Language of document : ECLI:EU:T:2005:10

Arrêt du Tribunal

ARREST VAN HET GERECHT (Tweede kamer)
18 januari 2005 (1)

„EOGFL – Financiële deelneming aan demonstratieproject voor invoering van nieuwe teelttechnieken voor productie van sumak – Intrekking van financiële bijstand van fonds”

In zaak T‑141/01,

Entorn, Societat Limitada Enginyeria i Serveis, gevestigd te Barcelona (Spanje), vertegenwoordigd door M. Belard-Kopke Marques-Pinto en C. Viñas Llebot, advocaten, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verzoekster,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door S. Pardo en L. Visaggio als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een verzoek om nietigverklaring van beschikking C (1999) 534 van de Commissie van 4 maart 1999 houdende intrekking van de financiële bijstand van het Europees Oriëntatie‑ en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling „Oriëntatie”, aanvankelijk aan verzoekster toegekend bij beschikking C (93) 3394 van 26 november 1993 overeenkomstig verordening (EEG) nr. 4256/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot het EOGFL, afdeling „Oriëntatie” (PB L 374, blz. 25), voor de financiering van een demonstratieproject voor de invoering van nieuwe teelttechnieken voor de productie van sumak (project nr. 93.ES.06.030),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),



samengesteld als volgt: N. J. Forwood, kamerpresident, J. Pirrung en A. W. H. Meij, rechters,

griffier: J. Palacio González, hoofdadministrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 januari 2004,

het navolgende



Arrest




De toepasselijke bepalingen

1
Om de economische en sociale samenhang te versterken in de zin van artikel 158 EG heeft verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de Fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PB L 185, blz. 9), de structuurfondsen onder meer als taak opgedragen de bevordering van de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio’s met een ontwikkelingsachterstand, alsook, met het oog op de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, het bespoedigen van de aanpassing van de landbouwstructuren en het bevorderen van de ontwikkeling van het platteland (artikel 1, lid 1, en lid 5, sub a en b). Deze verordening is gewijzigd bij verordening nr. 2081/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 5).

2
Artikel 5, lid 2, sub e, van verordening nr. 2052/88, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2081/93, bepaalt dat de financiële bijstandsverlening van de structuurfondsen onder meer kan plaatsvinden in de vorm van steun ten behoeve van de technische bijstand, met inbegrip van de maatregelen inzake de voorbereiding van, de beoordeling vooraf van, het toezicht op en de evaluatie van de acties, en de proef- en demonstratieprojecten.

3
Op 19 december 1988 heeft de Raad verordening (EEG) nr. 4256/88 tot vaststelling van bepalingen voor de uitvoering van verordening nr. 2052/88 met betrekking tot het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling „Oriëntatie” (PB L 374, blz. 25), vastgesteld. Deze verordening is gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2085/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 44).

4
Artikel 8 van verordening nr. 4256/88, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2085/93, bepaalt dat het EOGFL in het kader van zijn taken, ten belope van ten hoogste 1 % van zijn jaarlijkse middelen, kan bijdragen aan de financiering van onder meer „de uitvoering van proefprojecten inzake aanpassing van de land- en bosbouwstructuur en bevordering van de plattelandsontwikkeling” (tweede streepje), en „de uitvoering van demonstratieprojecten, inclusief projecten inzake de ontwikkeling en valorisatie van de bossen alsmede inzake het verwerken en de afzet van landbouwproducten, die de werkelijke mogelijkheden moeten laten zien van productie‑ en beheersystemen, ‑methoden en ‑technieken die aansluiten bij de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid” (derde streepje).

5
Van 19 december 1988 dateert ook verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad tot vaststelling van toepassingsbepalingen van verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden Structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374, blz. 1). Deze verordening is gewijzigd bij verordening (EEG) nr. 2082/93 van de Raad van 20 juli 1993 (PB L 193, blz. 20).

6
Artikel 24 van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd bij verordening nr. 2082/93, bepaalt met betrekking tot de vermindering, de opschorting en de intrekking van de bijstand:

„1.    Indien het bedrag van de toegekende financiële bijstand door de stand van de uitvoering van een actie of maatregel noch gedeeltelijk, noch geheel lijkt te worden gerechtvaardigd, gaat de Commissie in het kader van het partnerschap over tot een passend onderzoek van het geval, waarbij zij met name aan de lidstaat of aan de autoriteiten die door de lidstaat voor de tenuitvoerlegging van de actie zijn aangewezen, vraagt om haar binnen een bepaalde termijn hun opmerkingen mee te delen.

2.      Na dit onderzoek kan de Commissie de bijstand voor de betrokken actie of maatregel verminderen of schorsen indien het onderzoek een onregelmatigheid bevestigt of een belangrijke wijziging die strijdig is met de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de actie of maatregel en waarvoor niet om haar goedkeuring is verzocht.

3.      Ieder bedrag dat tot een terugvordering wegens onverschuldigde betaling aanleiding geeft, moet aan de Commissie worden terugbetaald. Niet-terugbetaalde bedragen worden in overeenstemming met het Financieel Reglement en met de regels die de Commissie volgens de in titel VIII bedoelde procedures vaststelt, vermeerderd met de moratoire interessen.”


De feiten

De verzoekende vennootschap

7
De verzoekende vennootschap, Entorn, Societat Limitada Enginyeria i Serveis, is op 4 juni 1993 te Barcelona opgericht.

8
Zij had als aandeelhouders onder meer de vennootschap Codema SA – Compañia de Estudios y Servicios para el Medio Ambiente, A en twee andere natuurlijke personen. De aandelen van deze laatsten werden later door de vennootschap Codema overgenomen. Bij de oprichting van de vennootschap werd A tot voorzitter en afgevaardigd bestuurder benoemd, waarbij hem voor een periode van vijf jaar alle bevoegdheden werden toegekend die de raad van bestuur rechtmatig kon delegeren. Op 29 mei 1998 werd A herkozen tot voorzitter van de raad van bestuur voor een nieuwe periode van vijf jaar. Hij heeft zijn functies neergelegd op 31 juli 2001.

9
De zetel van verzoekster bevond zich aanvankelijk Calle Juan Güell nr. 152, tussenverdieping, te Barcelona. In 1996 werd de zetel overgebracht naar Calle Galileu nr. 303, eerste verdieping-A, en in 1999 naar Calle Guitard nr. 45, vijfde verdieping, te Barcelona. De zetel van verzoekster bevindt zich momenteel nog steeds op dit laatste adres.

De andere Entorn-entiteiten

10
Op 22 december 1993 richtte B op het eiland Guernsey de offshore-vennootschap Entorn Trading Ltd op. De zetel van deze vennootschap bevindt zich te Dublin.

11
Entorn Trading verleende volmacht aan C. Op basis daarvan richtte C op 5 juli 1994 een Spaans filiaal op, Entorn SL-Sucursal en España genoemd (hierna: „Entorn Sucursal”). C was de vaste vertegenwoordiger van Entorn Sucursal. De zetel van Entorn Sucursal bevond zich bij de onderneming MB Consultores y Auditores, Plaza Ruiz de Alda, 4, zevende verdieping A, te Sevilla. In 1996 werd de zetel van Entorn Sucursal in opdracht van B overgebracht naar Tenerife, waar deze entiteit blijkt te zijn ontbonden.

De aanvraag en de toekenning van de communautaire bijstand

12
De in de bestreden beschikking bedoelde communautaire bijstand is toegekend voor een project dat de titel „Project voor de demonstratie van de productie van sumak met nieuwe teelttechnieken” (hierna: „sumak-project”) draagt. De sumak is een typische plant uit de mediterrane flora, uit de bladeren waarvan na droging en pulverisatie tannine kan worden geëxtraheerd, een stof die in de leerlooierij wordt gebruikt. Dit demonstratieproject is ontworpen door B, die eind 1992 contact opnam met A om hem zijn plan om dit project in Spanje te realiseren, uiteen te zetten. Op eigen verzoek heeft B, via A, contact opgenomen met C, die te Sevilla woonde en hoofd van de afdeling Planning van de dienst Onderzoek van de Junta de Andalucia was. C heeft zich later beziggehouden met de technische uitvoering van het project en was betrokken bij de oprichting van Entorn Sucursal.

13
Op 12 juli 1993 werd aan het directoraat-generaal „Landbouw” van de Commissie een brief met het briefhoofd van „Entorn SL” en met vermelding van het adres van verzoekster gezonden ter attentie van een ambtenaar van de Commissie, D. In deze brief wordt uitdrukking gegeven aan de interesse van verzoekster om het sumak-project in het kader van artikel 8 van verordening nr. 4256/88 in te dienen en wordt verzocht om toezending van het schema volgens het welk de aanvraag moet worden ingediend. De brief is ondertekend door „A. López Gargallo”, een persoon die A naar eigen zeggen niet kent en wiens bestaan niet kon worden aangetoond.

14
Op 14 september 1993 werd bij de Commissie een verzoek om communautaire bijstand ingediend. Dit ging vergezeld van een brief met hetzelfde briefhoofd als die van 12 juli 1993 en een niet-identificeerbare handtekening. Op 22 september 1993 werd aan de Commissie een nieuwe versie van het verzoek om bijstand gezonden, omdat op 14 september per vergissing een niet-definitief project was opgestuurd. De begeleidende brief had opnieuw hetzelfde briefhoofd en was ondertekend door „A. López Gargallo”. Bij een door A ondertekend faxbericht van 25 oktober 1993 werden de bankgegevens van verzoekster aan de Commissie meegedeeld.

15
Bij beschikking C (93) 3394 van 26 november 1993 (hierna: „toekenningsbeschikking”), die is gegeven op grond van artikel 8 van verordening nr. 4256/88 van de Raad, heeft de Commissie verzoekster financiële bijstand voor project nr. 93.ES.06.030 toegekend. De totale kostprijs van het project bedroeg 1 381 132 ECU en de communautaire financiële bijstand was vastgesteld op een maximumbedrag van 1 035 849 ECU.

Het verloop van het project

16
Bij brief van 30 november 1993 werd aan de Commissie een nieuw adres van „Entorn SL” (te Albacete, Spanje) en nieuwe bankgegevens (een rekening bij de Banca nazionale del lavoro te Madrid) meegedeeld. Het briefhoofd van die brief bevatte de naam „Entorn SL” en het nieuwe adres. Ook deze brief bevatte de handtekening „A. López Gargallo”.

