap.

9        Op 15 september 2006 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen de beslissing van de oppositieafdeling.

10      Bij beslissing van 11 december 2007 (hierna: „bestreden beslissing”) heeft de eerste kamer van beroep het beroep verworpen. Zij heeft zich geschaard achter de vaststelling van de oppositieafdeling dat de te vergelijken waren dezelfde of uitermate soortgelijk zijn. Betreffende de twee tekens in kwestie heeft de kamer van beroep geoordeeld dat de twee merken, hoewel zij slechts een gering onderscheidend vermogen hebben daar het bestanddeel „rna” betrekking heeft op de afkorting van het Engelse woord „ribonucleid acid” (ribonucleïnezuur) (acide ribonucléique in het Frans en Ribonukleinsäure in het Duits), niettemin van elkaar verschillen en geen enkele merkhouder de afkorting RNA kan monopoliseren of andere ondernemingen kan verbieden deze afkorting te gebruiken of in andere merken op te nemen, inzonderheid op het gebied van farmaceutische producten. De consument weet heel goed wat de afkorting RNA betekent en gaat niet uit van de veronderstelling dat alle merken die met deze afkorting beginnen, dezelfde herkomst aanduiden. Veeleer gaat zijn aandacht uit naar het einde van het woord, dat een groter onderscheidend vermogen heeft. Gelet op de verschillen tussen het bestanddeel „ifect” en het bestanddeel „ctive” kan elk gevaar voor verwarring worden uitgesloten.

 Conclusies van partijen

11      Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

–        de bestreden beslissing te vernietigen;

–        inschrijving van het aangevraagde merk RNAiFect te weigeren;

–        het BHIM te verwijzen in de kosten.

12      Het BHIM concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in de kosten.

13      Interveniënte concludeert dat het het Gerecht behage:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoekster te verwijzen in alle kosten.

14      Ter terechtzitting heeft verzoekster verklaard dat zij haar tweede vordering introk, waarvan in het proces-verbaal van de terechtzitting akte is genomen.

 In rechte

 Argumenten van partijen

15      Verzoekster voert één middel aan, ontleend aan schending van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94.

16      Verzoekster betoogt om te beginnen dat bepaalde door het oudere merk bestreken waren en de door het aangevraagde merk aangeduide waren niet als uitermate soortgelijk moeten worden beschouwd. Het gaat veeleer om dezelfde waren, aangezien laatstgenoemde waren door haar eigen waren worden omvat en dus door de conflicterende merken op dezelfde wijze worden gedekt.

17      Vervolgens is verzoekster van mening dat het merk RNActive in elk geval moet worden geacht een gemiddeld onderscheidend vermogen te hebben, aangezien het als gemeenschapsmerk is ingeschreven. Daar beide merken zijn gericht tot de gemiddelde consument, die met de betekenis van het teken RNA onbekend is, heeft het oudere merk minstens een gemiddeld onderscheidend vermogen.

18      Verder preciseert verzoekster dat de betrokken tekens visueel overeenstemmen, aangezien het begin van de betrokken woorden gelijk is en de merkbescherming zich met betrekking tot woordmerken – behalve tot het ingeschreven merk – tot elke andere courante weergave ervan ten aanzien van het publiek uitstrekt, inzonderheid wat de weergave ervan in hoofdletters en in kleine letters betreft. Volgens verzoekster is ook de fonetische overeenstemming tussen de tekens uitzonderlijk groot, aangezien de eerste drie letters dezelfde zijn en de laatste klanken slechts minimaal verschillen. Eveneens wat de begripsmatige vergelijking van de tekens betreft, is er sprake van uitzonderlijk grote overeenstemming, daar het oudere merk RNActive het Duitse woord „aktiv” bevat, dat kan worden opgevat als synoniem van de in het aangevraagde merk RNAiFect opgenomen Duitse term „effektiv”, dan wel in de betekenis van „einen Effekt aufweisend” kan worden begrepen.

