Language of document : ECLI:EU:T:2019:637

ARREST VAN HET GERECHT (Vijfde kamer)

20 september 2019 (*)

„REACH – Autorisatieplichtige stoffen – Opname van 1-broompropaan (nPB) in bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 – Hoeveelheid – Registratiedossier – Gegevens – Groeperen van stoffen – Beginsel van behoorlijk bestuur – Recht om vrijelijk te ondernemen en handel te drijven – Motiveringsplicht – Gewettigd vertrouwen – Evenredigheid – Gelijke behandeling”

In zaak T‑610/17,

ICL-IP Terneuzen, BV, gevestigd te Terneuzen (Nederland),

ICL Europe Coöperatief UA, gevestigd te Amsterdam (Nederland),

vertegenwoordigd door R. Cana, E. Mullier en H. Widemann, advocaten,

verzoeksters,

tegen

Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. Huttunen, R. Lindenthal en K. Mifsud-Bonnici, als gemachtigden,

verweerster,

ondersteund door

Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA), vertegenwoordigd door M. Heikkilä, W. Broere, T. Zbihlej en N. Herbatschek als gemachtigden,

interveniënt,

betreffende een verzoek krachtens artikel 263 VWEU tot gedeeltelijke nietigverklaring van verordening (EU) 2017/999 van de Commissie van 13 juni 2017 tot wijziging van bijlage XIV bij verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH) (PB 2017, L 150, blz. 7), voor zover 1-broompropaan (nPB) wordt opgenomen in die bijlage,

wijst

HET GERECHT (Vijfde kamer),

samengesteld als volgt: D. Gratsias, president, I. Labucka en A. Dittrich (rapporteur), rechters,

griffier: S. Bukšek Tomac, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 14 februari 2019,

het navolgende

Arrest

I.      Voorgeschiedenis van het geding en bestreden verordening

1        1-broompropaan (n-propylbromide, nPB) is een gebromeerde vloeistof. De stof wordt gebruikt als oplosmiddel voor stoomontvetting. Voorts wordt nPB gebruikt als tussenproduct bij de vervaardiging van andere stoffen. Die stof is in verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels, tot wijziging en intrekking van de richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van verordening (EG) nr. 1907/2006 (PB 2008, L 353, blz. 1), ingedeeld als giftig voor de voortplanting (categorie 1 B).

2        Een van de verzoeksters, ICL-IP Terneuzen BV, is de belangrijkste registrant van nPB. Zij vervaardigt en gebruikt nPB in de zin van verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie (PB 2006, L 396, blz. 1).

3        De andere verzoekster, ICL Europe Coöperatief UA, brengt nPB in de handel met het oog op gebruik ervan als oplosmiddel voor stoomontvetting en oppervlaktereiniging, en zij gebruikt deze stof eveneens in de zin van verordening nr. 1907/2006.

4        Op 11 oktober 2002 heeft ICL-IP Terneuzen een registratiedossier voor nPB ingediend  met betrekking tot de hoeveelheidsklasse 1 000 tot 10 000 ton per jaar. Vervolgens heeft zij alle leden van het informatie-uitwisselingsforum voor stoffen verzocht om zich aan te sluiten bij een gezamenlijke aanvraag voor die stof.

5        Op 3 september 2012 heeft het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) op zijn website een dossier gepubliceerd waarin wordt voorgesteld nPB op grond van artikel 57, onder c), van verordening nr. 1907/2006 te identificeren als een zeer zorgwekkende stof.

6        Op 18 oktober 2012 hebben verzoeksters opmerkingen ingediend over het voorstel om nPB te identificeren als een zeer zorgwekkende stof. In hun opmerkingen hebben zij onder meer benadrukt dat nPB voornamelijk werd gebruikt als tussenproduct dat van autorisatie was vrijgesteld en dat het gebruik waarbij nPB niet als tussenproduct fungeerde, nauwgezet werd gecontroleerd of aan strikte grenswaarden voor beroepsmatige blootstelling was onderworpen.

7        Bij besluit ED/169/2012 van de uitvoerend directeur van ECHA van 18 december 2012 is nPB overeenkomstig artikel 59, lid 8, van verordening nr. 1907/2006 op de lijst van in aanmerking komende stoffen geplaatst.

8        Op 1 september 2014 heeft ECHA in het kader van de zesde prioriteitstelling een ontwerpaanbeveling voor de opname van stoffen – waaronder nPB – in bijlage XIV bij verordening nr. 1907/2006 (hierna: „bijlage XIV”) op zijn website gepubliceerd, en de belanghebbenden verzocht om uiterlijk op 1 december 2014 hun opmerkingen in te dienen. De 22 stoffen waarop die ontwerpaanbeveling betrekking had, waaronder nPB, waren gekozen op basis van de voorlopige resultaten van die prioriteitstelling, die op 1 september 2014 op de website van ECHA werden gepubliceerd.

9        Op 1 december 2014 hebben verzoeksters in naam van de andere registranten opmerkingen over deze ontwerpaanbeveling ingediend. In hun opmerkingen benadrukten verzoeksters met name dat ongeveer 70 % van de hoeveelheid nPB werd gebruikt als tussenproduct en derhalve niet binnen de werkingssfeer van titel VII van verordening nr. 1907/2006 viel.

10      Op 1 juli 2015 heeft ECHA een aanbeveling vastgesteld met het oog op de opname van stoffen in bijlage XIV, waarin het adviseerde om nPB op te nemen in bijlage XIV, zonder dat er sprake was van een vrijstelling voor bepaalde vormen van gebruik of categorieën van gebruik van deze stof (hierna: „aanbeveling van ECHA”). Dezelfde dag heeft ECHA zijn definitieve en bijgewerkte resultaten alsmede documenten ter ondersteuning van zijn conclusies gepubliceerd, waaronder een referentiedocument betreffende nPB. Daaruit blijkt dat nPB een algemene prioriteitsscore van 20/45 heeft gekregen voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria. Deze score is samengesteld uit een score van 1/15 voor het criterium „intrinsieke eigenschappen”, een score van 12/15 voor het criterium „hoeveelheid”, en een score van 7/15 voor het criterium „verspreid gebruik op grote schaal”. In zijn eindconclusie over nPB heeft ECHA uiteengezet dat andere stoffen op de lijst van in aanmerking komende stoffen die in het kader van die aanbeveling waren beoordeeld, weliswaar een hogere algemene prioriteitsscore hadden gekregen op basis van de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria, maar dat het om redenen die verband hielden met de groepering van nPB en trichloorethyleen – een reeds in bijlage XIV opgenomen stof – raadzaam was om ook nPB op te nemen in deze bijlage.

11      Op 10 augustus 2015 hebben verzoeksters de Europese Commissie een eerste brief doen toekomen. In deze brief hebben zij aangevoerd dat de aanbeveling van ECHA procedurele gebreken vertoonde en het recht schond.

12      Op 18 september 2015 heeft de Commissie verzoeksters geantwoord.

13      Op 4 februari 2016 hebben verzoeksters de Commissie een tweede brief doen toekomen. Daarin hebben zij aanvullende gegevens aangevoerd om aan te tonen dat de opname van nPB in bijlage XIV op basis van de aanbeveling van ECHA op een onjuiste toepassing van het recht berust, en hebben zij verzocht om vertegenwoordigers van de Commissie te ontmoeten.