17
Bij brief van 29 maart 1994, namens A ondertekend door een persoon waarvan de handtekening niet leesbaar is, werd de Commissie in kennis gesteld van het feit dat „Entorn SL” in het kader van het sumak-project bij de onderneming MB Consultores y Auditores te Sevilla „speciaal daarvoor een kantoor had geopend dat de bedrijfszetel van het project zou worden”. In die brief werden C en A voorgesteld als respectievelijk technisch verantwoordelijke en projectverantwoordelijke.

18
Verzoekster betwist dat A als projectverantwoordelijke en in zijn hoedanigheid van bestuurder van verzoekster aan het sumak-project heeft meegewerkt. Zij erkent daarentegen dat hij als technisch adviseur voor rekening van de vennootschap Codema aan het project heeft meegewerkt en dat deze laatste aan Entorn Sucursal ongeveer 2,25 miljoen Spaanse peseta (ESP) heeft gefactureerd voor de diensten van A en de desbetreffende reiskosten.

19
A heeft geen juridische stappen ondernomen met betrekking tot de gelijkenis tussen de handelsnaam Entorn Sucursal en de naam van verzoekster.

20
Overeenkomstig de bepalingen van bijlage 2 bij de toekenningsbeschikking zijn twee voorschotten van in totaal 725 094 ECU betaald. Het eerste voorschot, dat 414 340 ECU bedroeg, werd op 20 januari 1994 op het in de brief van 30 november 1993 vermelde rekeningnummer overgemaakt. De betaling van het tweede voorschot werd aangekondigd bij faxbericht van 25 augustus 1995, geadresseerd aan „Entorn SL” op het adres te Albacete. Dit voorschot van 310 755 ECU werd gestort op een rekening bij de bank Caixa te Madrid, met als rekeninghouder „Entorn Trading Ltd Entorn SL”. Dit rekeningnummer was namens de vennootschap MB Consultores y Auditores aan de Commissie meegedeeld bij een faxbericht van 14 juli 1995; de handtekening op dit faxbericht stemde evenwel niet overeen met die van enige werknemer van deze vennootschap.

De administratieve procedure en de bestreden beschikking

21
Bij brief van 10 juli 1997 deelde de Commissie „Entorn SL” te Sevilla mee dat haar diensten waren overgegaan tot een technische en boekhoudkundige controle van de financiële bijstand die de Commissie reeds krachtens artikel 8 van verordening nr. 4256/88 had toegekend. De controles werden op 24 en 25 juli 1997 in aanwezigheid van A en C verricht te Sevilla ter plaatse van de uitvoering van het project.

22
Ten vervolge op de in juli 1997 verrichte controles zond de Commissie „Entorn (Sumac)” op 3 april 1998 een brief, die officieel werd afgegeven op het adres van MB Consultores y Auditores te Sevilla. In die brief wees de Commissie op feiten die onregelmatigheden konden opleveren, en deelde zij mee dat zij had besloten de procedure in te leiden waarin bijlage 2, punt 10, bij de toekenningsbeschikking en artikel 24 van verordening nr. 4253/88 voorzien. „Entorn (Sumac)” werd ook meegedeeld dat de tot dusver toegekende bedragen konden worden teruggevorderd. Haar werd ten slotte ook verzocht binnen een termijn van zes weken te bewijzen dat de uit de toekenningsbeschikking voortvloeiende verplichtingen waren nagekomen. De Commissie ontving een antwoord bij brief van 24 mei 1998, gezonden vanuit Sevilla en ondertekend door C.

23
Op 4 maart 1999 gaf de Commissie een beschikking (hierna: „bestreden beschikking”). Daarin gelast zij de intrekking van de betrokken financiële bijstand en de terugbetaling van de reeds betaalde voorschotten door verzoekster en, in voorkomend geval, door degenen die juridisch aansprakelijk zijn voor haar schulden, binnen een termijn van 60 dagen na kennisgeving van de beschikking. De bestreden beschikking bevat de volgende tekst:

„1)    De bijstand is aangevraagd door de vennootschap Entorn SL, gevestigd te Barcelona. Aan deze vennootschap is de communautaire bijstand toegekend, terwijl een vennootschap, Entorn Trading Limited genaamd, te Dublin was opgericht en op verzoek van [B] een dochteronderneming van deze vennootschap onder de naam Entorn SL te Sevilla werd geopend. Alle betalingen voor dit project door de Commissie zijn aan deze laatste vennootschap gericht. Een en ander is de Commissie als een gewone adresverandering van de ontvanger van de bijstand voorgesteld, terwijl in werkelijkheid zonder toestemming van de Commissie de begunstigde van het project werd gewijzigd.

2)      Bij voormeld controlebezoek op de door de ontvanger van de bijstand meegedeelde zetel is vastgesteld dat deze toebehoort aan de vennootschap MB Consultores y Auditores. De inspecteurs konden geen enkel bewijsstuk, administratief of boekhoudkundig stuk betreffende het project inzien, hoewel de Commissie in de paragrafen 5 en 6 van bijlage 2 bij de toekenningsbeschikking bepaalt dat alle stukken betreffende het project in de zetel van de vennootschap ter inzage van de diensten van de Commissie moeten liggen. Bovendien hebben de inspecteurs tegelijkertijd vastgesteld dat de handtekeningen van de verschillende in het kader van het project aan de Commissie voorgelegde documenten vervalst waren en dat geen van de installaties, waarvan een foto in de technische bijlage bij het eindrapport voorkwam, in deze context was gebruikt.

3)      Ten slotte blijkt uit een kopie van de balans, die bij de belastingaangifte van Entorn SL bij het Spaanse Ministerie van Financiën is ingediend, dat de kostprijs van het project ongeveer 23 000 000 [ESP] bedroeg, terwijl als totale kostprijs 233 623 004 [ESP] was aangegeven.

overwegende dat in deze omstandigheden de bijstand moet worden ingetrokken en overeenkomstig artikel 24, lid 3, van verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad de tot dusver voor het project toegekende bedragen moeten worden teruggevorderd;

overwegende dat overeenkomstig het op de vennootschappen toepasselijke nationale recht de vennoten van sommige vennootschappen aansprakelijk zijn voor hun schulden;

[…]

heeft de volgende beschikking gegeven:

Artikel 1

De bijstand uit het EOGFL, afdeling „Oriëntatie”, ten belope van maximaal 1 035 849 [ECU] die de Commissie bij beschikking C (93) 3394 aan Entorn SL heeft toegekend voor project nr. 93.ES.06.030, dat de titel „Project voor de demonstratie van de productie van sumak met nieuwe teelttechnieken” draagt, wordt ingetrokken.

Artikel 2

De vennootschap Entorn SL en, in voorkomend geval, degenen die juridisch aansprakelijk zijn voor haar schulden, moeten 725 094 [euro] terugbetalen […]”

24
Van deze beschikking, die eveneens aan het Koninkrijk Spanje was gezonden, is op 10 april 2001 aan verzoekster kennis gegeven op haar adres te Barcelona nadat de poging tot kennisgeving op het adres te Sevilla niet was geslaagd.

25
De Commissie heeft bovendien het dossier betreffende het sumak-project alsook de dossiers betreffende twee andere projecten waarbij onder meer A en C waren betrokken, aan het Spaanse openbaar ministerie voorgelegd. Het openbaar ministerie heeft bij de bevoegde Juzgados de Instrucción klachten ingediend wegens valsheid in geschrifte en voortgezette oplichting. A, B, C en D behoren tot de personen die worden vervolgd met betrekking tot het sumak-project.


De procedure en de conclusies van partijen

26
Bij op 20 juni 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegd verzoekschrift heeft verzoekster het onderhavige beroep ingesteld. Bij op 25 juni 2001 ter griffie van het Gerecht neergelegde afzonderlijke akte heeft zij ook een verzoek tot opschorting van de uitvoering van de bestreden beschikking ingediend. Bij beschikking van 22 oktober 2001, Entorn/Commissie (T‑141/01 R, Jurispr. blz. II‑3123), heeft de president van het Gerecht het verzoek in kort geding afgewezen en de beslissing omtrent de kosten aangehouden.

27
Bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang heeft het Gerecht partijen vragen gesteld en om overlegging van documenten verzocht. Dezen hebben die vragen beantwoord en aan dit verzoek voldaan binnen de gestelde termijn. In juli 2003 heeft verzoekster ter griffie van het Gerecht een door de Commissie neergelegd administratief dossier kunnen inzien, behalve bepaalde documenten waarvan het Gerecht de vertrouwelijke behandeling had gelast. Zij heeft niet verzocht om schriftelijke opmerkingen over dit dossier te mogen indienen.

28
Op 13 oktober 2003 heeft verzoekster een gedetailleerde memorie ingediend die de titel „Opmerkingen over het rapport ter terechtzitting” draagt. Als bijlage bij deze memorie heeft zij een op 29 september 1997 door de Eenheid voor de coördinatie van de fraudebestrijding (UCLAF) opgesteld document overgelegd dat een samenvatting bevat van een aantal verklaringen die B had afgelegd voor ambtenaren van deze eenheid voor dewelke hij in september 1997 spontaan was verschenen. Deze verklaringen betreffen onder meer de rol die B in het kader van het sumak-project had gespeeld. Verzoekster heeft verklaard dat zij van dit document kennis had gekregen in het kader van de in Spanje ingestelde strafprocedures betreffende de aan het onderhavige geding ten grondslag liggende feiten. Bovendien heeft zij gevraagd dat de processen-verbaal van het strafonderzoek bij het dossier zouden worden gevoegd. Op 4 november 2003 heeft verzoekster een memorie ingediend waarin zij om een aantal maatregelen tot organisatie van de procesgang en instructiemaatregelen verzocht.

29
Het Gerecht heeft partijen aanvullende vragen gesteld en de Commissie verzocht de bijlagen bij de bovengenoemde samenvatting van de UCLAF over te leggen. Partijen hebben de vragen binnen de gestelde termijn beantwoord. De Commissie heeft de gevraagde documenten overgelegd, maar verzette zich ertegen dat deze aan verzoekster zouden worden meegedeeld. Na het onderzoek of het ging om vertrouwelijke documenten, en onleesbaarmaking van bepaalde, niet op het sumak‑project betrekking hebbende gegevens, werd een gedeelte van die documenten bij het dossier gevoegd en aan verzoekster meegedeeld.

