Language of document :

Mededeling in het PB

 

Beroep, op 25 september 2002 ingesteld door Miguel Vicente-Nuñez tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen

    (Zaak T-294/02)

    Procestaal: Frans

Bij het Gerecht van eerste aanleg van de Europese Gemeenschappen is op 25 september 2002 beroep ingesteld tegen de Commissie van de Europese Gemeenschappen door Miguel Vicente-Nuñez, wonende te Kraainem (België), vertegenwoordigd door M.-A. Lucas, advocaat.

Verzoeker concludeert dat het het Gerecht behage:

Primair:

(nietig te verklaren de beschikking van het tot aanstelling bevoegd gezag van 17 oktober 2001 waarbij verzoeker per 1 april 2000 naar de rang A5/3+1 is bevorderd, en niet per 1 april 1998 naar de rang A5/2+6;

(de Commissie te veroordelen verzoeker ter vergoeding van de schade die de bestreden beschikkingen aan zijn loopbaan hebben veroorzaakt, een bedrag te betalen dat overeenstemt met het verschil tussen, enerzijds, zijn totale bezoldiging in de periode van 1 april 2000 tot de datum van uitspraak van het arrest in onderhavige zaak, en, anderzijds, de totale bezoldiging die hij gedurende dezelfde periode zou hebben ontvangen indien hij op 1 april 1998 in de rang A5/2+6 was geplaatst, in voorkomend geval verminderd met de schadevergoeding die verzoeker reeds om dezelfde reden heeft ontvangen;

(de Commissie te veroordelen om aan verzoeker 8 % moratoire interesten per jaar te betalen over dit bedrag, vanaf de datum waarop deze bezoldigingen hem hadden moeten worden betaald en tot volledige betaling ervan;

Subsidiair:

(nietig te verklaren de beschikking van het tot aanstelling bevoegd gezag van 11 juni 2002 op verzoekers administratieve klacht van 30 januari 2002, voorzover hem daarbij een schadevergoeding van 1 000 euro is toegekend, ter vergoeding van de morele schade en van de schade voor zijn loopbaan die voortvloeien uit de beschikking van 17 oktober 2001 waarbij hij met ingang van 1 april 2000 naar de rang A5/3+1 is bevorderd en niet met ingang van 1 april 1998 naar de rang A5/2+6;

(de Commissie te veroordelen verzoeker ter vergoeding van de materiële schade die de bestreden beschikkingen hem hebben veroorzaakt, een bedrag te betalen dat overeenstemt met het verschil tussen, enerzijds, het totale bedrag van de bezoldiging en rustpensioen die hij vanaf 1 april 2000 ontvangt en zal ontvangen op basis van zijn plaatsing in de rang A5/3+1 op 1 april 2000, en, anderzijds, het totale bedrag dat hij had moeten ontvangen, op dezelfde gronden en gedurende dezelfde periode, indien hij op 1 april 1998 in de rang A5/2+6 was geplaatst, in voorkomend geval verminderd met de schadevergoeding die verzoeker reeds om dezelfde reden heeft ontvangen;

In ieder geval:

(de Commissie te veroordelen aan verzoeker een bedrag van 5 000 euro te betalen ter vergoeding van de door de onwettigheid van de bestreden beschikkingen veroorzaakte morele schade;

(de Commissie in de kosten te verwijzen.

Middelen en voornaamste argumenten:

Verzoeker in onderhavige zaak ( dezelfde als in zaak T-10/991 ( komt op tegen de wijze waarop het tot aanstelling bevoegd gezag, ter uitvoering van het arrest in genoemde zaak, uiteindelijk heeft beslist hem naar de rang A5, salaristrap 3, te bevorderen, met anciënniteit in deze rang vanaf 1 maart 2000, en niet vanaf 1 april 1998.

Tot staving van zijn beroep voert verzoeker één middel aan, ontleend aan schending van de verplichting tot uitvoering van het reeds aangehaalde arrest en van het gelijkheidsbeginsel en het beginsel dat ambtenaren in aanmerking komen voor een verdere carrière, voorzover de bestreden beschikking, wat betreft de periode van 1 april 1998 tot 1 maart 2000, bepaalde gevolgen van de door het Gerecht vastgestelde onwettigheid handhaaft, verzoeker aldus benadeelt ten aanzien van zijn collega's die in het bevorderingsjaar 1998 in het kader van de bevordering van de ene loopbaan naar de andere, naar de rang A5 zijn bevorderd, en zijn kansen beperkt om eerder naar de hogere rang te worden bevorderd.

____________

1 - (T-10/99, Vicente Nuñez/Commissie, arrest van 9 maart 2000 (JurAmbt. blz. I-A-47 en II-203).