19      Ten slotte is verzoekster van mening dat, gelet op het feit dat het om dezelfde waren gaat en rekening houdend met het gemiddelde onderscheidend vermogen van het oudere merk en de mate van visuele, fonetische en begripsmatige overeenstemming, er gevaar voor verwarring bij het publiek bestaat.

20      Het BHIM en interveniënte vorderen afwijzing van dit middel.

 Beoordeling door het Gerecht

21      Luidens artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94 wordt na oppositie door de houder van een ouder merk inschrijving van het aangevraagde merk geweigerd wanneer „het gelijk is aan of overeenstemt met het oudere merk en betrekking heeft op dezelfde of soortgelijke waren of diensten, indien daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan op het grondgebied waarop het oudere merk beschermd wordt; verwarring omvat het gevaar van associatie met het oudere merk”.

22      Voorts moet volgens artikel 8, lid 2, sub a‑i en ii, van verordening nr. 40/94 (thans artikel 8, lid 2, sub a‑i en ii, van verordening nr. 207/2009) onder oudere merken worden verstaan, de gemeenschapsmerken en de in een lidstaat ingeschreven merken waarvan de datum van de inschrijvingsaanvraag voorafgaat aan die van de gemeenschapsmerkaanvraag.

23      Volgens vaste rechtspraak is er sprake van gevaar voor verwarring wanneer het publiek kan menen dat de betrokken waren of diensten van dezelfde onderneming of, in voorkomend geval, van economisch verbonden ondernemingen afkomstig zijn [zie arrest Gerecht van 10 september 2008, Boston Scientific/BHIM – Terumo (CAPIO), T‑325/06, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 70 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie eveneens, naar analogie, arresten Hof van 29 september 1998, Canon, C‑39/97, Jurispr. blz. I‑5507, punt 29, en 22 juni 1999, Lloyd Schuhfabrik Meyer, C‑342/97, Jurispr. blz. I‑3819, punt 17].

24      Verder dient volgens vaste rechtspraak het gevaar voor verwarring bij het publiek globaal te worden beoordeeld, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het concrete geval (zie arrest CAPIO, punt 23 supra, punt 71 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie, naar analogie, arresten Hof van 11 november 1997, SABEL, C‑251/95, Jurispr. blz. I‑6191, punt 22, en 22 juni 2000, Marca Mode, C‑425/98, Jurispr. blz. I‑4861, punt 40).

25      Deze globale beoordeling veronderstelt een zekere onderlinge samenhang tussen de in aanmerking te nemen factoren, met name tussen de overeenstemming van de merken en de soortgelijkheid van de waren of diensten waarop zij betrekking hebben. Zo kan een geringe mate van soortgelijkheid van de betrokken waren of diensten worden gecompenseerd door een hoge mate van overeenstemming van de merken, en omgekeerd [arrest Hof van 13 september 2007, Il Ponte Finanziaria/BHIM, C‑234/06 P, Jurispr. blz. I‑7333, punt 48, en arrest Gerecht van 23 oktober 2002, Matratzen Concord/BHIM – Hukla Germany (MATRATZEN), T‑6/01, Jurispr. blz. II‑4335, punt 25]. De onderlinge samenhang tussen deze factoren komt tot uitdrukking in de zevende overweging van de considerans van verordening nr. 40/94, waarin wordt gesteld dat het begrip overeenstemming dient te worden uitgelegd in samenhang met het gevaar voor verwarring, waarvan de afweging afhangt van vele factoren, met name de bekendheid van het merk op de markt, de mogelijkheid van associatie van het merk met het gebruikte of ingeschreven teken en de mate van overeenstemming tussen het merk en het teken en tussen de erdoor geïdentificeerde waren of diensten (zie arrest CAPIO, punt 23 supra, punt 72 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

26      Bovendien dient de globale beoordeling, wat de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming van de conflicterende tekens betreft, te berusten op de totaalindruk die door deze tekens wordt opgeroepen, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met de onderscheidende en dominerende bestanddelen ervan. Blijkens de formulering van artikel 8, lid 1, sub b, van verordening nr. 40/94, volgens hetwelk „verwarring bij het publiek kan ontstaan”, speelt immers de wijze waarop de gemiddelde consument van het betrokken type waren of diensten het merk percipieert, een beslissende rol bij de globale beoordeling van het verwarringsgevaar. De gemiddelde consument neemt een merk gewoonlijk als een geheel waar en let niet op de verschillende details ervan (zie arrest CAPIO, punt 23 supra, punt 73 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie eveneens, naar analogie, arresten SABEL, punt 24 supra, punt 23, en Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 23 supra, punt 25).