30
Op 14 januari 2004 vond voor de Tweede kamer van het Gerecht een informele vergadering van partijen plaats. Aan partijen werd een termijn verleend om zich uit te spreken over de mogelijkheid om het geding in der minne te regelen.

31
Na deze informele vergadering werd nog dezelfde dag een terechtzitting gehouden waarop partijen zijn gehoord in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht.

32
Bij op 26 februari en 4 maart 2004 ter griffie van het Gerecht ingeschreven memories hebben partijen verklaard dat zij niet voornemens waren, het geding in der minne te regelen.

33
Verzoekster concludeert dat het het Gerecht behage:

de bestreden beschikking nietig te verklaren;

bij wege van maatregel tot organisatie van de procesgang de Commissie te verzoeken alle stukken betreffende de administratieve procedure die aan de bestreden beschikking is voorafgegaan, over te leggen, alsook alle stukken die kunnen bijdragen tot het bepalen van de juistheid van de feiten;

de Commissie te verwijzen in de kosten.

34
De Commissie concludeert dat het het Gerecht behage:

het beroep te verwerpen;

verzoekster te verwijzen in de kosten.


In rechte

A – De inaanmerkingneming van de samenvatting van de verklaringen van B en de bijlagen bij dat document

Argumenten van partijen

35
De Commissie heeft zich ertegen verzet dat de samenvatting van de verklaringen van B bij het dossier wordt gevoegd, op grond dat verzoekster dit document niet rechtmatig heeft kunnen verkrijgen. Zij betwist de verklaring van deze laatste dat zij als civiele partij aan de strafprocedure voor de Spaanse rechter heeft mogen deelnemen, en betoogt dat verzoekster dit document slechts heeft kunnen verkrijgen door schending van het geheim van het onderzoek. Zij beklemtoont bovendien dat het vertrouwelijke karakter van het document zich ertegen verzet dat het bij het dossier wordt gevoegd.

36
Verzoekster stelt dat zij het betrokken document niet onrechtmatig heeft verkregen. Na eerst te hebben betoogd dat zij het document als civiele partij in de strafprocedure heeft verkregen, heeft verzoekster in antwoord op een vraag van het Gerecht verklaard dat het document haar is overhandigd door A, verdachte in het kader van de strafprocedure in Spanje.

Beoordeling door het Gerecht

37
Hoe betreurenswaardig het ook is dat verzoekster bij de overlegging van het betrokken document onjuiste verklaringen heeft afgelegd over de omstandigheden waarin zij dat document heeft verkregen, dit feit alleen is voor het Gerecht geen voldoende grond om geen rekening te houden met dit document. Verzoekster heeft immers in antwoord op een vraag van het Gerecht aannemelijk gemaakt dat zij dat document heeft kunnen verkrijgen zonder onrechtmatige handelingen te stellen die eraan in de weg kunnen staan dat zij zich in het kader van de procedure voor het Gerecht op dat document beroept.

38
Dienaangaande moet worden opgemerkt dat het betrokken document deel uitmaakt van het dossier dat de Commissie aan de Spaanse autoriteiten heeft voorgelegd met het oog op het eventuele instellen van strafvervolging tegen degenen die frauduleuze handelingen hebben gesteld in het kader van het sumak-project. Het is echter conform de algemene rechtsbeginselen die de strafprocedures beheersen, en met name het eerbiedigen van de rechten van de verdediging, dat dit document in het kader van de strafprocedure werd meegedeeld aan personen die konden worden beschuldigd, waaronder A, die bestuurder van verzoekster was ten tijde van de aan het geding ten grondslag liggende feiten. Verder blijkt niet dat A, door het betrokken document aan verzoekster door te geven, een schending van rechtsregels heeft begaan die tot gevolg heeft dat het Gerecht geen rekening mag houden met een document dat nadere gegevens kan verstrekken over de aan het geding ten grondslag liggende feiten.

39
Bijgevolg kan met de samenvatting van de verklaringen van B voor de ambtenaren van de UCLAF en met de in de bijlagen bij deze samenvatting opgenomen verklaringen die het Gerecht aan het dossier heeft laten toevoegen, rekening worden gehouden in het kader van het onderzoek van de middelen van verzoekster.

B – Ten gronde

40
Verzoekster voert ter ondersteuning van haar beroep drie middelen aan. De eerste twee middelen, die samen moeten worden onderzocht, betreffen respectievelijk schending van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 en niet-nakoming van de motiveringsplicht. Het derde middel betreft schending van de rechten van de verdediging.

Het eerste en het tweede middel, betreffende schending van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 en niet-nakoming van de motiveringsplicht

Argumenten van partijen

41
Met haar eerste twee middelen betoogt verzoekster in wezen dat zij niet als ontvanger van de financiële bijstand van de Gemeenschap kan worden aangemerkt, zodat zij niet de juiste adressaat van de beschikking tot intrekking van die bijstand is, en dat zij de eerste twee tranches van de bijstand niet heeft ontvangen, zodat deze niet van haar kunnen worden teruggevorderd.

42
Verzoekster erkent dat zij volgens de toekenningsbeschikking de ontvanger van de bijstand en de verantwoordelijke voor de uitvoering van het project is. Zij stelt echter dat haar medewerking aan het uitwerken van het project beperkt was tot het verstrekken van de juridische gegevens van de vennootschap aan B en tot het aanduiden van het gebied en van de eventuele technische uitvoerder van het project in Spanje. De verantwoordelijkheid voor de uitwerking van het project en de latere verdediging ervan voor de bevoegde diensten van de Commissie lag enkel en alleen bij B. Verzoekster stelt dienaangaande dat alle in haar naam opgestelde documenten betreffende het sumak-project, behalve het door A ondertekende faxbericht van 25 oktober 1993 waarbij haar bankgegevens aan de Commissie werden meegedeeld, vervalsingen zijn en dat het gebruikte briefpapier niet overeenstemt met het door haar officieel gebruikte briefpapier.

43
Verzoekster laakt het gebrek aan zorgvuldigheid van de Commissie, en inzonderheid van de krachtens artikel 8 van verordening nr. 4256/88 voor het beheer van de projecten bevoegde ambtenaar, bij het toekennen van de bijstand voor het sumak-project en noemt een aantal omstandigheden waarover de Commissie haar om nadere inlichtingen had moeten verzoeken alvorens de bijstand uit te keren.

44
Wat het lot van het project na de toekenningsbeschikking betreft, wijst verzoekster erop dat haar bestuurder A, toen hem kennis werd gegeven van die beschikking, als zijn mening te kennen hebben gegeven dat verzoekster het project onmogelijk tot een goed einde kon brengen. A zou B daarvan op de hoogte hebben gebracht en zou hem hebben verzocht dit mee te delen aan D, waarmee B volgens verzoekster zeer nauwe betrekkingen onderhield.

45
Verzoekster merkt op dat uit de bestreden beschikking blijkt dat deze informatie alsook de informatie inzake een nieuwe bankrekening waarop de Commissie de met de stand van de uitvoering van het project overeenstemmende bedragen moest storten, daadwerkelijk aan de Commissie is meegedeeld. Dienaangaande wijst zij erop dat de documenten betreffende de wijziging van de bankrekening waarop moest worden betaald, zijn ondertekend door een persoon, A. López Gallardo, die niet was gemachtigd om haar te vertegenwoordigen.

46
Verzoekster betoogt dat de Commissie de wijziging van ontvanger van de communautaire bijstand heeft aanvaard. In het verzoekschrift stelt zij dat de Commissie stilzwijgend heeft erkend dat zij niet meer de in de toekenningsbeschikking genoemde ontvanger van de financiële bijstand was. In repliek betoogt zij dat de voor het project bevoegde ambtenaar van de Commissie, D, haar terugtrekking mondeling heeft aanvaard.

47
Volgens verzoekster blijkt uit het feit dat de verwerende instelling haar niet de gelegenheid heeft gegeven, opmerkingen in te dienen vóór de vaststelling van de bestreden beschikking, dat de Commissie haar niet als ontvanger van de communautaire bijstand heeft beschouwd. Dit wordt haars inziens bevestigd door het feit dat tussen de datum van de bestreden beschikking (4 maart 1999) en de datum van de kennisgeving ervan (10 april 2001) twee jaar zijn verstreken zonder dat haar ook maar één mededeling betreffende het project of het verloop van de administratieve procedure werd gedaan op haar wettelijk domicilie. Zij vindt dat men gemakkelijk contact met haar had kunnen opnemen nadat de poging tot kennisgeving van de beschikking aan Entorn Sucursal was mislukt.

48
Verzoekster is van mening dat de Commissie bewust voorbijgaat aan het feit dat de vennootschap Entorn Sucursal en zij zelf twee afzonderlijke entiteiten zijn en dat er geen band bestaat tussen hen; de twee vennootschappen hebben immers niet dezelfde aandeelhouders, procuratiehouders en bestuurders. De in het oog springende gelijkenis tussen haar handelsnaam en die van Entorn Sucursal is haars inziens geen afdoend bewijs van het bestaan van een band tussen beide vennootschappen.

49
Verzoekster stelt dat noch zijzelf, noch haar toenmalige bestuurder A, betrokken was bij een georganiseerd netwerk om op frauduleuze wijze gemeenschapssubsidies te verkrijgen, zoals de Commissie beweert. Volgens verzoekster zijn de strafbare handelingen waar het in casu om gaat, gesteld door de Italiaanse staatsburgers E en B, alsook door ambtenaar D. Zij verwijt de Commissie, de door deze laatste gespeelde rol niet te hebben vermeld en diens betrokkenheid in het genoemde netwerk niet te hebben onderzocht. Verzoekster betoogt dat B, nadat hij had vernomen dat zij niet meer van plan was het project uit te voeren, een onderneming heeft opgericht met een naam die zeer erg leek op die van haar. Volgens haar kon hij dit niet doen zonder de instemming van D die bovendien, samen met B en E, het plan kon hebben bedacht om de benaming te gebruiken.