14      Op 3 oktober 2016 hebben verzoeksters de Commissie een derde brief doen toekomen. Daarin hebben zij uiteengezet dat de voor stoomontvetting en oppervlaktereiniging gebruikte hoeveelheden nPB nog waren gedaald omdat de enige andere registrant van dit gebruik waarbij de stof niet als tussenproduct fungeerde, zijn registratie had opgeschort, zodat ICL-IP Terneuzen de enige aanbieder was van autorisatieplichtig nPB dat niet als tussenproduct fungeerde, en dat over de stof in kwestie nieuwe gegevens waren verzameld waardoor veilige gebruiksniveaus voor nPB konden worden vastgesteld. Verzoeksters verzochten de Commissie om die aanvullende informatie met spoed te onderzoeken en in elk geval vóór de volgende bijeenkomst van het Comité regelgeving een vergadering te houden.

15      Op 15 november 2016 heeft de Commissie verzoeksters per brief meegedeeld dat hun brief van 4 februari 2016 door een onoplettendheid onbeantwoord was gebleven. De Commissie heeft daaraan toegevoegd dat zij ECHA had verzocht om de door verzoeksters verstrekte gegevens te onderzoeken, en zij is ingegaan op de vraag van verzoeksters om een vergadering te houden, waarbij zij hun verzocht contact op te nemen met haar secretariaat teneinde een geschikte datum te vinden voor een vergadering in november.

16      Op 7 en 8 december 2016 is tijdens de bijeenkomst van het Comité regelgeving gesproken over het ontwerp van verordening van de Commissie tot wijziging van bijlage XIV met het oog op de opname van de aanbevolen stoffen, waaronder nPB.

17      Op 7 december 2016 hebben verzoeksters per e-mail contact opgenomen met de Commissie om de in punt 15 vermelde vergadering te houden. In hun bericht hebben zij gevraagd of de bijeenkomst van het Comité regelgeving van 7 en 8 december 2016 betreffende de opname van nPB in bijlage XIV wel zou doorgaan.

18      Op 8 december 2016 heeft het Comité regelgeving een positief advies uitgebracht over de aanbeveling van ECHA.

19      Op 23 december 2016 heeft de Commissie geantwoord op de e-mail van verzoeksters van 7 december 2016. In haar antwoord heeft zij onder meer uiteengezet dat zij deze e-mail te laat heeft ontvangen om een vergadering met verzoeksters te kunnen houden, aangezien de bijeenkomst van het Comité regelgeving op 7 december 2016 plaatsvond.

20      Op 13 juni 2017 heeft de Commissie op basis van het gunstige advies van het Comité regelgeving en de aanbeveling van ECHA verordening (EU) 2017/999 van 13 juni 2017 tot wijziging van bijlage XIV (PB 2017, L 150, blz. 7; hierna: „bestreden verordening”) vastgesteld. In de bestreden verordening is nPB onder vermelding nr. 32 van bijlage XIV opgenomen, zonder dat er sprake is van een vrijstelling voor bepaalde vormen van gebruik of categorieën van gebruik, en is de verbodsdatum voor deze stof vastgesteld op 4 juli 2020. Zoals blijkt uit overweging 1 van die verordening, was de Commissie van mening dat nPB voldeed aan de criteria voor indeling als giftig voor de voortplanting (categorie 1 B) overeenkomstig verordening nr. 1272/2008 en bijgevolg ook aan de criteria voor opname in bijlage XIV zoals bepaald in artikel 57, onder c), van verordening nr. 1907/2006. In overweging 13 van de bestreden verordening heeft de Commissie uiteengezet dat nPB was geïdentificeerd en opgenomen in de overeenkomstig artikel 59 van verordening nr. 1907/2006 opgestelde lijst van in aanmerking komende stoffen, dat ECHA in zijn aanbeveling had geadviseerd om die stof met voorrang op te nemen in bijlage XIV, en dat het niettegenstaande de door de belanghebbenden verstrekte informatie passend was nPB in die bijlage op te nemen.

II.    Procedure bij het Gerecht en conclusies van partijen

21      Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Gerecht op 6 september 2017, hebben verzoeksters het onderhavige beroep ingesteld.

22      Op 23 november 2017 heeft de Commissie haar verweerschrift ingediend.

23      Op 15 januari 2018 hebben verzoeksters hun repliek ingediend.

24      Op 5 maart 2018 heeft de Commissie haar dupliek ingediend.

25      Bij op 4 december 2017 ter griffie van het Gerecht neergelegde akte heeft ECHA verzocht in de onderhavige procedure te worden toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie. Bij beschikking van 1 maart 2018, ICL-IP Terneuzen en ICL Europe Coöperatief/Commissie (T‑610/17, niet gepubliceerd, EU:T:2018:139), is ECHA toegelaten tot interventie aan de zijde van de Commissie. Op 17 april 2018 heeft ECHA zijn memorie in interventie neergelegd. Op 15 en 30 mei 2018 hebben de Commissie en verzoeksters hun opmerkingen over deze memorie in interventie ingediend.

26      Op voorstel van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht (Vijfde kamer) besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan, en heeft het in het kader van de maatregelen tot organisatie van de procesgang als bedoeld in artikel 89 van zijn Reglement voor de procesvoering de Commissie en ECHA een schriftelijke vraag gesteld. De Commissie en ECHA hebben deze vraag binnen de gestelde termijn beantwoord.

27      Verzoeksters hebben schriftelijke opmerkingen over het rapport ter terechtzitting ingediend die bij beslissing van de president van de Vijfde kamer aan het dossier zijn toegevoegd.

28      Verzoeksters, de Commissie en ECHA hebben ter terechtzitting van 14 februari 2019 pleidooi gehouden en de vragen van het Gerecht beantwoord. De Commissie heeft mondelinge opmerkingen over het rapport ter terechtzitting gemaakt. Verzoeksters hebben in het kader van hun pleidooi aangevoerd dat in besluit C(2018) 5057 final van de Commissie van 10 augustus 2018 betreffende de autorisatie van trichloorethyleen voor bepaalde vormen van gebruik, uitdrukkelijk is vermeld dat er met betrekking tot het gebruik van deze stof voor de industriële reiniging van onderdelen door stoomontvetting geen alternatieve stoffen of technieken bestaan die uit het oogpunt van hun technische en economische haalbaarheid geschikt zijn. De Commissie en ECHA hebben op hun beurt opmerkingen gemaakt over de ontvankelijkheid en de relevantie van dit argument.

29      Verzoeksters verzoeken het Gerecht:

–        de bestreden verordening nietig te verklaren voor zover nPB daarbij wordt opgenomen in bijlage XIV;

–        de Commissie te verwijzen in de kosten;

–        „elke andere maatregel te gelasten die de billijkheid vereist”.

30      De Commissie verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

31      ECHA verzoekt het Gerecht:

–        het beroep te verwerpen;

–        verzoeksters te verwijzen in de kosten.

III. In rechte

32      Ter ondersteuning van het beroep voeren verzoeksters zes middelen aan. Het eerste middel betreft ontoereikende motivering van de bestreden verordening, een kennelijke beoordelingsfout en schending van het beginsel van behoorlijk bestuur. Met het tweede middel wordt gesteld dat sprake is van schending van artikel 55 van verordening nr. 1907/2006, miskenning van de door deze verordening nagestreefde doelstelling van competitiviteit en schending van het recht van verzoeksters om vrijelijk te ondernemen en handel te drijven. Het derde middel heeft met name betrekking op niet-nakoming van de motiveringsplicht. Het vierde middel betreft schending van het vertrouwensbeginsel. Dit middel bestaat uit drie onderdelen. Het eerste onderdeel betreft het criterium „hoeveelheid nPB”. Het tweede onderdeel heeft betrekking op de groepering van nPB en trichloorethyleen. In het kader van het derde onderdeel stellen verzoeksters dat zij, gelet op de aan nPB toegekende prioriteitsscore, mochten verwachten dat deze stof niet in bijlage XIV zou worden opgenomen. Het vijfde middel betreft schending van het evenredigheidsbeginsel. Het zesde middel, ten slotte, is ontleend aan schending van het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie.