27      Voor de globale beoordeling van het verwarringsgevaar wordt de gemiddelde consument van de betrokken waren geacht normaal geïnformeerd en redelijk omzichtig en oplettend te zijn. Voorts moet er rekening mee worden gehouden dat de gemiddelde consument slechts zelden de mogelijkheid heeft, de verschillende merken rechtstreeks met elkaar te vergelijken, maar moet afgaan op het onvolmaakte beeld dat hem is bijgebleven. Ook moet in aanmerking worden genomen dat het aandachtsniveau van de gemiddelde consument kan variëren naargelang van de soort waren of diensten waarom het gaat (arresten Gerecht van 23 oktober 2002, Oberhauser/BHIM – Petit Liberto (Fifties), T‑104/01, Jurispr. blz. II‑4359, punt 28, en 30 juni 2004, BMI Bertollo/BHIM – Diesel (DIESELIT), T‑186/02, Jurispr. blz. II‑1887, punt 38; zie naar analogie arrest Lloyd Schuhfabrik Meyer, punt 23 supra, punt 26].

28      In casu is het oudere merk waarop de oppositie was gebaseerd een gemeenschapsmerk. Derhalve moet, zoals de kamer van beroep in punt 14 van de bestreden beslissing heeft geconstateerd, het onderzoek zich uitstrekken tot het grondgebied van de Europese Unie.

29      Wat het relevante publiek betreft, dit bestaat, zoals de oppositieafdeling op bladzijde 4 van haar beslissing van 7 augustus 2006 heeft aangegeven en zoals uit punt 17 van de bestreden beslissing blijkt, uit de consument die met de litigieuze waren te maken krijgt. Meer bepaald zijn de waren van klasse 5 tot apothekers en tot de redelijk geïnformeerde, oplettende en omzichtige eindgebruiker gericht [arrest Gerecht van 5 april 2006, Madaus/BHIM – Optima Healthcare (ECHINAID), T‑202/04, Jurispr. blz. II‑1115, punt 23]. Deze laatste is evenwel in hoge mate oplettend en krijgt bij zijn keuze hulp van hooggekwalificeerde deskundigen (zie in die zin arrest Hof van 26 april 2007, Alcon/BHIM, C‑412/05 P, Jurispr. blz. I‑3569, punt 61, en arrest ECHINAID, reeds aangehaald, punt 33). Wat de chemische producten van klasse 1 betreft, deze zijn gericht tot een gespecialiseerd publiek (met name scheikundigen en het personeel van laboratoria), dat dus nog in hogere mate oplettend zal zijn.

30      Tegen de achtergrond van deze overwegingen dient te worden onderzocht hoe de kamer van beroep het gevaar voor verwarring van de conflicterende tekens heeft beoordeeld.

–       Soortgelijkheid van de waren

31      Volgens vaste rechtspraak moet bij de beoordeling van de soortgelijkheid van waren of diensten rekening worden gehouden met alle relevante factoren die de mogelijke verhouding tussen de waren of diensten kenmerken. Dat zijn inzonderheid de aard, de bestemming en het gebruik ervan en de vraag of het concurrerende of complementaire waren of diensten betreft (zie arrest CAPIO, punt 23 supra, punt 77 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

32      Anders dan verzoekster beweert, zijn de betrokken waren niet alle dezelfde, maar deels dezelfde en deels soortgelijk, zoals de kamer van beroep in punt 15 van de bestreden beslissing onder verwijzing naar de beslissing van de oppositieafdeling terecht heeft geconstateerd. Zo volstaat bij wijze van voorbeeld de vaststelling dat „sets voor het inbrengen van moleculen en molecuulaggregraten” en chemische producten voor medisch gebruik in hoge mate soortgelijk zijn, maar daarom niet als dezelfde waren kunnen worden beschouwd.