50
Verzoekster erkent dat A niet helemaal vrijuit gaat, aangezien hij kon en moest reageren op de oprichting van een onderneming met een gelijkaardige benaming als de zijne. Zij betoogt echter dat dit gedrag wordt verklaard door het feit dat dit plan werd gedekt door de voor het beheer van het project verantwoordelijke ambtenaar van de Commissie. Verzoekster vraagt zich af of A het recht had om te twijfelen aan de bevoegdheid en de integriteit van deze ambtenaar. Zij vindt dat het niet billijk is, van de eerste een strikter gedrag te eisen dan van de met het beheer van het project belaste ambtenaar.

51
Zij voegt daaraan toe dat de door B voor de ambtenaren van de UCLAF afgelegde verklaringen aantonen dat B de werkelijke ontvanger van de bijstand en de materiële dader van de verduistering ervan was. Volgens haar heeft B niet alleen zijn verantwoordelijkheid bij de verduistering van de bijstand toegegeven, maar ook haar eigen weigering om aan die verduistering mee te werken.

52
Wat de terugbetaling van de bijstand betreft, is verzoekster van mening dat moet worden aangetoond dat zij de bedragen waarvan terugbetaling wordt gevorderd, daadwerkelijk heeft ontvangen. Zij beklemtoont dat de Commissie erkent, de bijstand aan een nieuwe ontvanger te hebben uitbetaald, terwijl deze volgens de toekenningsbeschikking aan haar had moeten worden betaald. Zij verwijt de Commissie, geen rechtvaardiging te hebben verstrekt voor de uitbetaling aan die andere entiteit en haar nooit om uitleg te hebben verzocht over deze wijziging.

53
Verzoekster betoogt dat zij door de Commissie pas als enige verantwoordelijke voor de terugbetaling werd aangemerkt, nadat deze had vastgesteld dat het onmogelijk was om de betrokken schuld in te vorderen bij de vennootschap die de bijstand daadwerkelijk had ontvangen, te weten Entorn Sucursal.

54
Ten slotte betoogt verzoekster dat de Commissie de motiveringsverplichting van artikel 253 EG niet is nagekomen. Zij stelt dat in de bestreden beschikking niet duidelijk en coherent wordt aangegeven waarom zij met de echte adressaat van de toekenning van de bijstand is gelijkgesteld, en niet duidelijk en coherent wordt aangetoond dat zij de bedragen waarvan de terugbetaling wordt gevorderd, daadwerkelijk heeft ontvangen.

55
De Commissie wijst er om te beginnen op dat de bestreden beschikking in casu deel uitmaakt van een reeks beschikkingen houdende intrekking van uit het EOGFL, afdeling „Oriëntatie”, toegekende bijstand, die zij heeft gegeven nadat zij ernstige onregelmatigheden bij de uitvoering van de betrokken projecten had vastgesteld. Volgens de Commissie bestond er een verband tussen deze projecten aangezien dezelfde vennootschappen en dezelfde natuurlijke personen telkens op de ene of andere wijze een band bleken te hebben met de betrokken projecten. De Commissie wijst er met name op dat A en C betrokken waren bij verscheidene andere projecten waarvoor de communautaire bijstand is ingetrokken.

56
De Commissie is van mening dat de bestreden beschikking terecht is gericht aan verzoekster, die de adressaat van de toekenningsbeschikking was.

57
Zij verklaart dat haar alleen een adreswijziging en een wijziging van het bankrekeningnummer van de ontvanger van de steun werden meegedeeld, maar dat haar nooit om instemming met een wijziging van de ontvanger van de communautaire bijstand werd verzocht. Zij beklemtoont dat A niet alleen heeft nagelaten de diensten van de Commissie in te lichten over het feit dat verzoekster afstand deed van de toegekende bijstand, maar dat hij bovendien nauw verbonden is gebleven met het sumak-project tijdens de gehele duur van de uitvoering ervan. De Commissie is van mening dat de voortdurende contacten tussen A, bestuurder van verzoekster, en B, die banden heeft met de vennootschap Entorn Sucursal, alsook de deelneming van A aan de uitvoering van het sumak-project, volstaan om het bestaan van notoire banden tussen verzoekster en de vennootschap Entorn Sucursal vast te stellen.

58
Met betrekking tot verzoeksters verwijten dat de diensten van de Commissie bij de toekenning van de bijstand niet de nodige zorgvuldigheid en voorzichtigheid aan den dag hebben gelegd, zet de Commissie uiteen dat deze elementen geen enkele invloed hebben op de verantwoordelijkheid van verzoekster voor het gebruik van de communautaire bijstand die haar werd toegekend om het sumak-project uit te voeren.

59
De Commissie is van mening dat de motivering van de litigieuze beschikking verzoekster in staat stelt op afdoende wijze kennis te nemen van de rechtvaardigingsgronden van de getroffen maatregel. Volgens haar kan verzoekster niet eisen dat de Commissie in haar beschikking aannemelijk maakt en bewijst dat verzoekster daadwerkelijk de vennootschap is die de door de diensten van de Commissie verrichte betalingen heeft ontvangen.

Beoordeling door het Gerecht

60
Allereerst moet worden onderzocht of de Commissie de beschikking houdende intrekking van de bijstand krachtens artikel 24, lid 2, van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd, terecht aan verzoekster heeft gericht. Vervolgens moet worden nagegaan of de Commissie het recht had, krachtens artikel 24, lid 3, van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd, van verzoekster terugbetaling van de uitgekeerde communautaire bijstand te eisen.

–     De intrekking van de bijstand

61
Artikel 24 van verordening nr. 4253/88 geeft niet uitdrukkelijk aan, wie de adressaat van een beschikking houdende intrekking van een communautaire bijstand moet zijn. Dit wordt verklaard door de opzet van de regeling betreffende de verlening van bijstand uit de structuurfondsen, die is neergelegd in verordening nr. 2052/88, zoals gewijzigd, en waarvan verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd, de uitvoeringsbepalingen bevat. Uit artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 2, van verordening nr. 2052/88, zoals gewijzigd, vloeit voort dat de actie van de Gemeenschap wordt opgevat als aanvulling op of bijdrage tot de overeenkomstige acties van de lidstaten en dat zij slechts uitzonderlijk de vorm van rechtstreekse financiering door de Commissie van proef‑ en demonstratieprojecten aanneemt. Overeenkomstig deze regeling worden de krachtens verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd, gegeven beschikkingen, naar gelang van het geval gericht aan de lidstaten of de door de lidstaten aangewezen bevoegde autoriteiten of andere instanties, of, in het geval van rechtstreekse bijstandsverlening door de Commissie, aan de individuele ontvangers van de communautaire bijstand. Daaruit volgt dat in het geval van een krachtens artikel 8 van verordening nr. 4256/88 rechtstreeks door de Commissie gefinancierde actie de intrekkingsbeschikking aan de ontvanger van de communautaire bijstand moet worden gericht.

62
Derhalve dient te worden nagegaan of verzoekster als ontvanger van de voor het sumak-project toegekende bijstand kon worden aangemerkt.

63
Dienaangaande moet om te beginnen worden opgemerkt dat de bijstand namens verzoekster is aangevraagd. Hoewel de in de aanvraag en in de daarop betrekking hebbende briefwisseling gebruikte benaming „Entorn SL” niet de volledige benaming van verzoekster is (Entorn, Societat Limitada Enginyeria i Serveis), gaat het om een vanzelfsprekende afkorting van deze benaming, waarvan het gebruik samen met het adres van verzoekster, alleen aldus kan worden begrepen dat de bijstand namens verzoekster wordt aangevraagd. Noch de brief van 12 juli 1993, waarin de interesse om bijstand aan te vragen wordt uitgedrukt, noch de brieven van 14 et 22 september 1993, die bij de twee versies van de bijstandsaanvraag waren gevoegd, zijn evenwel door de bestuurder van verzoekster ondertekend. Bovendien verklaart verzoekster dat niet haar normale briefpapier is gebruikt.

64
In zijn in september 1997 voor de ambtenaren van de UCLAF afgelegde verklaringen heeft B erkend, de brief van 14 september 1993 te hebben ondertekend. Hij heeft bovendien toegegeven de handtekening „A. López Gargallo” te hebben gebruikt, die op de brieven van 12 juli en 22 september 1993 voorkomt.

65
Verzoekster heeft in haar aan het Gerecht gerichte verzoek om voorlopige maatregelen in het kader van het onderhavige geding uiteengezet dat haar bestuurder ermee had ingestemd dat zij het sumak-project aan de Commissie zou voorleggen, terwijl B zou instaan voor de rechtstreekse contacten met de Commissie. Bovendien heeft de bestuurder van verzoekster bij faxbericht van 25 oktober 1993, waarvan de authenticiteit door verzoekster niet wordt betwist, aan de Commissie de bankgegevens van verzoekster meegedeeld met de vermelding „aanvulling bij ons project 93.ES.06.030” (como complemento a nuestra propuesta 93.ES.06.030). Dit document, dat verwijst naar het nummer waaronder de bijstandsaanvraag voor het sumak-project door de Commissie werd behandeld, toont niet alleen aan dat de bestuurder van verzoekster op de hoogte was van het feit dat de bijstand namens de vennootschap was aangevraagd, maar ook dat hij namens de vennootschap de verantwoordelijkheid voor deze bijstandsaanvraag aanvaardde. Dit document toont derhalve aan dat de bestuurder van verzoekster de in de brieven van 12 juli 1993 en 14 en 22 september 1993 namens verzoekster afgelegde verklaringen heeft goedgekeurd.

66
Daaruit volgt dat de bijstandsaanvraag aan verzoekster kan worden toegerekend. Dienaangaande is het van geen belang, te weten of de drie bovengenoemde brieven door B zijn ondertekend, zoals die voor de UCLAF heeft verklaard, of door onbekenden.