33      Vooraf zij eraan herinnerd dat nPB in het besluit van ECHA van 3 september 2012 is geïdentificeerd als een in aanmerking komende stof in de zin van artikel 57, onder c), van verordening nr. 1907/2006. Zoals blijkt uit artikel 58 van deze verordening, dient te worden vastgesteld welke van de in aanmerking komende stoffen met voorrang in bijlage XIV moeten worden opgenomen. Daartoe heeft ECHA op 1 juli 2015 overeenkomstig artikel 58, lid 3, van die verordening aanbevelingen gedaan voor stoffen die naar zijn mening met voorrang moesten worden opgenomen. ECHA deelde mee dat nPB – gelet op de beoordeling van deze stof in het licht van de criteria die uitdrukkelijk zijn vermeld in artikel 58, lid 3, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006, te weten de intrinsieke eigenschappen, het verspreide gebruik en de hoeveelheden ervan, alsook uit overwegingen die verband houden met de groepering van die stof en trichloorethyleen – diende te worden aangemerkt als een stof die met voorrang in bijlage XIV moest worden opgenomen (zie punt 10 hierboven). Daarop heeft de Commissie op de grondslag van artikel 58, lid 1, van verordening nr. 1907/2006 en volgens de in artikel 133, lid 4, van deze verordening bedoelde procedure de bestreden verordening vastgesteld waarbij nPB in bijlage XIV is opgenomen.

34      Met het onderhavige beroep wordt niet opgekomen tegen de identificatie van nPB als in aanmerking komende stof in de zin van artikel 57, onder c), van verordening nr. 1907/2006 die in bijlage XIV kan worden opgenomen. In het kader van het beroep voeren verzoeksters enkel aan dat de opname van nPB in die bijlage voorbarig is.

35      Voorts zij opgemerkt dat met het onderhavige beroep de nietigverklaring van de bestreden verordening wordt beoogd, zodat dit beroep niet rechtstreeks gericht is tegen de aanbeveling van ECHA. In deze verordening heeft de Commissie evenwel ervoor geopteerd de aanbeveling van ECHA te volgen en zich te baseren op de beoordeling van nPB die door ECHA is verricht aan de hand van de in artikel 58, lid 3, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 neergelegde criteria – te weten de intrinsieke eigenschappen, het dispersieve gebruik en de hoeveelheid van die stof – waarbij rekening is gehouden met het criterium „groepering van nPB en trichloorethyleen”. Derhalve moet worden vastgesteld dat de middelen van verzoeksters die betrekking hebben op de door ECHA verrichte beoordeling, ertoe strekken de gegrondheid van de aan de bestreden verordening ten grondslag liggende overwegingen ter discussie te stellen.

36      In eerste instantie moet het onderzoek zich richten op de argumenten die verzoeksters in het kader van het eerste middel en het eerste onderdeel van het vierde middel hebben aangevoerd en die ertoe strekken de overwegingen van de Commissie betreffende de hoeveelheid nPB ter discussie te stellen.

37      In tweede instantie zal het onderzoek zich richten op de argumenten die verzoeksters in het kader van het derde middel en het tweede onderdeel van het vierde middel hebben aangevoerd en die ertoe strekken de overwegingen van de Commissie betreffende de groepering van nPB en trichloorethyleen ter discussie te stellen.

38      In derde instantie zal het zesde middel, dat ziet op schending van het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie, worden onderzocht.

39      In vierde instantie zal het onderzoek zich richten op het derde onderdeel van het vierde middel, waarmee wordt gesteld dat verzoeksters, gelet op de algemene prioriteitsscore die aan nPB was toegekend, niet hadden kunnen verwachten dat die stof zou worden opgenomen in bijlage XIV bij de bestreden verordening.

40      In vijfde instantie zullen het tweede middel, waarmee wordt gesteld dat artikel 55 van verordening nr. 1907/2006 is geschonden, dat de met deze verordening nagestreefde doelstelling van competitiviteit is miskend en dat inbreuk is gemaakt op het recht van verzoeksters om vrijelijk te ondernemen en handel te drijven, en het vijfde middel, dat ziet op schending van het evenredigheidsbeginsel, worden onderzocht.

A.      Overwegingen van de Commissie met betrekking tot de hoeveelheid nPB

41      In het kader van het eerste middel en het eerste onderdeel van het vierde middel voeren verzoeksters argumenten aan waarmee zij opkomen tegen de overwegingen van de Commissie met betrekking tot de hoeveelheid nPB.

1.      Eerste middel: ontoereikende motivering van de bestreden verordening, schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en kennelijke beoordelingsfouten

42      Het eerste middel bestaat uit twee onderdelen. In het kader van het eerste onderdeel voeren verzoeksters aan dat de bestreden verordening ontoereikend is gemotiveerd. De Commissie heeft niet voldoende toegelicht op welke wijze zij de hoeveelheden nPB had berekend die zij in aanmerking nam bij de beoordeling van die stof. In het tweede onderdeel wordt aangevoerd dat de Commissie het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden en kennelijke beoordelingsfouten heeft begaan door zich uitsluitend te baseren op de gegevens betreffende hoeveelheden die in het registratiedossier voorkwamen, en niet op de gegevens die waren verstrekt in het kader van de openbare raadpleging of die daarna waren verstrekt tijdens de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden verordening.

a)      Eerste onderdeel: ontoereikende motivering van de bestreden verordening

43      Verzoeksters voeren aan dat de overwegingen van de Commissie met betrekking tot de hoeveelheid nPB onvoldoende zijn uitgewerkt. Zij betogen met name dat de Commissie onvoldoende heeft uiteengezet hoe zij de door haar in aanmerking genomen hoeveelheden nPB heeft berekend. Tevens voeren verzoeksters aan dat zij niet in staat waren hun belangen doeltreffend te verdedigen.

44      De Commissie, daarin ondersteund door interveniënte, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

45      In eerste instantie zij eraan herinnerd dat rechtshandelingen krachtens artikel 296 VWEU met redenen moeten worden omkleed. De verplichting om een bezwarende handeling te motiveren, die een logisch uitvloeisel is van het beginsel van eerbiediging van de rechten van de verdediging, strekt ertoe de betrokkene voldoende gegevens te verschaffen om na te gaan of de handeling gegrond is dan wel een gebrek vertoont op grond waarvan de geldigheid ervan voor de rechter van de Europese Unie kan worden betwist, en heeft daarnaast tot doel die rechter in staat te stellen zijn toezicht op de rechtmatigheid van die handeling uit te oefenen (arrest van 15 april 2011, Tsjechië/Commissie, T‑465/08, EU:T:2011:186, punt 162).

46      De motivering moet evenwel beantwoorden aan de aard van de betreffende handeling en aan de context waarin deze is vastgesteld. Het motiveringsvereiste moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval, waarbij met name rekening moet worden gehouden met de inhoud van de handeling, de aard van de redengeving en het belang dat de adressaten of andere rechtstreeks en individueel door de handeling geraakte personen bij een toelichting kunnen hebben. Het is niet noodzakelijk dat alle relevante feitelijke en juridische gegevens in de motivering worden gespecificeerd, aangezien bij de beoordeling of de motivering van een handeling toereikend is, niet enkel moet worden gelet op de bewoordingen ervan, maar ook op de context ervan en op het geheel van de rechtsregels die op de betrokken materie van toepassing zijn. In het bijzonder is een bezwarende handeling toereikend gemotiveerd wanneer zij tot stand is gekomen in een context die de betrokkene bekend is, zodat deze de strekking van de ten aanzien van hem vastgestelde maatregel kan begrijpen (arrest van 18 september 2015, Petro Suisse Intertrade/Raad, T‑156/13 en T‑373/14, niet gepubliceerd, EU:T:2015:646, punt 67).