33      Bijgevolg moet de bestreden beslissing worden bevestigd, wat de analyse van de soortgelijkheid van de betrokken waren betreft.

–       Overeenstemming van de tekens

34      Zoals in punt 26 hiervóór is opgemerkt, dient de globale beoordeling van het verwarringsgevaar, wat de visuele, fonetische of begripsmatige overeenstemming tussen de betrokken merken betreft, te berusten op de totaalindruk die door deze merken wordt opgeroepen, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met hun onderscheidende en dominerende bestanddelen [zie arrest Gerecht van 14 oktober 2003, Phillips-Van Heusen/BHIM – Pash Textilvertrieb und Einzelhandel (BASS), T‑292/01, Jurispr. blz. II‑4335, punt 47, en arrest CAPIO, punt 23 supra, punt 88 en aldaar aangehaalde rechtspraak; zie naar analogie arrest SABEL, punt 24 supra, punt 23].

35      Uit de rechtspraak volgt eveneens dat twee merken overeenstemmen wanneer zij uit het oogpunt van het relevante publiek ten minste voor een deel gelijk zijn wat één of meer relevante aspecten betreft (arresten MATRATZEN, punt 25 supra, punt 30, en CAPIO, punt 23 supra, punt 89).

36      De kamer van beroep heeft in punt 17 van de bestreden beslissing geoordeeld dat, ook al bestond er overeenstemming ten gevolge van het feit dat de eerste drie letters van de betrokken tekens gelijk waren, de verschillen tussen de termen „iFect” en „ctive” zo groot waren dat zij gevaar voor verwarring uitsloten.

37      De vergelijkende tekens zijn de volgende:

Oudere merk

Aangevraagde merk

RNActive

RNAiFect


38      Wat in de eerste plaats de visuele vergelijking betreft, moet worden vastgesteld dat beide tekens in kwestie uit één enkel woord bestaan van elk acht letters, waarvan de eerste drie, die in hoofdletters zijn geschreven, dezelfde zijn. De volgende vijf letters van het oudere merk zijn in kleine letters geschreven, hetgeen ook het geval is met het aangevraagde merk, behalve de vijfde letter, „F”.

39      De gelijkenissen die voortvloeien uit het feit dat de eerste drie letters dezelfde zijn, worden evenwel sterk afgezwakt door de laatste vijf letters van de betrokken tekens, die, hoewel vier ervan in beide tekens gelijk zijn, niet in dezelfde volgorde staan, waardoor een visueel zeer verschillende perceptie van de twee tekens ontstaat. Aldus komen uit de door deze tekens opgeroepen totaalindruk visuele verschillen naar voren.

40      Anders dan verzoekster stelt, blijkt uit de bestreden beslissing niet dat de kamer van beroep de betrokken tekens louter heeft ontleed zonder een globale visuele beoordeling ervan te verrichten. Ofschoon kan worden betreurd dat de bestreden beslissing op dit punt niet geheel expliciet is, heeft de kamer van beroep, door in punt 17 van de bestreden beslissing te oordelen dat de aandacht ondanks het gemeenschappelijke bestanddeel „rna” eerder op het – meer onderscheidende – einde van het woord gericht zal zijn, de betrokken tekens globaal geanalyseerd, waarbij zij heeft geconcludeerd dat wegens dit grote verschil elk gevaar voor verwarring kon worden uitgesloten.

41      Bovendien moet, zelfs in de veronderstelling, zoals verzoeksters aanvoert, dat de tekens beide in hoofdletters of in kleine letters waren geschreven, worden vastgesteld dat hoe dan ook de visuele overeenstemming niet groter zou zijn, aangezien het verschil als gevolg van de volgorde van de laatste vijf letters de overeenstemming die het gevolg is van het feit dat de eerste drie letters dezelfde zijn, nog steeds zou compenseren.

