Language of document : ECLI:EU:T:2010:299

BESCHIKKING VAN HET GERECHT (Kamer voor hogere voorzieningen)

8 juli 2010

Zaak T‑166/09 P

Luigi Marcuccio

tegen

Europese Commissie

„Hogere voorziening — Openbare dienst — Ambtenaren — Beschikking houdende verwijzing — Beslissing niet vatbaar voor hogere voorziening — Beroep tot schadevergoeding — Precontentieuze procedure — Procedurefouten — Hogere voorziening deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond”

Betreft: Hogere voorziening tegen de beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de Europese Unie (Eerste kamer) van 18 februari 2009, Marcuccio/Commissie (F‑70/07, JurAmbt. blz. I‑A‑1‑31 en II-A-1-135), en strekkende tot vernietiging van die beschikking.

Beslissing: De hogere voorziening wordt afgewezen. Marcuccio zal zijn eigen kosten dragen alsmede de kosten die de Europese Commissie in het kader van deze procedure heeft gemaakt.

Samenvatting

1.      Hogere voorziening — Voorwerp — Vernietiging van een beschikking van het Gerecht voor ambtenarenzaken waarbij het zich onbevoegd heeft verklaard ten gunste van het Hof van Justitie of het Gerecht — Niet-ontvankelijkheid

(Statuut van het Hof van Justitie, bijlage I, art. 9, eerste en tweede alinea)

2.      Ambtenaren — Beroep — Beroep tot schadevergoeding — Precontentieuze procedure — Verschillend verloop bij aanwezigheid of ontbreken van bezwarend besluit

(Ambtenarenstatuut, art. 90 en 91)

3.      Procedure — Inleidend verzoekschrift — Vormvereisten

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 21, eerste alinea, en 53, eerste alinea; Reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 44, lid 1, sub c)

1.      Aan de voorwaarden van artikel 9, eerste en tweede alinea, van bijlage I bij het Statuut van het Hof van Justitie, betreffende beslissingen die vatbaar zijn voor hogere voorziening, wordt niet voldaan, wanneer het Gerecht voor ambtenarenzaken niet vaststelt dat de rechter van de Europese Unie onbevoegd is, maar het beroep overeenkomstig de procedure voorzien in artikel 8, lid 2, van bijlage I bij het Statuut van het Hof naar het Gerecht verwijst. Die verwijzing doet geen afbreuk aan de rechterlijke bescherming van partijen voor de rechter van de Unie, die in elk geval uitspraak zal doen over alle vragen die door het beroep worden opgeworpen. Het staat aan de rechterlijke instantie waarnaar het beroep is verwezen om zijn eigen bevoegdheid te beoordelen en, eventueel, het beroep overeenkomstig de daartoe speciaal voorziene procedure op haar beurt terug te verwijzen naar de rechterlijke instantie van eerste aanleg, die zich dan niet onbevoegd kan verklaren. Door dit bijzondere mechanisme kunnen de vragen van de verdeling van de bevoegdheden tussen de rechterlijke instanties van het Hof van Justitie van de Europese Unie worden geregeld. Vanuit dit oogpunt gezien en ofschoon de vraag van de rechterlijke bevoegdheid eventueel ook kan worden besproken tussen partijen voor het Gerecht, dat na de verwijzing uitspraak doet, zou het in strijd zijn met de regeling voorzien in bijlage I bij het Statuut van het Hof alsmede met de goede rechtsbedeling om de procedure in hogere voorziening in een dergelijke zaak voort te zetten. Dit zou leiden tot een splitsing van de instanties, aangezien in dezelfde zaak zowel de verwezen zaak als de hogere voorziening tegen de verwijzingsbeslissing voor het Gerecht aanhangig zou zijn.

(cf. punten 26‑30)

Referentie:

Gerecht 4 september 2008, Gualtieri/Commissie, T‑413/06 P, JurAmbt. blz. I‑B‑1‑35 en II-B-1-253, punten 24, 25 en 27

2.      Ter eerbiediging van de in het Statuut voorziene precontentieuze procedure dient de ambtenaar die een vergoeding wil krijgen voor de schade die hij zou hebben geleden door de foutieve gedraging van de instelling waarbij hij werkzaam is jegens hem, een verzoek in te dienen in de zin van artikel 90, lid 1, van het Statuut. De eventuele afwijzing van dat verzoek vormt voor de betrokken ambtenaar een bezwarend besluit, waartegen hij een klacht kan indienen. Pas na de vaststelling van een besluit waarbij die klacht uitdrukkelijk of stilzwijgend wordt afgewezen, kan bij de rechter van de Unie een beroep tot schadevergoeding worden ingesteld.

Een beroep tot schadevergoeding dat wordt ingesteld zonder eerbiediging van de hierboven omschreven en door het Statuut vereiste precontentieuze procedure in twee etappes, is niet-ontvankelijk.

Wil de ambtenaar echter een voor hem bezwarend besluit betwisten, dan kan hij bij het tot aanstelling bevoegd gezag rechtstreeks een klacht indienen en vervolgens, indien zijn klacht is afgewezen, beroep instellen bij het Gerecht. Na de afwijzing van een klacht tegen een bezwarend besluit, kan een ambtenaar beroep instellen waarin hij vraagt om nietigverklaring van het bestreden besluit, om betaling van een vergoeding of om beide.

(cf. punten 45‑47)

Referentie:

Gerecht: 1 december 1994, Schneider/Commissie, T‑54/92, JurAmbt. blz. I‑A‑281 en II‑887, punten 53 en 63; 5 december 2006, Angelidis/Parlement, T‑416/03, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑317 en II‑A‑2‑1607, punten 130 en 131; 13 juli 2006, Andrieu/Commissie, T‑285/04, JurAmbt. blz. I‑A‑2‑161 en II‑A‑2‑275, punt 132, en de aangehaalde rechtspraak; 16 maart 2009, R/Commissie, T‑156/08 P, JurAmbt. blz. I-B-1-11 en II-B-1-51, punt 76

3.      Op grond van artikel 21, eerste alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie, dat volgens artikel 53, eerste alinea, van dat Statuut en artikel 44, lid 1, sub c, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van toepassing is op de procedure voor het Gerecht, moet het verzoekschrift onder meer een summiere uiteenzetting van de aangevoerde middelen bevatten. Het moet duidelijk laten uitkomen, op welke middelen het beroep is gebaseerd. Deze — zelfs summiere — uiteenzetting moet zo duidelijk en nauwkeurig zijn, dat de verwerende partij haar verweer kan voorbereiden en het Gerecht, in voorkomend geval zonder nadere informatie, op het beroep uitspraak kan doen.

Voor de ontvankelijkheid van een beroep, en meer specifiek een beroepsmiddel, vereisen de rechtszekerheid en een goede rechtsbedeling dat de wezenlijke elementen, feitelijk en rechtens, waarop het beroep is gebaseerd coherent en begrijpelijk uit de tekst van het verzoekschrift zelf blijken. Het staat niet aan het Gerecht om uit te zoeken of de tot staving van een eerste middel aangevoerde elementen ook elementen omvatten die een tweede middel kunnen staven.

(cf. punt 76)

Referentie:

Gerecht: 9 juli 2003, Archer Daniels Midland en Archer Daniels Midland Ingredients/Commissie, T‑224/00, Jurispr. blz. II‑2597, punt 36; 27 september 2006, Roquette Frères/Commissie, T‑322/01, Jurispr. blz. II‑3137, punten 208 en 209; 12 december 2007, Italië/Commissie, T‑308/05, Jurispr. blz. II‑5089, punten 71 en 72