47      Voorts zij eraan herinnerd dat de motiveringsplicht een wezenlijk vormvoorschrift is, dat moet worden onderscheiden van de vraag naar de gegrondheid van de motivering, die de inhoudelijke rechtmatigheid van de litigieuze handeling betreft (arrest van 22 maart 2001, Frankrijk/Commissie, C‑17/99, EU:C:2001:178, punt 35).

48      In tweede instantie zij met betrekking tot de motivering van de bestreden verordening in de eerste plaats opgemerkt dat uit de overwegingen 1, 13 en 20 van de bestreden verordening blijkt dat de Commissie heeft vastgesteld dat nPB een in aanmerking komende stof was, dat ECHA de aanbeveling had gedaan om deze stof met voorrang op te nemen in bijlage XIV, en dat de Commissie niettegenstaande de opmerkingen van de belanghebbenden van mening was dat die stof bij de bestreden verordening in die bijlage moest worden opgenomen.

49      In de tweede plaats heeft de Commissie in de bestreden verordening verwezen naar de aanbeveling van ECHA en ervoor geopteerd deze te volgen, zodat rekening moet worden gehouden met de inhoud van deze aanbeveling en met de inhoud van de documenten waaraan in die aanbeveling wordt gerefereerd.

50      Zoals blijkt uit bijlage I bij de aanbeveling van ECHA en uit het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende nPB – waarnaar in die bijlage wordt verwezen – is de reden waarom ECHA de aanbeveling heeft gedaan om nPB met voorrang in bijlage XIV op te nemen, gelegen in de prioriteitsscore van 20/45 die dat agentschap aan die stof had toegekend voor de criteria die uitdrukkelijk zijn vermeld in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 (zie punt 10 hierboven), en in de groepering van nPB en trichloorethyleen, een stof die reeds in bijlage XIV was opgenomen. In deze bijlage heeft ECHA eveneens verwezen naar andere openbare documenten waarop het zich had gebaseerd om zijn aanbeveling voor te bereiden, waaronder:

–        de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014;

–        de voorlopige resultaten van de zesde prioriteitstelling van 1 september 2014;

–        het document van 1 juli 2015 met opmerkingen van de belanghebbenden en verwijzingen naar de antwoorden op het ontwerp van zesde aanbeveling met het oog op opname van nPB in bijlage XIV;

–        het document van 1 juli 2015 met de antwoorden van ECHA op die opmerkingen.

51      Uit bladzijde 2 van het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende nPB blijkt dat ECHA rekening heeft gehouden met de in het registratiedossier van deze stof opgenomen informatie over de hoeveelheden die overeenstemden met de verschillende vormen van gebruik ervan, te weten de hoeveelheden die waren vermeld in punt 3.5 van het registratiedossier van die stof. Uit dat referentiedocument blijkt eveneens dat de autorisatieplichtige hoeveelheid nPB, moest worden geacht overeen te komen met de in punt 5.2 van de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014 bedoelde klasse van 1 000 tot 10 000 ton, en dat voor deze klasse een score van 12/15 was toegekend.

52      In het document van 1 juli 2015 met de antwoorden van ECHA op de opmerkingen van de belanghebbenden heeft ECHA uiteengezet welke aanpak het had gevolgd. In dit verband heeft ECHA onder meer erop gewezen dat bij de schatting van de hoeveelheden rekening was gehouden met de gegevens uit de punten 3.2 en 3.5 van de registratiedossiers, de gegevens in de chemischeveiligheidsrapporten en de informatie die was verstrekt in het kader van de procedure die heeft geleid tot de identificatie van nPB als een zeer zorgwekkende stof, te weten in die context opgestelde rapporten en tijdens de openbare raadpleging verstrekte informatie. Wanneer informatie beschikbaar was over de vormen van gebruik die onder de uitzonderingen op de autorisatieplicht vielen en over de daarmee corresponderende tonnage, werd ook deze informatie volgens ECHA in aanmerking genomen om de hoeveelheid te bepalen die relevant was voor de prioriteitstelling. In dit verband heeft ECHA gepreciseerd dat de schatting van de autorisatieplichtige hoeveelheden, hoofdzakelijk gebaseerd was op de gegevens uit de registratiedossiers en de chemischeveiligheidsrapporten. Volgens dit agentschap konden andere gegevens – met name over de tonnages per vorm van gebruik – die uit rapporten over de identificatie van zeer zorgwekkende stoffen kwamen en die waren verkregen tijdens de openbare raadpleging, in aanmerking worden genomen indien de representativiteit en de betrouwbaarheid ervan konden worden nagegaan. Tevens heeft ECHA erop gewezen dat in het kader van de prioriteitstelling in het algemeen een voorzichtige benadering werd gevolgd wanneer het niet mogelijk was om op basis van de beschikbare gegevens tot een duidelijke slotsom te komen over het gebruik van een stof als tussenproduct of over de vraag of andere vrijstellingen van toepassing waren.

53      Wat meer bepaald nPB betreft, heeft ECHA uiteengezet dat het op basis van de gegevens in de registratiedossiers van mening was dat de hoeveelheid autorisatieplichtige nPB, binnen de in punt 5.2 van de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014 bedoelde klasse van 1 000 tot 10 000 ton viel, zodat het volgens dat agentschap gerechtvaardigd was om voor het criterium „hoeveelheid” een score van 12/15 toe te kennen. Zelfs wanneer de in het kader van de openbare raadpleging vermelde schatting van 30 % van de totale hoeveelheid van de Europese Unie in aanmerking werd genomen, zou dit de inschatting van ECHA niet wijzigen. In dit verband heeft ECHA opgemerkt dat er met betrekking tot de hoeveelheid nPB waarop de autorisatie betrekking had, verschillen bestonden tussen de informatie die in de registratiedossiers was opgenomen en de informatie die in het kader van die openbare raadpleging was verstrekt. ECHA voegt daaraan toe dat uit de verklaringen van de industrie in het kader van de openbare raadpleging bleek dat die hoeveelheid minder dan 1 000 ton bedroeg. Volgens ECHA was de in de opmerkingen verstrekte informatie niet voldoende om de gegevens in de registratiedossiers buiten beschouwing te laten, en moesten de registranten ervoor zorgen dat in de registratiedossiers de juiste hoeveelheden werden vermeld.

54      Daarnaast moet rekening worden gehouden met de aanwijzingen in de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014, waarnaar is verwezen in de aanbeveling van ECHA. Om te beginnen moet de voor de prioriteitstelling benodigde informatie zich, zoals blijkt uit punt 3 van deze leidraad, in beginsel in de registratiedossiers bevinden. In voetnoot 2 bij dat punt wordt in herinnering gebracht dat de registratie van stoffen een wettelijke verplichting vormt, dat de registranten correcte informatie moeten verstrekken en deze zo nodig tijdig moeten bijwerken, en dat de registranten bijgevolg verantwoordelijk zijn voor de juistheid van de gegevens in de registratiedossiers. In die voetnoot is ook vermeld dat de in verband met de registratieplicht verstrekte gegevens worden gebruikt voor andere procedés die binnen de werkingssfeer van verordening nr. 1907/2006 vallen. Voorts vormen de gegevens in het registratiedossier, zoals blijkt uit punt 4, eerste alinea, van de leidraad in kwestie, de voornaamste bron van informatie voor de prioriteitstelling en wordt de industrie aangeraden alle relevante gegevens rechtstreeks in het registratiedossier op te nemen. Daarbij komt dat in de derde alinea van punt 4 van die leidraad wordt opgemerkt dat wanneer de registratiedossiers de voor de prioriteitstelling benodigde gegevens bevatten (en de kwaliteit ervan toereikend is), de beoordeling van een stof op deze gegevens wordt gebaseerd. Bovendien staat in die alinea te lezen dat wanneer dergelijke gegevens ontbreken, tegenstrijdig zijn of van slechte kwaliteit zijn, de realistische worstcasescenario’s tot uitgangspunt worden genomen. Ten slotte wordt in de vierde alinea van punt 4 van dezelfde leidraad erop gewezen dat de kwaliteit van de gebruikte gegevens de resultaten van de prioriteitstelling steeds zal beïnvloeden.