67
De op 26 november 1993 gegeven toekenningsbeschikking is bij kennisgevingsbrief van 29 november 1993 aan „Entorn SL” gezonden, op het toenmalige adres van verzoekster te Barcelona. In die beschikking staat te lezen dat „de uitvoering van de actie onder de verantwoordelijkheid van de vennootschap Entorn SL valt” en dat „de vennootschap Entorn SL (ontvanger) de adressaat van de onderhavige beschikking is”. Verzoekster heeft tijdens de schriftelijke behandeling en ter terechtzitting niet betwist dat zij daadwerkelijk kennis heeft gekregen van deze beschikking, die zij bovendien bij haar verzoekschrift heeft gevoegd. Pas in een memorie van 4 maart 2004, waarin zij haar standpunt heeft bepaald over de mogelijkheid om het geding in der minne te regelen, heeft verzoekster gesteld dat er geen enkel bewijs was dat deze beschikking bij aangetekend schrijven is verstuurd en dat in haar archief geen spoor is te vinden van de ontvangst van deze beschikking. Deze beweringen zijn niet alleen te laat geformuleerd, zij zijn ook in tegenspraak met de uiteenzetting van de feiten in de memories van verzoekster. Verzoekster verklaart immers in punt 25 van het deel van haar verzoekschrift dat de titel „Feitelijke gegevens betreffende de verdere uitvoering van het project” draagt, dat A „op de hoogte is gebracht van de inhoud en de draagwijdte van de beschikking van de Commissie van 29 november 1993”, en in punt 12 van de repliek dat A „de kennisgeving van de beschikking van november 1993 waarbij aan [verzoekster] een communautaire bijstand werd toegekend”, heeft ontvangen.

68
Dat de toekenningsbeschikking niet de volledige benaming van verzoekster bevat, staat niet eraan in de weg dat verzoekster als adressaat van deze beschikking wordt aangemerkt. De benaming in de toekenningsbeschikking stemt immers overeen met die in de vóór de toekenning van de bijstand aan de Commissie gezonden en door de bestuurder van verzoekster goedgekeurde brieven.

69
In deze omstandigheden moet worden vastgesteld dat verzoekster de adressaat van de toekenningsbeschikking van 26 november 1993 en de ontvanger van de communautaire bijstand was.

70
Met betrekking tot de stelling van verzoekster dat zij de hoedanigheid van ontvanger had verloren door te hebben afgezien van de bijstand, moet worden vastgesteld dat geen enkel bewijs voor haar beweringen hieromtrent is aangebracht. Dienaangaande kan uit de verklaring in het verzoekschrift dat haar bestuurder aan B heeft gevraagd de verantwoordelijke ambtenaar van de Commissie te laten weten dat verzoekster van de uitvoering van het project had afgezien, zo zij al correct is, nog niet worden geconcludeerd dat verzoekster geldig afstand heeft gedaan van de bijstand. Geen enkel element uit het dossier bevestigt immers dat B de Commissie daadwerkelijk heeft meegedeeld dat verzoekster van plan was, af te zien van het project. De ontvanger van communautaire bijstand kan de op hem rustende informatie‑ en loyaliteitsplicht jegens de Commissie niet van zich afschuiven door een beroep te doen op een derde in plaats van die verplichting zelf na te komen. Derhalve is de eventuele niet-nakoming door B van de instructies van de bestuurder van verzoekster aan deze laatste toe te rekenen.

71
Ook verzoeksters stelling dat de Commissie haar terugtrekking heeft aanvaard, wordt door geen enkel stuk uit het dossier bevestigd. Uit het feit dat de Commissie de haar meegedeelde nieuwe bankgegevens heeft gebruikt, kan niet worden afgeleid dat deze instelling een wijziging van de ontvanger van de bijstand heeft aanvaard, aangezien in de desbetreffende mededelingen van 30 november 1993 en 14 juli 1995 niet van een wijziging van de ontvangende vennootschap wordt gerept. Bovendien is het niet aannemelijk dat de Commissie een zo belangrijke wijziging van het project als de terugtrekking van de voor de uitvoering ervan verantwoordelijke ontvanger of de vervanging ervan door een andere onderneming, zou hebben aanvaard zonder verzoekster daarvan een schriftelijke bevestiging te geven. Het Gerecht merkt in dit verband op dat verzoekster in het verzoekschrift betoogt dat de Commissie stilzwijgend heeft ingestemd met de wijziging van ontvanger, terwijl zij in repliek stelt dat de verantwoordelijke ambtenaar dit „mondeling” heeft aanvaard. Deze tegenstrijdigheid is van dien aard dat zij twijfels doet rijzen over de betrouwbaarheid van verzoeksters uiteenzetting van de feiten.

72
In deze omstandigheden is er geen enkel element waaruit kan worden geconcludeerd dat verzoekster na de toekenning van de communautaire bijstand haar hoedanigheid van ontvanger heeft verloren.

73
Verzoekster betoogt bovendien dat de bestreden beschikking niet aan haar diende te worden gericht omdat de verantwoordelijkheid voor de vastgestelde onregelmatigheden in de eerste plaats bij andere personen, met name B en E, en de ambtenaar van de Commissie, D, berust.

74
Dienaangaande moet worden vastgesteld dat verzoeksters bestuurder A, wiens namens verzoekster verrichte handelingen aan deze laatste zijn toe te rekenen, de op aanvragers en ontvangers van financiële bijstand rustende informatie‑ en loyaliteitsplicht grovelijk heeft verzuimd.

75
In de eerste plaats heeft de bestuurder van verzoekster ermee ingestemd dat B de bijstand namens verzoekster aanvraagt. Vervolgens heeft hij in het kader van de bijstandsaanvraag namens verzoekster onder meer de door een persoon die de handtekening „A. López Gargallo” gebruikte, afgelegde verklaringen goedgekeurd. Daardoor heeft hij bij de diensten van de Commissie de schijn gewekt dat een persoon die deze handtekening gebruikte, gemachtigd was verzoekster te vertegenwoordigen.

76
Ten tweede heeft A er niet op toegezien dat de Commissie correct werd ingelicht over het opgeven van het sumak-project door verzoekster. Hij heeft daardoor de schijn opgehouden dat het project door verzoekster werd uitgevoerd.

77
Ten derde wist A van de oprichting van de vennootschap Entorn Sucursal, maar heeft hij niets ondernomen om zich daartegen te verzetten, terwijl hij moest weten dat er een aanzienlijk risico bestond dat de diensten van de Commissie de twee vennootschappen met elkaar zouden verwarren.

78
Ten vierde wist A dat het sumak-project door Entorn Sucursal werd geleid, aangezien hij als adviseur in het kader van dat project had gewerkt. In die hoedanigheid moet hij wel geweten hebben dat de kostprijs van het project, zoals het werd uitgevoerd, ver beneden het bedrag van de toegekende communautaire bijstand lag. A heeft op die manier toegestaan dat het project, waarvoor aan verzoekster bijstand was toegekend, door een andere vennootschap met een nagenoeg identieke naam werd uitgevoerd in omstandigheden die een ernstig vermoeden van onregelmatigheden opleverden, zonder zich ervan te vergewissen of de Commissie correct was ingelicht over deze feiten.

79
De enige plausibele verklaring voor dit gedrag is dat A willens en wetens heeft deelgenomen aan de handelingen die erop waren gericht de betalingen krachtens de aan verzoekster toegekende communautaire bijstand te gebruiken voor andere doelstellingen dan die waarvoor zij waren bestemd. A heeft derhalve ernstige aan verzoekster toe te rekenen onregelmatigheden begaan, die de intrekking van de bijstand rechtvaardigen.

80
De medewerking van andere personen aan deze onregelmatigheden kan verzoekster, als ontvanger van de bijstand, niet ontheffen van haar verantwoordelijkheid voor de handelingen die door haar bestuurder in haar naam zijn verricht.

81
Betreffende in het bijzonder verzoeksters stelling over de rol die een ambtenaar van de Commissie in het kader van de bovengenoemde strafbare handelingen heeft gespeeld, moet worden opgemerkt dat de medewerking van een ambtenaar of personeelslid van de instelling aan de betrokken onregelmatigheden, gesteld dat deze medewerking is bewezen, de intrekking van de bijstand niet kan uitsluiten.

82
Dat een ambtenaar zijn verplichtingen niet is nagekomen – door nalatigheid dan wel door een opzettelijk schuldig handelen – beschermt de ontvanger van de bijstand niet tegen de gevolgen van het niet-nakomen van zijn eigen verplichtingen.

83
In deze context kan verzoekster niet worden gevolgd waar zij stelt dat de door B voor de ambtenaren van de UCLAF afgelegde verklaringen aantonen dat zij heeft geweigerd, deel te nemen aan handelingen die erop gericht waren onrechtmatig de betaling van de subsidie voor het sumak-project te verkrijgen, en dat deze weigering B ertoe heeft gebracht een andere vennootschap met een nagenoeg identieke naam op te richten. B heeft immers verklaard dat hij van plan was verzoekster op te kopen, maar dat hij, nadat bleek dat dit onmogelijk was, Entorn Trading (Dublin) heeft opgericht om ze via deze laatste op te kopen. Hij vermeldt echter niet waarom het opkopen van verzoekster onmogelijk was, en evenmin dat deze laatste weigerde deel te nemen aan zijn operatie.

84
Wat ten slotte de gestelde niet-nakoming van de motiveringsverplichting betreft, behoeft er slechts op te worden gewezen dat de Commissie in de bestreden beschikking duidelijk heeft uiteengezet dat de beschikking houdende toekenning van de bijstand, aan verzoekster was gericht en dat zij geen wijziging van de ontvanger had toegestaan. Bijgevolg is de bestreden beschikking afdoende gemotiveerd wat de hoedanigheid van verzoekster als ontvanger van de bijstand betreft.

85
Daaruit volgt dat de beschikking houdende intrekking van de bijstand, terecht aan verzoekster was gericht.

86
Uit een en ander volgt dat de eerste twee middelen ongegrond zijn met betrekking tot de intrekking van de bijstand in artikel 1 van de bestreden beschikking.

–     De terugbetaling van de eerste twee tranches van de communautaire bijstand

87
Artikel 24, lid 3, van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd, bepaalt dat „[i]eder bedrag dat tot een terugvordering wegens onverschuldigde betaling aanleiding geeft, […] aan de Commissie [moet] worden terugbetaald”.