42      Wat in de tweede plaats de fonetische vergelijking betreft, moet erop worden gewezen dat beide tekens weliswaar beginnen met de drie letters „r”, „n” en „a”, maar dat door hun respectieve uitgang een vrij duidelijk onderscheid tussen deze tekens kan worden gemaakt. De twee tekens worden bijgevolg heel verschillend uitgesproken, zodat, indien er al een zekere overeenstemming bestaat, deze op zijn minst als zeer gering moet worden beschouwd. Bovendien zou het fonetische verschil nog duidelijker zijn zo het relevante publiek een verband tussen de klinkers „a” en „i” van het aangevraagde merk zou leggen. In een normale situatie is het evenwel weinig waarschijnlijk dat de consument de klinker „a” van het oudere merk zal verdubbelen en het teken als „r-n-a-active” zal uitspreken, terwijl dit teken slechts één „a” bevat enerzijds, en deze consument de letter „i” van het aangevraagde merk niet zal uitspreken en het teken als „r-n-a-fect” zal uitspreken anderzijds. Maar zelfs in dat geval zou dit overigens hoe dan ook geen fonetische overeenstemming tussen deze tekens creëren.

43      Wat in de derde plaats de begripsmatige vergelijking betreft, is het juist dat het doelpubliek, ten aanzien van de betrokken waren, hetzij, wat inzonderheid het gespecialiseerde publiek betreft, de eerste drie letters als een verwijzing naar de Engelse afkorting van ribonucleïnezuur (ribonucleid acid) zal opvatten, hetzij, wat het grote publiek betreft, ervan zal uitgaan dat deze initialen minstens naar een medisch of chemisch element verwijzen, ook al kent het de juiste betekenis ervan niet. Zoals zowel het BHIM als interveniënte ter terechtzitting hebben opgemerkt, verwijzen de producenten op het betrokken gebied niet zelden naar chemische of moleculaire complexen om de beweerde doeltreffendheid van een te koop aangeboden farmaceutisch product te onderstrepen.

44      De respectieve uitgangen van de tekens („ctive” en „ifect”), die verschillende betekenissen hebben, compenseren evenwel de overeenstemming die uit het gemeenschappelijke bestanddeel „rna” voortvloeit. Het inzonderheid ter terechtzitting door verzoekster ontwikkelde argument dat de Duitse consument in staat is om een verband te leggen tussen de term „ifect” en het Engelse woord „effect”, dat hij bijgevolg met het woord „active” zal associëren, aangezien beide termen naar het begrip werkzaamheid of naar de term „effektiv” verwijzen, vergt een te grote ontledingsinspanning van die consument om deze twee tekens met elkaar te kunnen associëren. Het is dus te onwaarschijnlijk om te worden aanvaard.

45      Zo er een zekere begripsmatige overeenstemming tussen de betrokken tekens bestaat, is deze het gevolg van het feit dat het bestanddeel „rna” in beide tekens voorkomt, maar wordt zij gecompenseerd door de verschillende betekenissen van de respectieve uitgangen.

–       Verwarringsgevaar

46      Er zij aan herinnerd dat er verwarringsgevaar bestaat indien zowel de mate van overeenstemming tussen de betrokken merken als de mate van soortgelijkheid van de door deze merken aangeduide waren of diensten hoog genoeg is (arrest MATRATZEN, punt 25 supra, punt 45).

47      In casu is in punt 32 hiervóór reeds vastgesteld dat de betrokken waren deels dezelfde en deels uitermate soortgelijk zijn.

48      Beide tekens zijn inderdaad rond het gemeenschappelijke bestanddeel „rna” opgebouwd. Vastgesteld moet evenwel worden dat, zoals de oppositieafdeling had geconstateerd zonder dat de kamer van beroep dit in de punten 16 en 17 van de bestreden beslissing ter sprake heeft gebracht, dit bestanddeel hoogstens een beperkt onderscheidend vermogen heeft, ook al weten sommige consumenten niet precies wat deze afkorting betekent, maar gaan zij ervan uit dat deze met name indirect naar een chemische of moleculaire verbinding verwijst.