55      In de derde plaats dient, gelet op de in punt 46 hierboven in herinnering gebrachte rechtspraak volgens welke rekening moet worden gehouden met de aan de betrokkene bekende context, de tussen de Commissie en verzoeksters in het kader van de administratieve procedure gehouden briefwisseling in aanmerking te worden genomen. In haar brief van 18 september 2015 heeft de Commissie onder meer verklaard dat de gegevens in het registratiedossier en de in het kader van de openbare raadpleging verstrekte gegevens onderling incoherent waren, en dat de verplichting van de registranten om de gegevens in het registratiedossier bij te werken tot gevolg had dat de in het registratiedossier vermelde gegevens de voornaamste bron van informatie waren voor de prioriteitstelling.

56      In derde instantie dient, gelet op het voorgaande, te worden geconstateerd dat de motivering van de bestreden verordening moet worden geacht toereikend te zijn. Ten eerste blijkt uit het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende nPB dat ECHA rekening heeft gehouden met de in het registratiedossier van deze stof vermelde gegevens over de met de verschillende vormen van gebruik van die stof corresponderende hoeveelheden, namelijk die welke zijn vermeld in punt 3.5 van het registratiedossier van die stof. Ten tweede kan uit die documenten ook worden afgeleid waarom ECHA die gegevens heeft gebruikt. Uit die documenten blijkt immers voldoende duidelijk dat in geval van incoherentie tussen de gegevens in de registratiedossiers en de informatie die in het kader van de openbare raadpleging of daarna is verstrekt, in beginsel voorrang wordt gegeven aan de gegevens in de registratiedossiers. Daarnaast blijkt daaruit voldoende duidelijk dat wanneer gegevens tegenstrijdig zijn, het realistische worstcasescenario tot uitgangspunt wordt genomen. De overwegingen die aan deze benadering ten grondslag lagen, komen eveneens voldoende duidelijk uit de hierboven genoemde documenten naar voren.

57      De argumenten waarmee wordt betoogd dat de bestreden verordening ontoereikend is gemotiveerd wat betreft de wijze waarop de door de Commissie in aanmerking genomen hoeveelheden nPB zijn berekend, moeten dan ook worden afgewezen.

58      Ten slotte voeren verzoeksters aan dat zij niet over voldoende informatie beschikten om de hun bij verordening nr. 1907/2006 toegekende rechten op inspraak te kunnen uitoefenen tijdens de procedure die tot de vaststelling van de bestreden verordening heeft geleid, en om hun belangen doeltreffend te kunnen doen gelden. In dit verband kan worden volstaan met de opmerking dat de informatie die is opgenomen in de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014, in de antwoorden van ECHA en de Commissie op de opmerkingen van verzoeksters en in de andere documenten die zijn vermeld in de punten 49 tot en met 55 hierboven, verzoeksters in staat stelden hun rechten tijdens die procedure doeltreffend uit te oefenen.

b)      Tweede onderdeel: schending van het beginsel van behoorlijk bestuur en kennelijke beoordelingsfouten

59      Verzoeksters voeren aan dat de Commissie het beginsel van behoorlijk bestuur heeft geschonden en een kennelijke fout heeft begaan bij de uitoefening van haar discretionaire bevoegdheid. De Commissie heeft geen eigen beoordelingen verricht. Voorts heeft zij gegevens gebruikt die betrekking hebben op alle vormen van gebruik van nPB, waaronder het gebruik als tussenproduct, terwijl voor laatstgenoemd gebruik geen autorisatie vereist was en dat gebruik dus niet in aanmerking had mogen worden genomen. Tevens voeren verzoeksters aan dat de Commissie rekening had moeten houden met informatie die zij tijdens de openbare raadpleging en in hun brieven van 10 augustus 2015, 4 februari 2016 en 3 oktober 2016 hadden verstrekt. Wanneer enkel de gegevens in het registratiedossier in aanmerking werden genomen, zou dit de in artikel 58, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 bedoelde openbare raadpleging haar doel ontnemen. De registranten zijn niet verplicht om de hoeveelheden of hoeveelheidsklassen voor de verschillende vormen van gebruik van een stof te vermelden. Hoe dan ook is niet vereist dat de registratiedossiers onmiddellijk worden bijgewerkt, maar enkel dat dit plaatsvindt zonder onnodige vertraging. Volgens verzoeksters kan de benadering van de Commissie eveneens tot gevolg hebben dat stoffen die niet echt prioritair zijn, tóch in bijlage XIV worden opgenomen.

60      De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

61      Vooraf zij eraan herinnerd dat krachtens artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie eenieder er recht op heeft dat zijn zaken onpartijdig, billijk en binnen een redelijke termijn worden behandeld door de instellingen, organen en instanties van de Unie. In de rechtspraak is gepreciseerd dat het bestuur op grond van dat beginsel gehouden is om alle relevante gegevens van een zaak zorgvuldig en onpartijdig te onderzoeken en om alle feitelijke en juridische gegevens te verzamelen die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van haar beoordelingsbevoegdheid, alsmede om het goede verloop en de doeltreffendheid van de door haar toegepaste procedures te waarborgen (arrest van 30 januari 2018, Przedsiębiorstwo Energetyki Cieplnej/ECHA, T‑625/16, niet gepubliceerd, EU:T:2018:44, punt 89).

62      Om te beginnen dient het onderzoek zich te richten op het argument van verzoeksters dat de Commissie gegevens over de totale hoeveelheid nPB heeft gebruikt. Vervolgens zal het onderzoek zich richten op de argumenten dat de Commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de informatie die was verstrekt tijdens de openbare raadpleging en in de brieven van verzoeksters van 10 augustus 2015, 4 februari 2016 en 3 oktober 2016.

1)      Argument dat de Commissie gegevens over de totale hoeveelheid nPB heeft gebruikt

63      Verzoeksters voeren aan dat de Commissie zich heeft gebaseerd op de gegevens in punt 3.2 van het registratiedossier, terwijl de in dat punt vermelde hoeveelheden ook betrekking hadden op vormen van gebruik van nPB als tussenproduct, die volgens hen niet in aanmerking hadden mogen worden genomen.

64      In dit verband zij eraan herinnerd dat elke registrant krachtens artikel 10, onder a), iii), van verordening nr. 1907/2006 verplicht is om informatie te verstrekken over de vervaardiging en het gebruik van de stof overeenkomstig punt 3 van bijlage VI bij verordening nr. 1907/2006. In punt 3.1 van deze bijlage is bepaald dat de registrant informatie moet verstrekken over met name de totale hoeveelheid vervaardigde stof, de hoeveelheden die gebruikt zijn voor het vervaardigen van een voorwerp dat geregistreerd moet worden en/of de totale ingevoerde hoeveelheid in ton per registrant per jaar. Deze informatie is relevant voor de toepassing van de in artikel 7, lid 4, onder f), van verordening nr. 1907/2006 vermelde hoeveelheidsklassen, die bepalend zijn voor de informatievereisten (zie bijlagen VI tot en met XI bij verordening nr. 1907/2006). Voormelde gegevens zijn opgenomen in punt 3.2 van het registratiedossier.