88
Deze bepaling preciseert niet wie de onverschuldigd betaalde sommen aan de Commissie moet terugbetalen. Uit de in punt 61 hierboven uiteengezette opzet van de verordeningen nrs. 2052/88 en 4253/88, zoals gewijzigd, blijkt evenwel dat deze verplichting, in het geval van rechtstreekse financiering door de Commissie, op de ontvanger van de bijstand rust. Dit wordt bevestigd door lid 10 van de in bijlage 2 bij de toekenningsbeschikking vastgestelde financiële voorwaarden, volgens hetwelk de ontvanger gemachtigd is zijn opmerkingen in te dienen vóór de uitvoering van eventuele verzoeken tot terugbetaling.

89
Om van de ontvanger de terugbetaling van betaalde sommen te kunnen eisen, is het enerzijds nodig dat de vermindering, de opschorting of de intrekking van de bijstand geldig werd vastgesteld. Onder voorbehoud van het onderzoek van de in het kader van het derde middel geformuleerde grieven inzake de schending van verzoeksters procedurele rechten, volgt uit de voorgaande uiteenzetting dat de voorwaarden voor intrekking van de bijstand in casu waren vervuld.

90
Anderzijds impliceert het gebruik van het werkwoord „terugbetalen” in beginsel dat de verplichting tot terugbetaling alleen betrekking heeft op de bedragen die de ontvanger daadwerkelijk heeft gekregen. Deze uitlegging wordt bevestigd door het gebruik, in een aantal taalversies van artikel 24, lid 3, van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd, van de woorden „terugvordering wegens onverschuldigde betaling” of van vergelijkbare termen (zie met name de Spaanse, de Franse, de Italiaanse en de Nederlandse versie). In dit verband moeten de bedragen die de Commissie in opdracht van de ontvanger aan derden heeft betaald, worden gelijkgesteld met de bedragen die de Commissie rechtstreeks aan de ontvanger heeft betaald. In dit geval beperkt de Commissie zich immers ertoe, de door de ontvanger als schuldeiser van de te betalen som vastgestelde betalingsmodaliteiten toe te passen.

91
De ontvanger van de bijstand is daarentegen niet verplicht aan de Commissie bedragen terug te betalen die deze aan derden heeft betaald zonder een door hem gegeven of aan hem toe te rekenen opdracht.

92
Derhalve moet worden nagegaan of de eerste twee tranches van de bijstand aan verzoekster of in haar opdracht zijn betaald.

93
De bestreden beschikking bevat hieromtrent tegenstrijdige vaststellingen. Enerzijds wordt daarin vermeld dat „de ontvanger tot op heden in het kader van deze bijstand van de Gemeenschap een bedrag in totaal van 725 094 [ECU] heeft ontvangen”, en anderzijds wordt erop gewezen dat te Sevilla een filiaal van Entorn Trading is geopend, dat „[a]lle betalingen voor dit project door de Commissie […] aan deze laatste vennootschap [zijn] gericht [en dat] [e]en en ander […] de Commissie als een gewone adresverandering van de ontvanger van de bijstand [is] voorgesteld, terwijl in werkelijkheid zonder toestemming van de Commissie de begunstigde van het project werd gewijzigd”.

94
Uit de stukken blijkt dat de eerste tranche van de bijstand is betaald op een bij de Banca nazionale del lavoro te Madrid geopende rekening. Volgens een uittreksel van de verrichtingen op deze rekening, dat is opgesteld op 19 juli 1995 en als bijlage bij de verklaringen van B aan de ambtenaren van de UCLAF is gevoegd, is de eerste tranche van de bijstand op deze rekening bijgeschreven op 20 januari 1994. De op dat uittreksel vermelde rekeninghouder is „Entorn Lda – en constitución”. Een uittreksel van dezelfde rekening van 15 juni 1995 vermeldt als houder „Entorn Trading Ltd”. Derhalve blijkt een van de rekeninghouders een van de in de punten 10 en 11 hierboven vermelde door B opgerichte entiteiten te zijn, te weten „Entorn Trading Ltd”, terwijl de benaming „Entorn Lda – en constitución” juist niet overeenstemt met de benaming van verzoekster, noch met die van het door C in Spanje opgerichte filiaal. In elk geval blijkt uit deze documenten dat de rekeninghouder niet verzoekster, „Entorn, Societat Limitada Enginyeria i Serveis”, was.

95
Daaruit volgt dat verzoekster de eerste tranche van de bijstand niet heeft ontvangen.

96
Wat de tweede tranche van de bijstand betreft, blijkt uit de stukken dat deze werd betaald op een bij de bank Caixa te Madrid geopende rekening met als rekeninghouder „Entorn Trading Ltd (Entorn SL)”. Verzoekster heeft dus evenmin de tweede tranche van de bijstand ontvangen.

97
Met betrekking tot de vraag of deze betalingen in opdracht van verzoekster zijn verricht, zodat zij kunnen worden gelijkgesteld met betalingen die zij heeft ontvangen, zij eraan herinnerd dat het nummer van de rekening waarop de eerste tranche van de bijstand is betaald, aan de Commissie is meegedeeld bij de in punt 16 hierboven vermelde brief van 30 november 1993. B heeft in zijn verklaringen voor de ambtenaren van de UCLAF erkend, deze brief te hebben ondertekend.

98
De rekening waarop de tweede betaling werd uitgevoerd, is aan de Commissie meegedeeld bij faxbericht van 14 juli 1995 met gebruikmaking van een formulier van „MB Consultores y Auditores SL” te Sevilla, de onderneming waar Entorn Sucursal was gevestigd. Het dossier bevat geen enkele aanwijzing over de persoon die dat faxbericht heeft verstuurd.

99
Derhalve kan, zoals in punt 79 hierboven is vastgesteld, het gedrag van A niet anders worden verklaard dan dat hij met opzet heeft deelgenomen aan handelingen die erop waren gericht de betalingen van de bijstand voor het sumak-project voor een andere bestemming te gebruiken.

100
Het verzenden van berichten waarin aan de Commissie voor de betaling van de tranches van de bijstand andere rekeningnummers worden meegedeeld dan die van verzoekster, terwijl de indruk wordt gewekt dat het gaat om rekeningen van verzoekster, is een wezenlijk bestanddeel van die handelingen. Daaruit volgt dat A heeft ingestemd met het verzenden van deze berichten en derhalve kan de inhoud ervan hem worden toegerekend.

101
Als voorzitter en afgevaardigd bestuurder was A echter gemachtigd om verzoekster te verbinden door handelingen die hij zelf stelde of die met zijn instemming namens de vennootschap werden gesteld.

102
De brief van 30 november 1993 is namens verzoekster opgesteld en draagt de handtekening „A. López Gargallo”, die volgens de verklaringen van B voor de UCLAF door hem werd gebruikt in de brieven van 12 juli en 22 september 1993 (zie punt 64 hierboven). Aangezien de bij de Commissie gewekte schijn dat deze handtekening verzoekster verbond, voortvloeide uit de handelwijze van A (zie punt 75 hierboven), moet worden aangenomen dat deze brief is verzonden met de instemming van deze laatste. Daaruit volgt dat deze aan verzoekster is toe te rekenen, ongeacht de identiteit van de persoon die de brief concreet heeft ondertekend. Bijgevolg kan worden aangenomen dat de betaling van de eerste tranche van de bijstand in opdracht van verzoekster is gebeurd. Zij kan dus worden gelijkgesteld met een betaling die verzoekster zelf heeft ontvangen.

103
Voor het faxbericht van 14 juli 1995, waarbij de nieuwe bankgegevens voor de betaling van de tweede tranche aan de Commissie zijn meegedeeld, is gebruik gemaakt van een formulier dat de naam en het adres van de vennootschap „MB Consultores y Auditores SL” te Sevilla droeg. Onder de rubriek „afzender” (remite) van het formulier staat in machineschrift vermeld „Entorn Trading, SL”. Deze benaming is niet identiek met die welke tot dan toe in de briefwisseling aan de Commissie over het sumak-project was gebruikt (te weten „Entorn SL”), maar zij lijkt er erg op.

104
In de in punt 17 hierboven vermelde brief van 29 maart 1994 werd de Commissie erop gewezen dat „Entorn SL” voor het sumak-project een kantoor te Sevilla had geopend op het adres van de onderneming „MB Consultores y Auditores SL”. Deze brief bevat in machineschrift de naam van A en een onleesbare handtekening, die B volgens de verklaringen die hij voor de ambtenaren van de UCLAF heeft afgelegd, had geplaatst. Deze brief heeft de schijn gewekt dat het adres te Sevilla een adres was waarnaar voor verzoekster bestemde post betreffende het sumak-project kon worden gestuurd, en dat vanuit dat adres verzonden berichten betreffende het genoemde project van verzoekster uitgaan. Hij past volledig in het kader van de in casu gestelde handelingen. In dat opzicht is de brief van 29 maart 1994 met instemming van A verzonden en aangezien hij namens verzoekster is verzonden, is hij aan deze laatste toe te rekenen zonder dat het van belang is te weten wie hem daadwerkelijk heeft ondertekend.

105
Overeenkomstig de door deze brief gewekte schijn, is ook het door „Entorn Trading, SL” op 14 juli 1995 vanuit het adres te Sevilla verzonden faxbericht, dat ook een integrerend deel vormt van de handelingen waaraan A willens en wetens heeft meegewerkt, aan verzoekster toe te rekenen.

106
Daaruit volgt dat de betaling van de tweede tranche van de bijstand op de bij dat faxbericht aan de Commissie meegedeelde rekening moet worden geacht te zijn verricht in opdracht van verzoekster en moet worden gelijkgesteld met een betaling die verzoekster zelf heeft ontvangen.

107
Bijgevolg is het middel inzake schending van artikel 24 van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd, ongegrond.

108
Wat de gestelde niet-nakoming van de motiveringsplicht betreft, blijkt uit de bestreden beschikking duidelijk dat de Commissie van oordeel was dat verzoekster, als ontvanger van de bijstand, verplicht was de twee tranches van de bijstand terug te betalen, aangezien geen enkele wijziging van ontvanger was goedgekeurd. Deze motivering volstond om verzoekster in staat te stellen kennis te nemen van de rechtvaardigingsgronden van de bestreden beschikking en om het Gerecht in staat te stellen, zijn controle uit te oefenen. Bijgevolg moet het middel inzake niet-nakoming van de motiveringsplicht worden afgewezen wat de terugbetaling van de twee tranches van de bijstand betreft.

