Language of document : ECLI:EU:T:2011:133

Zaak T‑468/10

Joseph Doherty

tegen

Europese Commissie

„Beroep tot nietigverklaring – Beroepstermijn – Tardiviteit – Geen overmacht – Geen verschoonbare dwaling – Kennelijke niet-ontvankelijkheid”

Samenvatting van de beschikking

1.      Beroep tot nietigverklaring – Termijnen – Regels van openbare orde – Ambtshalve onderzoek door rechter van Unie – Begrip

(Art. 263, zesde alinea, VWEU; reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 102, lid 2)

2.      Procedure – Beroepstermijnen – Berekening – Inaanmerkingneming van datum en tijdstip van neerlegging ter griffie

(Protocol nr. 6 betreffende de plaats van de zetels van de instellingen, van bepaalde instanties, organen, organisaties en diensten van de Europese Unie, gehecht aan het VEU, VWEU en het EGA-Verdrag, enig artikel; reglement voor de procesvoering van het Gerecht, art. 43, lid 3, en 101, leden 1, alinea’s a en b, en 2)

3.      Procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Toeval of overmacht – Begrip

(Statuut van het Hof van Justitie, art. 45, tweede alinea)

4.      Procedure – Beroepstermijnen – Verval van recht – Verschoonbare dwaling – Begrip – Strekking

1.      Volgens artikel 263, zesde alinea, VWEU moet een beroep tot nietigverklaring worden ingesteld binnen twee maanden te rekenen, al naargelang van het geval, vanaf de dag van bekendmaking van de bestreden handeling, vanaf de dag van kennisgeving ervan aan de verzoeker of, bij gebreke daarvan, vanaf de dag waarop de verzoeker van de handeling kennis heeft gekregen. Die beroepstermijn is van openbare orde, aangezien deze is ingesteld teneinde met betrekking tot de rechtens bestaande situaties duidelijkheid en zekerheid te waarborgen en om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden, en het staat aan de rechter van de Unie om ambtshalve na te gaan of deze is nageleefd.

(cf. punten 10, 12)

2.      De tijd die voor de neerlegging van een verzoekschrift bij het Gerecht in aanmerking moet worden genomen, is de tijd die ter griffie van het Gerecht wordt geregistreerd. Aangezien volgens artikel 43, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht voor de procestermijnen alleen rekening wordt gehouden met de datum van de neerlegging ter griffie, moet worden geoordeeld dat voor de berekening van de termijnen alleen het tijdstip van de neerlegging ter griffie in aanmerking moet worden genomen. Daar het Hof van Justitie van de Europese Unie zijn zetel te Luxemburg heeft, moet voor de neerlegging van een verzoekschrift ter griffie rekening worden gehouden met de Luxemburgse tijd.

(cf. punt 16)

3.      Van de regelingen inzake de beroepstermijnen kan slechts in hoogst uitzonderlijke gevallen van toeval of overmacht in de zin van artikel 45, tweede alinea, van het Statuut van het Hof van Justitie worden afgeweken, aangezien een strikte toepassing van deze regels vereist is ter wille van de rechtszekerheid en de noodzaak om elke discriminatie of willekeurige behandeling bij de rechtsbedeling te vermijden.

De begrippen overmacht en toeval bevatten een objectief element, dat betrekking heeft op abnormale omstandigheden die niet de marktdeelnemer betreffen, en een subjectief element dat betrekking heeft op de verplichting voor de betrokkene om zich tegen de gevolgen van de abnormale gebeurtenis te beschermen, door passende maatregelen te treffen zonder buitensporige offers te brengen. In het bijzonder moet de marktdeelnemer het verloop van de ingeleide procedure nauwkeurig in de gaten houden en met name de nodige zorgvuldigheid aan de dag leggen om de voorziene termijnen in acht te nemen.

(cf. punten 18‑19)

4.      Een verschoonbare dwaling kan in buitengewone omstandigheden tot gevolg hebben dat de verzoeker geen termijnverzuim wordt aangerekend. Het begrip verschoonbare dwaling moet eng worden uitgelegd en kan slechts betrekking hebben op uitzonderlijke omstandigheden waarin met name de betrokken instelling zich op zodanige wijze heeft gedragen dat dit gedrag, op zichzelf of in doorslaggevende mate, bij een justitiabele te goeder trouw die alle zorgvuldigheid aan de dag heeft gelegd die van een marktdeelnemer met normale kennis van zaken mag worden verwacht, een begrijpelijke verwarring kan veroorzaken.

Dit is niet het geval, zelfs al wordt aangenomen dat de griffie telefonisch informatie heeft gegeven over de modaliteiten van de neerlegging van verzoekschriften, aangezien enerzijds verzoeker zich dient te houden aan de bepalingen van het Reglement voor de procesvoering betreffende de modaliteiten voor de neerlegging van verzoekschriften en de geldende termijnen, welke uitlegging geen bijzondere problemen oplevert en, anderzijds, de ambtenaren van de griffie niet bevoegd zijn om zich uit te spreken over de berekening van de termijn voor de instelling van een beroep. Problemen verband houdende met het functioneren en de organisatie van de diensten van verzoekers vertegenwoordiger kunnen evenmin een excuus opleveren voor de te late indiening van het verzoekschrift.

(cf. punten 27‑30)