65      Daartegenover staat dat uit artikel 2, lid 8, van verordening nr. 1907/2006 kan worden afgeleid dat wanneer bij de vaststelling van een verordening tot opname van een stof in bijlage XIV de hoeveelheid van deze stof in aanmerking wordt genomen, alleen rekening mag worden gehouden met het gedeelte van de hoeveelheid waarvoor de autorisatieplicht geldt. In deze context mag dus geen rekening worden gehouden met het gedeelte van de hoeveelheid dat de vormen van gebruik als tussenproduct betreft.

66      Anders dan verzoeksters stellen, is de Commissie in casu bij de berekening van het gedeelte van de autorisatieplichtige hoeveelheid, evenwel – zoals blijkt uit punt 51 hierboven – niet uitgegaan van de in punt 3.2 van het registratiedossier vermelde totale hoeveelheid nPB, maar heeft zij gebruikgemaakt van de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens over de verschillende vormen van gebruik van nPB.

67      Het argument dat de Commissie zich heeft gebaseerd op de in punt 3.2 van het registratiedossier vermelde gegevens over de totale hoeveelheid nPB, moet dan ook worden afgewezen.

2)      Argumenten dat de Commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de informatie die was verstrekt tijdens de openbare raadpleging en bij de latere bilaterale contacten

68      Verzoeksters betogen eveneens dat de Commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de informatie die zij hadden verstrekt in het kader van de openbare raadpleging en in hun brieven van 10 augustus 2015, 4 februari 2016 en 3 oktober 2016.

i)      Tijdens de openbare raadpleging verstrekte gegevens

69      Verzoeksters stellen dat zij tijdens de openbare raadpleging aanvullende informatie hadden verstrekt over de autorisatieplichtige hoeveelheid nPB. Ten eerste hadden zij erop gewezen dat 70 % van de hoeveelheid nPB als tussenproduct werd gebruikt en dat daarvoor dus geen autorisatie vereist was, zodat voor slechts 30 % van deze hoeveelheid wél autorisatie vereist was. Ten tweede hadden zij melding gemaakt van een schatting van de omvang van de markt voor het gebruik van nPB als oplosmiddel.

70      In dit verband zij in eerste instantie opgemerkt dat uit het document van 1 juli 2015 met de antwoorden van ECHA op de opmerkingen van de belanghebbenden blijkt dat ECHA rekening heeft gehouden met de informatie die verzoeksters tijdens de openbare raadpleging hadden verstrekt.

71      In dat document heeft ECHA namelijk ten eerste geantwoord op de opmerking van verzoeksters dat zij in het kader van die raadpleging hadden aangegeven dat 70 % van de hoeveelheid nPB als tussenproduct werd gebruikt en dat daarvoor dus geen autorisatie vereist was, zodat voor slechts 30 % van de hoeveelheid nPB wél autorisatie vereist was.  In dit verband heeft ECHA uiteengezet dat die informatie als zodanig geen invloed kon hebben op haar beoordeling. In voornoemd document is namelijk vermeld dat zelfs indien de door verzoeksters verstrekte informatie juist was en volgens de gegevens in het beoordelingsdossier voor slechts 30 % van de hoeveelheid nPB autorisatie vereist was, dit niet van invloed kon zijn op de score voor de autorisatieplichtige hoeveelheid nPB.

72      Ten tweede is in het bovengenoemde document van 1 juli 2015 met de antwoorden van ECHA op de opmerkingen van de belanghebbenden ook een antwoord gegeven met betrekking tot de raming van de omvang van de markt. Uit dit document blijkt namelijk dat die gegevens niet in aanmerking zijn genomen, omdat zij niet konden afdoen aan de gegevens in punt 3.5 van het registratiedossier.

73      In tweede instantie kan – anders dan verzoeksters stellen – het feit dat de Commissie ervoor heeft gekozen om gevolg te geven aan de aanbeveling van ECHA, waarin onder meer werd verwezen naar het document van 1 juli 2015 met de antwoorden van ECHA op de opmerkingen van de belanghebbenden (zie punt 50 hierboven), als zodanig niet worden aangevoerd om aan te tonen dat de Commissie geen eigen beoordelingen heeft verricht. Verordening nr. 1907/2006 bepaalt juist uitdrukkelijk dat ECHA een aanbeveling doet voor stoffen die naar zijn mening met voorrang in bijlage XIV moeten worden opgenomen, en dat de Commissie bij de vaststelling van haar besluit rekening houdt met deze aanbeveling. Derhalve kan het feit dat de Commissie ervoor heeft gekozen om de aanbeveling van ECHA op te volgen en dat zij in de bestreden verordening naar die aanbeveling heeft verwezen, geen twijfel doen ontstaan over de vraag of de Commissie haar eigen beoordelingen heeft verricht.

74      In derde instantie kan, anders dan verzoeksters opperen, uit het feit dat de Commissie hun standpunt niet heeft gedeeld en de aanbeveling van ECHA heeft opgevolgd, niet worden afgeleid dat de Commissie is voorbijgegaan aan de informatie die zij tijdens de openbare raadpleging hadden verstrekt.

75      In vierde instantie dient, voor zover verzoeksters aanvoeren dat de Commissie beoordelingsfouten heeft begaan door geen gebruik te maken van de informatie die zij in het kader van de openbare raadpleging hadden verstrekt, in herinnering te worden gebracht dat de keuze van de stoffen die in aanmerking komen om te worden opgenomen in bijlage XIV, noopt tot beoordelingen van zeer ingewikkelde feitelijke gegevens van wetenschappelijke en technische aard, waarbij de Commissie over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt. Deze ruime beoordelingsbevoegdheid strekt zich ook uit tot de selectie van de gebruikte gegevens. In dit verband is het toezicht van het Gerecht beperkt (zie in die zin beschikking van 27 maart 2014, Polyelectrolyte Producers Group e.a./Commissie, C‑199/13 P, niet gepubliceerd, EU:C:2014:205, punt 28). Bijgevolg moet worden onderzocht of met de argumenten van verzoeksters kan worden aangetoond dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door zich bij de berekening van de autorisatieplichtige hoeveelheid nPB, niet te baseren op de informatie die verzoeksters tijdens de openbare raadpleging hadden verstrekt.

76      In dit verband zij in de eerste plaats opgemerkt dat een van de doelstellingen die worden nagestreefd met het bij verordening nr. 1907/2006 ingevoerde systeem voor de registratie, beoordeling en autorisatie van chemische stoffen, erin bestaat dat deze verordening informatie oplevert over de stoffen en het gebruik ervan en dat deze informatie in de inschrijvingsdossiers wordt vermeld.

77      In deze context zij ten eerste opgemerkt dat uit overweging 14 van verordening nr. 1907/2006 blijkt dat deze verordening wordt geacht informatie op te leveren over stoffen en het gebruik ervan. Uit deze overweging blijkt ook dat deze informatie door de belanghebbenden moet worden aangewend bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de relevante wetgeving. Zoals blijkt uit overweging 17 van verordening nr. 1907/2006, moet alle beschikbare en relevante informatie over stoffen worden bijeengebracht om te helpen bij het in kaart brengen van gevaarlijke eigenschappen.