Het derde middel: schending van de rechten van de verdediging

Argumenten van partijen

109
Verzoekster verwijt de Commissie dat zij haar niet de mogelijkheid heeft geboden haar schriftelijke opmerkingen in te dienen na de op de zetel van Entorn Sucursal te Sevilla verrichte controles. Zij erkent dat haar bestuurder A aanwezig was bij de controle. Zij betoogt echter dat zij niet de mogelijkheid heeft gehad om een memorie in te dienen.

110
Verzoekster verklaart dat zij niet begrijpt waarom de Commissie, nadat zij kennis had gekregen van de schriftelijke verklaringen van C, die als bijlage 18 bij het verweerschrift waren gevoegd, geen contact heeft opgenomen met haar vertegenwoordigers. Zij is van oordeel dat dit een ernstige schending van de rechten van de verdediging is.

111
De Commissie stelt dat zij in casu de rechten van de verdediging van verzoekster heeft geëerbiedigd. Zij is van mening dat zij verzoekster de mogelijkheid heeft geboden haar opmerkingen over de intrekking van de bijstand te maken, door haar de brief van 3 april 1998 te zenden, waarin de tegen haar geformuleerde grieven duidelijk zijn uiteengezet en waarin haar een redelijke termijn werd gegeven om haar opmerkingen mee te delen.

112
Volgens de Commissie kan verzoekster niet met een beroep op het feit dat deze brief naar het adres te Sevilla is verstuurd, staande houden dat haar het recht is ontnomen om opmerkingen te formuleren. Zij is van oordeel dat haar diensten goede redenen hadden om het adres te Sevilla te gebruiken, niet alleen omdat dit het laatste adres van verzoekster was dat haar was meegedeeld, maar ook omdat het sumak-project vanuit dat adres werd beheerd, omdat de controle van het genoemde project daar had plaatsgevonden en omdat de controleurs van de Commissie A daar hadden ontmoet.

Beoordeling door het Gerecht

113
In iedere procedure die tot een bezwarend besluit kan leiden, is de eerbiediging van de rechten van de verdediging te beschouwen als een grondbeginsel van gemeenschapsrecht, dat zelfs bij ontbreken van enige regeling inzake de betrokken procedure in acht moet worden genomen. Dit beginsel houdt in, dat wanneer besluiten de belangen van de adressaten aanmerkelijk beïnvloeden, deze laatsten in staat moeten worden gesteld naar behoren hun standpunt kenbaar te maken (arrest Hof van 24 oktober 1996, Commissie/Lisrestal e.a., C‑32/95 P, Jurispr. blz. I‑5373, punt 21, en arrest Gerecht van 26 september 2002, Sgaravatti Mediterranea/Commissie, T‑199/99, Jurispr. blz. II‑3731, punt 55).

114
Hoewel artikel 24 van verordening nr. 4253/88, zoals gewijzigd, geen uitdrukkelijke bepalingen bevat over de rechten van de verdediging van de ontvanger van bijstand waarvan de intrekking wordt gepland, bevat lid 10 van bijlage 2 bij de toekenningsbeschikking, betreffende de financiële voorwaarden, wel een aantal preciseringen over deze rechten. Volgens deze tekst heeft de ontvanger van bijstand de mogelijkheid zijn opmerkingen te maken binnen een door de Commissie vastgestelde termijn voordat deze de bijstand opschort, vermindert of intrekt of het onverschuldigd betaalde terugvordert.

115
In casu is de brief van 3 april 1998, die erop was gericht het recht van de ontvanger om te worden gehoord, te waarborgen overeenkomstig lid 10 van de financiële voorwaarden, niet gezonden naar verzoekster, die haar zetel tijdens de relevante periode te Barcelona had, maar naar „Entorn (Sumac)” op het adres te Sevilla bij MB Consultores y Auditores, dat door Entorn Sucursal werd gebruikt.

116
Bij de in de punten 17 en 104 hierboven vermelde brief van 29 maart 1994 werd de Commissie echter opzettelijk misleid en in de waan gebracht dat het adres te Sevilla het adres van een door verzoekster voor het sumak-project geopend kantoor was. Zoals in punt 104 hierboven is vastgesteld, is deze brief aan verzoekster toe te rekenen.

117
Derhalve mocht de Commissie verzoekster alle briefwisseling betreffende het sumak-project op dit adres toesturen, daaronder begrepen de brief van 3 april 1998 waarbij zij haar de mogelijkheid gaf opmerkingen te maken over de haar ten laste gelegde onregelmatigheden.

118
Het is weliswaar vreemd dat de Commissie dit adres heeft gebruikt ofschoon zij ten tijde van het versturen van de brief van 3 april 1998 beschikte over het door de UCLAF opgestelde controlerapport, waaruit blijkt dat het adres te Sevilla dat van de vennootschap Entorn Sucursal was geweest, dat in februari 1996 de zetel van deze laatste naar Tenerife was overgebracht en dat er twee afzonderlijke vennootschappen met een zeer op elkaar lijkende handelsnaam bestonden.

119
Verzoekster kan dit feit echter niet aanvoeren ter ondersteuning van haar stelling dat zij niet geldig de mogelijkheid heeft gekregen om haar opmerkingen te formuleren.

120
Verzoekster erkent immers zelf dat haar bestuurder A het bestaan van de brief van 3 april 1998 kende. Zij beweert weliswaar dat A uit het feit dat deze brief naar het adres te Sevilla was verstuurd, heeft afgeleid dat de Commissie hem niet verantwoordelijk achtte voor de onregelmatigheden. A had echter moeten weten dat het versturen van deze brief naar het adres te Sevilla het gevolg was van de verwarring over het juiste adres van verzoekster, die bewust was gecreëerd en in stand gehouden door de personen die aan de slinkse handelingen omtrent het sumak-project hadden deelgenomen en waartoe hij behoorde. Hij wist bovendien dat de bijstand aan verzoekster was verleend en dat hij er niet zelf op had toegezien dat de Commissie werd geïnformeerd over de beweerde afstand van de bijstand. In die omstandigheden moest het voor hem evident zijn dat verzoekster er belang bij had, kennis te nemen van de inhoud van de brief van 3 april 1998 en haar opmerkingen te formuleren over de daarin vermelde onregelmatigheden. Verzoekster had dus haar opmerkingen over deze brief kunnen formuleren, zo zij dit had gewenst.

121
Daaraan moet worden toegevoegd dat een partij geen profijt mag trekken van zijn eigen onrechtmatig handelen (zie, mutatis mutandis, arrest Hof van 7 februari 1973, Commissie/Italië, 39/72, Jurispr. blz. 101, punt 10, en conclusie van advocaat-generaal Mischo in de zaak die heeft geleid tot arrest Hof van 20 september 2001, Courage en Crehan, C‑453/99, Jurispr. blz. I‑6297, I‑6300, punt 39). Verder kan een partij zich niet op onrechtmatige handelingen van een persoon die is gemachtigd om in zijn naam te handelen, beroepen om zich te onttrekken aan zijn eigen verantwoordelijkheid voor de door deze persoon gestelde handelingen. Verzoekster kan zich bijgevolg niet beroepen op de vergissing van de Commissie, die haar bestuurder willens en wetens mede heeft veroorzaakt.

122
Daaruit volgt dat het versturen van de brief van 3 april 1998 naar het adres te Sevilla volstond om de rechten van de verdediging van verzoekster te waarborgen.

123
Derhalve is verzoeksters middel inzake schending van de rechten van de verdediging ongegrond.

C – De verzoeken om maatregelen tot organisatie van de procesgang en om maatregelen van instructie

Argumenten van partijen

124
In het verzoekschrift en in repliek heeft verzoekster het Gerecht verzocht de Commissie te gelasten „alle stukken betreffende de administratieve procedure die aan het geven van de [bestreden] beschikking voorafging, over te leggen”.

125
In haar opmerkingen van 13 oktober 2003 over het rapport ter terechtzitting heeft verzoekster het Gerecht gevraagd, te aanvaarden „dat de processen-verbaal van het strafonderzoek bij het dossier worden gevoegd, [omdat zij van oordeel was] dat de inhoud ervan relevant [kon] zijn voor het aan het licht brengen van de waarheid”.

126
Vervolgens verzocht verzoekster het Gerecht in haar op 4 november 2003 ingediende memorie enerzijds de Commissie te gelasten, alle gegevens betreffende de sumak‑zaak, zowel die van vóór als die van na de toekenning van de subsidie, bekend te maken en alle in haar bezit zijnde documenten over deze zaak – vertrouwelijk of niet – bij het dossier van de onderhavige zaak te voegen, en anderzijds „de ambtenaren van de Commissie die rechtstreeks of indirect in de administratieve procedure vóór en na de toekenning van de subsidie voor het sumak-project konden interveniëren, alsook degenen die het door de bevoegde diensten van de Commissie ingestelde interne onderzoek hebben geleid”, alsmede B, als getuige te horen.

127
Verzoekster wijst erop dat zij op die manier bevestiging wil krijgen van de feiten die in de samenvatting van de UCLAF over de verklaringen van B worden genoemd en, in voorkomend geval, preciseringen over die feiten. Zij is bovendien van mening dat deze getuigenissen zouden kunnen aantonen dat de bestreden beschikking op grond van kennelijk onjuiste feiten is gegeven.

128
De Commissie is van oordeel dat verzoekster tijdens de administratieve procedure kennis heeft gekregen van alle feiten en omstandigheden die zij nodig had voor haar verdediging. Zij betoogt dat zij zich niet kan uitspreken over het verzoek om ambtenaren als getuigen te horen omdat het te vaag is en omdat de gevraagde getuigenverhoren niet relevant zijn voor de onderhavige zaak.

Beoordeling door het Gerecht

129
Luidens artikel 64, lid 2, sub a en b, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht hebben de maatregelen tot organisatie van de procesgang in het bijzonder tot doel het goede verloop van de schriftelijke en mondelinge behandeling te verzekeren en de bewijsvoering te vergemakkelijken, alsmede de punten te bepalen, ten aanzien waarvan partijen hun vertogen moeten aanvullen, of die instructie behoeven. Volgens artikel 64, lid 3, sub d, en lid 4, van hetzelfde reglement kunnen deze maatregelen door iedere partij in elke stand van het geding worden voorgesteld en kunnen zij bestaan in het verzoeken om overlegging van documenten of stukken die betrekking hebben op de zaak (arrest Hof van 17 december 1998, Baustahlgewebe/Commissie, C‑185/95 P, Jurispr. blz. I‑8417, punt 92).