49      Voor het overige hecht de consument normaal weliswaar meer belang aan het eerste deel van de woorden, aangezien dit met meer nadruk wordt uitgesproken [zie in die zin arrest Gerecht van 27 februari 2008, Citigroup/BHIM – Link Interchange Network (WORLDLINK), T‑325/04, niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 82], maar dit neemt niet weg dat het publiek in de regel een beschrijvend of weinig onderscheidend bestanddeel van een samengesteld merk niet als het onderscheidende en dominerende bestanddeel van de door dit merk opgeroepen totaalindruk beschouwt (zie arrest ECHINAID, punt 29 supra, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

50      Zoals reeds is geconstateerd, heeft het gemeenschappelijke bestanddeel van de twee betrokken tekens, te weten „rna”, hooguit een beperkt onderscheidend vermogen, zodat het niet mogelijk is om op basis daarvan de commerciële herkomst van de waren te onderscheiden. Derhalve heeft de kamer van beroep in punt 17 van de bestreden beslissing op goede gronden de betrokken achtervoegsels van de conflicterende tekens, namelijk „ctive” en „ifect”, beschouwd als de onderscheidende en dominerende bestanddelen die de aandacht van de consument zullen trekken, aangezien zij een groter onderscheidend vermogen hebben dan het beginbestanddeel „rna” (zie in die zin arrest ECHINAID, punt 29 supra, punt 55).

51      Bovendien is het onjuist, zoals in punt 44 hiervóór is aangegeven en zoals het BHIM terecht heeft opgemerkt, te beweren dat de respectieve uitgangen van de tekens door associatie als gelijk zullen worden opgevat. Het Duitse woord „aktiv” is immers geenszins synoniem van „effektiv”, waardoor een onderscheid tussen de merken kan worden gemaakt. Op basis van deze verschillen in betekenis zal de betrokken consument de desbetreffende tekens dan ook van elkaar kunnen onderscheiden.

52      Hoewel het gemeenschappelijke bestanddeel van beide tekens, te weten „rna”, vooraan staat, leidt deze overeenstemming dus niet tot gevaar voor verwarring. Dit bestanddeel heeft immers een beperkt onderscheidend vermogen, zodat de aandacht van het publiek zal uitgaan naar de uitgang van beide tekens die – globaal beoordeeld – visueel, fonetisch en begripsmatig van elkaar verschillen. De twee tekens roepen dus een verschillende indruk op.

53      Hieruit volgt dat het feit dat de betrokken waren in casu nagenoeg dezelfde of soortgelijk zijn, wordt gecompenseerd door de geringe mate van overeenstemming tussen de tekens en door het zwakke onderscheidend, zo al niet beschrijvend vermogen van de afkorting „RNA”, zodat elk gevaar voor verwarring bij het doelpubliek moet worden uitgesloten. Derhalve heeft de kamer van beroep op goede gronden geoordeeld dat er bij het doelpubliek geen gevaar voor verwarring tussen de betrokken merken bestaat.

54      Bovendien kan de in de punten 34 tot en met 53 hiervóór verrichte analyse, zelfs wanneer zou worden aangenomen dat alle betrokken waren dezelfde zijn, zoals verzoekster betoogt, niet tot een andere conclusie leiden wat het ontbreken van gevaar voor verwarring betreft.

55      Uit een en ander volgt dat het enige middel niet kan worden aanvaard, zodat het beroep moet worden verworpen.

 Kosten

56      Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de in het ongelijk gestelde partij verwezen in de kosten, voor zover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vorderingen van het BHIM en interveniënte te worden verwezen in de kosten.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Achtste kamer)

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      CureVac GmbH wordt verwezen in de kosten.

Martins Ribeiro

Wahl

Dittrich

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 28 oktober 2009.

ondertekeningen


* Procestaal: Duits.