78      Ten tweede blijkt uit overweging 19 van verordening nr. 1907/2006 dat de bepalingen die zijn opgenomen in titel II van deze verordening, met als opschrift „Registratie van stoffen”, ertoe strekken de fabrikanten en importeurs te verplichten gegevens te verzamelen over de stoffen die zij vervaardigen of invoeren, deze gegevens te gebruiken om de risico’s van die stoffen te beoordelen en geschikte risicobeheersmaatregelen op te stellen en aan te bevelen. Om te zorgen dat zij deze verplichting ook nakomen, en omwille van de transparantie, moeten zij voor de registratie bij ECHA een dossier met al deze informatie indienen.

79      Ten derde kan de informatie over stoffen volgens overweging 21 van verordening nr. 1907/2006 worden gebruikt om een autorisatieprocedure in te leiden, zodat ervoor moet worden gezorgd dat de bevoegde instanties over deze informatie beschikken en deze voor die procedures kunnen gebruiken.

80      Ten vierde blijkt uit overweging 27 van verordening nr. 1907/2006 dat met het oog op de handhaving, beoordeling en transparantie de informatie over de stoffen, evenals gerelateerde informatie, onder meer over risicobeheersmaatregelen, normaliter bij de instanties moet worden ingediend.

81      Ten vijfde moet de registrant, zoals blijkt uit overweging 46 van verordening nr. 1907/2006, om ervoor te zorgen dat de bij de registratie verzamelde informatie actueel is, ECHA inlichten over bepaalde veranderingen van de in de dossiers vermelde informatie.

82      Gelet op een en ander kan de Commissie evenmin worden verweten dat zij zich hoofdzakelijk heeft gebaseerd op de gegevens uit de registratiedossiers.

83      In de tweede plaats kan de Commissie niet worden verweten dat zij zich op de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens over de hoeveelheden voor elke vorm van gebruik van nPB heeft gebaseerd terwijl deze niet overeenstemden met de in punt 3.2 van het registratiedossier vermelde gegevens over de totale hoeveelheid nPB. Gelet op het in artikel 1, lid 3, tweede volzin, van verordening nr. 1907/2006 genoemde voorzorgsbeginsel kan de Commissie, wanneer de gegevens met betrekking tot de hoeveelheid van de in aanmerking komende stof in kwestie onderling incoherent zijn, immers niet worden verweten dat zij gebruik heeft gemaakt van de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens, die betrekking hadden op de verschillende vormen van gebruik van nPB en volgens welke de hoeveelheid van die autorisatieplichtige stof, hoger was.

84      In de derde plaats moet worden onderzocht of de Commissie, gelet op de informatie die verzoeksters in het kader van de openbare raadpleging hadden verstrekt, een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door de hoeveelheid autorisatieplichtige nPB, te berekenen op basis van de gegevens in punt 3.5 van het registratiedossier.

85      Ten eerste moet worden vastgesteld dat met de argumenten van verzoeksters niet de kennelijke onjuistheid kan worden aangetoond van de overweging van de Commissie dat zelfs indien uit de gegevens in het beoordelingsdossier bleek dat voor 70 % van de in punt 3.2 van het registratiedossier vermelde totale hoeveelheid nPB geen autorisatie vereist was en bijgevolg voor slechts 30 % van de hoeveelheid nPB wél autorisatie vereist was, dit niet van invloed kon zijn op de score voor de autorisatieplichtige hoeveelheid nPB.

86      Ten tweede moet worden onderzocht of de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door te oordelen dat de schatting door verzoeksters van de omvang van de markt voor het gebruik van nPB als oplosmiddel niet kon afdoen aan de gegevens in punt 3.5 van het registratiedossier.

87      In dit verband zij eraan herinnerd dat, zoals in de punten 76 tot en met 82 hierboven is uiteengezet, in verordening nr. 1907/2006 een belangrijke rol wordt toebedeeld aan de gegevens die worden vermeld in de registratiedossiers van een stof.

88      Voorts blijkt uit de opzet van verordening nr. 1907/2006 dat de registranten verantwoordelijk zijn voor de gegevens die zij in hun registratiedossier vermelden.

89      Het is juist dat, wat de informatie over de hoeveelheden van een stof betreft, in artikel 22, lid 1, onder c), van verordening nr. 1907/2006 enkel is bepaald dat de registranten op eigen initiatief en zonder onnodige vertraging hun registratie moeten aanpassen door relevante nieuwe informatie toe te voegen – en deze bij ECHA moeten indienen – wanneer zich veranderingen in de jaarlijks of in totaal door hen vervaardigde of ingevoerde hoeveelheden dan wel in de hoeveelheden van stoffen die aanwezig zijn in door hen ingevoerde of geproduceerde voorwerpen, voordoen en deze veranderingen een verandering van hoeveelheidsklasse tot gevolg hebben. Deze bepaling ziet dus op de in verordening nr. 1907/2006 bedoelde algemenehoeveelheidsklassen die bij de registratie van een stof moeten worden vermeld (zie punt 64 hierboven), en niet op het gedeelte van de hoeveelheid waarvoor de autorisatieplicht geldt (zie punt 65 hierboven).

90      Wanneer een registrant in het registratiedossier gegevens over de hoeveelheden van een stof vermeldt – zelfs indien het daarbij niet gaat om gegevens als bedoeld in artikel 22, lid 1, onder c), van verordening nr. 1907/2006, maar om gegevens over de verschillende vormen van gebruik van een stof – dient hij evenwel, gelet op het belang dat in verordening nr. 1907/2006 wordt gehecht aan de gegevens in dat dossier en op de verantwoordelijkheid van de registrant voor die gegevens, de vermelde gegevens tijdig bij te werken, althans wanneer sprake is van gegevens die relevant zijn voor de procedures van verordening nr. 1907/2006.

91      Wat de gegevens inzake de hoeveelheden nPB voor de verschillende vormen van gebruik betreft, zij eraan herinnerd dat de gegevens in het registratiedossier, zoals blijkt uit punt 4, eerste alinea, van de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014, de belangrijkste informatiebron vormen voor de prioriteitstelling door ECHA, en dat de industrie in deze leidraad wordt geadviseerd om alle relevante gegevens rechtstreeks in het registratiedossier op te nemen.

92      Gelet op het voorgaande moet worden vastgesteld dat het aan verzoeksters stond om de gegevens in punt 3.5 van het registratiedossier tijdig bij te werken indien een wijziging van de vermelde hoeveelheid overeenkomstig de klassen als bedoeld in punt 5.2 van de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014 invloed kon hebben op de prioriteitsscore die was toegekend voor het criterium „hoeveelheid” in de zin van artikel 58, lid 3, onder c), van verordening nr. 1907/2006.

93      In dit verband moet ook worden vastgesteld dat de gegevens in punt 3.5 van het registratiedossier niet zijn gewijzigd vóór de vaststelling van de bestreden verordening, en dat verzoeksters geen argument aanvoeren waaruit blijkt dat een dergelijke wijziging niet mogelijk was.

94      Bovendien moet worden geconstateerd dat verzoeksters in het kader van de openbare raadpleging geen feiten hebben aangevoerd die een verklaring kunnen bieden voor de incoherentie tussen de in het kader van die raadpleging verstrekte gegevens en de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens. Integendeel, volgens de door ECHA verschafte inlichtingen, die verzoeksters niet uitvoerig ter discussie hebben gesteld, kwamen de door hen verstrekte gegevens niet overeen met die welke vermeld waren in het aan de opmerkingen van verzoeksters gehechte chemischeveiligheidsrapport, waarin van veel grotere hoeveelheden sprake was.