130
De maatregelen van instructie van de artikelen 65 tot en met 67 van hetzelfde reglement hebben tot doel de juistheid van de door een partij ter ondersteuning van haar middelen aangevoerde feiten te bewijzen (arrest Gerecht van 8 november 2000, Bareyt e.a./Commissie, T‑175/97, JurAmbt. blz. I‑A‑229 en II‑1053, punt 90). Dienaangaande bevat het verzoekschrift overeenkomstig artikel 44, lid 1, sub e, van hetzelfde reglement de bewijsaanbiedingen van verzoekster. Artikel 48, lid 1, van genoemd reglement staat partijen bovendien toe in repliek en in dupliek aan te bieden hun stellingen nader te bewijzen, maar zij moeten deze vertraging motiveren. Volgens artikel 66 van het Reglement voor de procesvoering staat het tegenbewijs echter vrij en zijn nadere bewijsaanbiedingen toegelaten, wanneer het Gerecht maatregelen van instructie gelast.

131
Tegen de achtergrond van deze beginselen moet worden nagegaan of de door verzoekster geformuleerde verzoeken om maatregelen tot organisatie van de procesgang en om maatregelen van instructie moeten worden ingewilligd.

132
Aangaande ten eerste het in de opmerkingen over het rapport ter terechtzitting geformuleerde verzoek om de processen-verbaal van het strafonderzoek bij het dossier te voegen, moet worden opgemerkt dat verzoekster de betrokken processen-verbaal niet aan het Gerecht heeft voorgelegd. Dit verzoek moet derhalve aldus worden begrepen dat aan het Gerecht wordt verzocht om aan de Spaanse gerechtelijke autoriteiten de overlegging van deze documenten te vragen. Hoewel verzoekster in elke stand van het geding een dergelijk verzoek om een maatregel tot organisatie van de procesgang kan indienen, staat het niettemin aan het Gerecht, te bepalen of de maatregel waarom wordt verzocht, nuttig is voor het goede verloop van het proces. Opdat het Gerecht dit zou kunnen beoordelen, moet de partij die daarom verzoekt, de gevraagde stukken identificeren en het Gerecht ten minste een minimum aan gegevens verstrekken die aannemelijk maken dat die stukken van nut zijn voor de beslechting van het geschil (arrest Baustahlgewebe/Commissie, reeds aangehaald, punt 93). Indien een verzoek om maatregelen tot organisatie van de procesgang, zoals in casu, erop is gericht nieuwe feitelijke elementen te verkrijgen en wordt ingediend in een stadium van de procedure waarin nieuwe bewijsaanbiedingen in beginsel verboden zijn, is het met name noodzakelijk dat de partij die om deze maatregelen verzoekt, uiteenzet waarom dat verzoek niet eerder kon worden ingediend.

133
In casu heeft verzoekster in haar verzoekschrift reeds melding gemaakt van de in Spanje ingestelde strafprocedure. De eventuele relevantie van de in het kader daarvan opgestelde processen-verbaal kon in beginsel vanaf dat stadium worden beoordeeld. Bovendien heeft de Commissie samen met haar verweerschrift twee processen‑verbaal overgelegd, die de verklaringen bevatten die A en C in het kader van het strafonderzoek hebben afgelegd. Het verzoek bevat echter geen enkel concreet gegeven op basis waarvan het nut voor dit geding van de overlegging van andere in dat onderzoek opgestelde processen-verbaal kan worden beoordeeld, behalve de algemene verklaring dat verzoekster vindt dat „de inhoud ervan relevant kan zijn voor het aan het licht brengen van de waarheid”, en evenmin een uiteenzetting van de redenen waarom zij de overlegging van deze documenten niet vroeger heeft gevraagd. In deze omstandigheden is het Gerecht van oordeel dat het treffen van deze maatregel niet van dien aard zou zijn dat het goede verloop van de schriftelijke of mondelinge behandeling wordt verzekerd en of dat de bewijsvoering wordt vergemakkelijkt.

134
Wat ten tweede het in de memorie van 4 november 2003 geformuleerde verzoek betreft, dat erop is gericht dat het Gerecht de Commissie gelast „eens en voor altijd en zonder voorbehoud alle gegevens betreffende de sumak‑zaak van vóór en van na de toekenning van de subsidie, kenbaar te maken, zelfs als deze de betrokkenheid van ambtenaren van haar instelling bij een internationaal complot van fraude met het budget van Gemeenschap en de middelen van de Europese burgers aan het licht zou brengen” en „alle in haar bezit zijnde documenten hierover – vertrouwelijk of niet – bij het dossier van de onderhavige zaak te voegen”, moet om te beginnen worden vastgesteld dat aan verzoekster niet kan worden verweten dat zij dit verzoek niet eerder heeft ingediend. Verzoekster heeft immers reeds in haar verzoekschrift verzocht om overlegging van alle documenten betreffende de aan bestreden beschikking voorafgegane administratieve procedure, het Gerecht heeft de overlegging van het administratief dossier gelast en de Commissie heeft een dossier overgelegd dat volgens haar het relevante dossier was. Pas toen A haar de samenvatting van de verklaringen van B voor de UCLAF heeft overgelegd, heeft verzoekster er zich rekenschap van kunnen geven dat het door de Commissie overgelegde administratieve dossier niet alle documenten betreffende het onderzoek van de UCLAF bevatte en dat er andere documenten over dat onderzoek konden bestaan.

135
Verzoekster geeft echter niet aan welk nut deze documenten voor het geding zouden hebben, behalve dat zij vindt dat uit deze documenten zou kunnen blijken dat bepaalde ambtenaren van de Commissie in het kader van het sumak-project hebben meegewerkt aan frauduleuze handelingen. Zoals echter in de punten 81 en 82 hierboven werd vastgesteld, kan een dergelijke medewerking van ambtenaren van de Commissie, zo zij wordt bewezen en hoe verwerpelijk zij ook is, op zichzelf de rechtmatigheid van de bestreden beschikking niet aantasten. Dienaangaande is de maatregel waarom verzoekster heeft gevraagd, niet relevant voor de oplossing van het geding.

136
Wat ten derde het verzoek betreft om de in de memorie van 4 november 2003 genoemde personen als getuige te horen, verklaart verzoekster omtrent de feiten waarover de getuigen dienen te worden gehoord, alleen dat het verhoor tot doel heeft „de feiten die in de samenvatting van de door B voor ambtenaren van de UCLAF afgelegde verklaringen worden genoemd, door de getuigen voor het Gerecht te horen bevestigen en, in voorkomend geval, te preciseren en te horen verzekeren dat de bestreden beschikking onrechtmatig is voorzover zij op grond van kennelijk onjuiste feiten is gegeven”.

137
Met betrekking tot de verklaringen van B moet worden vastgesteld dat de inhoud ervan in zeer grote mate overeenstemt met de reeds in de memories van partijen en de bijlagen daarbij verstrekte gegevens. Hoewel B een aantal feiten uit het dossier heeft gepreciseerd, door met name een aantal handtekeningen te erkennen die voorheen niet konden worden geïdentificeerd, heeft hij die feiten niet tegengesproken. Zoals echter uit de uiteenzetting in de punten 66, 102 en 104 hierboven blijkt, hangt de uitkomst van het onderhavige geding niet af van de juistheid van nieuwe elementen in de verklaringen van B die niet door andere stukken van het dossier worden bevestigd. Wat daarentegen de zeer algemene wens van verzoekster betreft om de onjuistheid van de aan de bestreden beschikking ten grondslag liggende feiten aan te tonen, moet worden vastgesteld dat verzoekster de betrokken feiten niet preciseert en geen enkele reden geeft waarom zij een dergelijke bewijsaanbieding niet in het verzoekschrift heeft gedaan.

138
Daaruit volgt dat de door verzoekster in de opmerkingen over het rapport ter terechtzitting en in de memorie van 4 november 2003 geformuleerde verzoeken om maatregelen tot organisatie van de procesgang en instructiemaatregelen niet dienen te worden ingewilligd.

139
Uit een en ander volgt, dat het beroep moet worden verworpen.


Kosten

140
Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voorzover dit is gevorderd. Aangezien verzoekster in het ongelijk is gesteld, dient zij overeenkomstig de vordering van verweerster te worden verwezen in de kosten, daaronder begrepen de kosten die op de procedure in kort geding zijn gevallen.


HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Tweede kamer),



rechtdoende, verklaart:

1)
Het beroep wordt verworpen.

2)
Verzoekster zal haar eigen kosten dragen alsmede de kosten van de Commissie, daaronder begrepen de kosten die op de procedure in kort geding zijn gevallen.

Forwood

Pirrung

Meij

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 18 januari 2005.

De griffier

De president van de Tweede kamer

H. Jung

J. Pirrung

Inhoud

De toepasselijke bepalingen

De feiten

    De verzoekende vennootschap

    De andere Entorn-entiteiten

    De aanvraag en de toekenning van de communautaire bijstand

    Het verloop van het project

    De administratieve procedure en de bestreden beschikking

De procedure en de conclusies van partijen

In rechte

    A –  De inaanmerkingneming van de samenvatting van de verklaringen van B en de bijlagen bij dat document

        Argumenten van partijen

        Beoordeling door het Gerecht

    B –  Ten gronde

        Het eerste en het tweede middel, betreffende schending van artikel 24 van verordening nr. 4253/88 en niet-nakoming van de motiveringsplicht

            Argumenten van partijen

            Beoordeling door het Gerecht

                –  De intrekking van de bijstand

                –  De terugbetaling van de eerste twee tranches van de communautaire bijstand

        Het derde middel: schending van de rechten van de verdediging

            Argumenten van partijen

            Beoordeling door het Gerecht

    C –  De verzoeken om maatregelen tot organisatie van de procesgang en om maatregelen van instructie

        Argumenten van partijen

        Beoordeling door het Gerecht

Kosten



1
Procestaal: Spaans.