Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 1 december 2021 door de Europese Commissie tegen het arrest van het Gerecht (Derde kamer – uitgebreid) van 22 september 2021 in de gevoegde zaken T-639/14 RENV, Τ-352/15 en Τ-740/17, Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI)/ Europese Commissie, gesteund door Mytilinaios AE - Omilos Epicheiriseon

(Zaak C-739/21 P)

Procestaal: Grieks

Partijen

Rekwirante: Europese Commissie (vertegenwoordigers: Antonios Bouchagiar en Paul-John Loewenthal)

Andere partijen in de procedure: Dimosia Epicheirisi Ilektrismou AE (DEI) (verzoekster in eerste aanleg)

Mytilinaios AE - Omilos Epicheiriseon (interveniënte in eerste aanleg)

Conclusies

het arrest van het Gerecht (Derde kamer – uitgebreid) van 22 september 2021 in de gevoegde zaken T-639/14 RENV, T-352/15 en T-740/17, DEI/Commissie, vernietigen;

definitief uitspraak doen op het beroep dat in zaak T-740/17 in eerste aanleg is ingesteld en het verwerpen (subsidiair, definitief uitspraak doen op het derde en het vierde middel tot nietigverklaring door ze af te wijzen, alsook op het eerste en het tweede deel van het vijfde middel tot nietigverklaring, en zaak T-740/17 terugverwijzen naar het Gerecht met betrekking tot de overige middelen tot nietigverklaring), en voorts vaststellen dat het beroep in de zaken T-639/14 RENV en T-352/15 zonder voorwerp is geraakt en dat er niet meer op hoeft te worden beslist, en

verweerster in hogere voorziening en verzoekster in eerste aanleg verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Rekwirante voert één middel in hogere voorziening aan:

Volgens rekwirante heeft het Gerecht artikel 107, lid 1, VWEU onjuist uitgelegd en toegepast door te oordelen dat de Commissie het bestaan van een voordeel niet kon uitsluiten door het criterium van de particuliere marktdeelnemer in een markteconomie toe te passen op de keuze van DEI voor een arbitrageprocedure met Mytilineos, maar had moeten onderzoeken of het door het scheidsgerecht vastgestelde tarief daadwerkelijk in overeenstemming was met de aankoopprijs, aangezien het scheidsgerecht had moeten worden gelijkgesteld met een gewone overheidsrechter.

Het Gerecht heeft op grond van die onjuiste rechtsopvatting ten onrechte geoordeeld dat de Commissie twijfels had moeten koesteren in de zin van artikel 4, lid 4, van verordening 2015/15891 , op grond waarvan zij de formele onderzoeksprocedure overeenkomstig artikel 108, lid 2, VWEU had moeten inleiden met betrekking tot het door het scheidsgerecht vastgestelde tarief.

____________

1     Verordening (EU) 2015/1589 van de Raad van 13 juli 2015 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (PB 2015, L 248, blz. 9).