95      Derhalve kan de Commissie niet worden verweten dat zij zich op het standpunt heeft gesteld dat de schatting door verzoeksters van de omvang van de markt voor het gebruik van nPB als oplosmiddel, die verzoeksters tijdens de openbare raadpleging hadden overgelegd, niet kon afdoen aan de gegevens in punt 3.5 van het registratiedossier.

96      Aan deze gevolgtrekking wordt niet afgedaan door het argument van verzoeksters dat moet worden voorkomen dat afbreuk wordt gedaan aan de nuttige werking van de in artikel 58, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 bedoelde openbare raadpleging.

97      Overeenkomstig deze bepaling roept ECHA alle belanghebbenden op om binnen drie maanden na de publicatie van zijn aanbeveling opmerkingen te maken, in het bijzonder over vormen van gebruik die van de autorisatieplicht moeten worden vrijgesteld.

98      De openbare raadpleging waarin artikel 58, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 voorziet, stelt alle belanghebbenden in staat om relevante gegevens te verstrekken. Zij biedt de registranten dus de mogelijkheid om aanvullende informatie te verstrekken over de vormen van gebruik die van de autorisatieplicht moeten worden vrijgesteld. Deze bepaling heeft echter niet tot doel de registranten in staat te stellen om in het kader van de openbare raadpleging terug te komen op de in hun registratiedossiers vermelde gegevens zonder uiteen te zetten waarom zij deze gegevens niet tijdig konden bijwerken of waarom er verschillen bestaan tussen die gegevens en de in het kader van de openbare raadpleging verstrekte informatie.

99      In casu hebben verzoeksters niet enkel nagelaten om uiteen te zetten waarom zij de gegevens in het registratiedossier niet tijdig hadden kunnen bijwerken, maar ook om informatie te verstrekken over de gevallen van incoherentie tussen enerzijds de in het kader van de openbare raadpleging verstrekte gegevens en de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens, en anderzijds de in hun opmerkingen vermelde raming en de gegevens in het aan die opmerkingen gehechte chemischeveiligheidsrapport (zie punt 94 hierboven).

100    In dit verband dient het argument van verzoeksters dat de Commissie wegens de incoherentie van de gegevens in het registratiedossier meer belang moest hechten aan de informatie die zij in de loop van de openbare raadpleging hadden verstrekt, te worden verworpen. Een dergelijke benadering zou immers tot gevolg hebben dat de registranten die de in hun inschrijvingsdossiers vervatte tegenstrijdige gegevens niet tijdig corrigeren, worden bevoordeeld.

101    Gelet op een en ander moeten de argumenten van verzoeksters betreffende de informatie die zij tijdens de openbare raadpleging hebben verstrekt, worden afgewezen.

ii)    In de brief van 10 augustus 2015 vervatte informatie

102    Volgens verzoeksters heeft de Commissie onvoldoende rekening gehouden met de informatie die zij in hun brief van 10 augustus 2015 hadden verstrekt. In deze brief herhaalden zij de argumenten die zij reeds in het kader van de openbare raadpleging hadden aangevoerd. Zij hebben naar eigen zeggen ook aangevoerd dat ECHA de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens had gebruikt hoewel het agentschap twijfelde aan de betrouwbaarheid van deze gegevens.

103    In dit verband zij in de eerste plaats opgemerkt dat uit de brief van de Commissie van 18 september 2015 blijkt dat zij heeft uiteengezet waarom de door verzoeksters in hun brief van 10 augustus 2015 verstrekte gegevens volgens haar niet behoorden te worden gebruikt. In deze context heeft de Commissie onder meer uiteengezet dat het registratiedossier de voornaamste bron van informatie was voor de prioriteitstelling, dat er gevallen van incoherentie bestonden tussen de gegevens in het registratiedossier en de in het kader van de openbare raadpleging verstrekte gegevens, en dat de registranten verplicht waren om het registratiedossier bij te werken. Derhalve kan niet worden geoordeeld dat de Commissie de in de brief van 10 augustus 2015 vervatte informatie niet in aanmerking heeft genomen.

104    In de tweede plaats kan uit het feit dat de Commissie na ontvangst van de brief van verzoeksters van 10 augustus 2015 ECHA heeft geraadpleegd over de in die brief vervatte informatie en dat zij ervoor heeft gekozen om het advies van dit agentschap op te volgen, anders dan verzoeksters opperen, niet worden afgeleid dat de Commissie geen eigen beoordelingen heeft verricht. Dit geldt a fortiori omdat een dergelijke benadering past in de logica van verordening nr. 1907/2006, in overweging 78 waarvan staat te lezen dat ECHA advies verleent over de prioriteitstelling voor de stoffen die aan de autorisatieprocedure moeten worden onderworpen, zodat de besluiten stroken met de maatschappelijke behoeften en met de wetenschappelijke inzichten en ontwikkelingen. Niets verzet zich ertegen dat wanneer de Commissie beslist een advies van ECHA te volgen, zij de inhoud ervan in haar antwoord aan de belanghebbenden overneemt. Anders dan verzoeksters opperen, kan een dergelijke overname op zichzelf dus geen reden opleveren om te betwijfelen dat de Commissie haar eigen beoordelingen heeft verricht.

105    In de derde plaats kan uit het feit dat de Commissie het standpunt van verzoeksters niet heeft gedeeld en het advies van ECHA heeft gevolgd, niet worden afgeleid zij is voorbijgegaan aan de in de brief van 10 augustus 2015 verstrekte informatie.

106    In de vierde plaats moet, gelet op de overwegingen in de punten 75 tot en met 101 hierboven, worden vastgesteld dat de Commissie geen kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt door zich op het standpunt te stellen dat de gegevens in punt 3.5 van het registratiedossier dienden te worden gebruikt.

107    De argumenten betreffende de brief van 10 augustus 2015 moeten dan ook worden afgewezen.

iii) In de brief van 4 februari 2016 vervatte informatie

108    Volgens verzoeksters heeft de Commissie onvoldoende rekening gehouden met de informatie die zij in hun brief van 4 februari 2016 hadden verstrekt. In die brief verklaarden verzoeksters dat zij gegevens hadden verzameld over de autorisatieplichtige hoeveelheid nPB, waaruit bleek dat deze hoeveelheid minder bedroeg dan 1 000 ton, en dat zij hadden voorgesteld om de resultaten van hun onderzoek op een vertrouwelijke basis over te leggen.

109    Dienaangaande zij in eerste instantie opgemerkt dat het weliswaar betreurenswaardig is dat de Commissie heeft nagelaten te antwoorden op de brief van verzoeksters van 4 februari 2016, maar dat daaruit kan niet worden afgeleid dat zij geen rekening heeft gehouden met de daarin vervatte informatie. Zoals blijkt uit de documenten die zijn overgelegd door de Commissie, heeft deze na de ontvangst van deze brief ECHA namelijk geraadpleegd over de daarin vervatte informatie.

110    In tweede instantie kan – om de in de punten 104 en 105 hierboven uiteengezette redenen – uit het feit dat de Commissie ECHA heeft geraadpleegd en heeft besloten om het advies van dit agentschap te volgen, niet worden afgeleid dat zij niet haar eigen beoordelingen heeft verricht, en kan uit het feit dat de Commissie het standpunt van verzoeksters niet heeft gedeeld maar het advies van ECHA heeft gevolgd, niet worden afgeleid dat zij is voorbijgegaan aan de in de brief van 4 februari 2016 verstrekte informatie.

111    In derde instantie moet worden onderzocht of de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan door niettegenstaande de in de brief van 4 februari 2016 verstrekte informatie gebruik te maken van de in punt 3.5 van de gegevens die waren vermeld in het registratiedossier.

112    In de eerste plaats dient – gelet op de overwegingen in de punten 75 tot en met 100 hierboven – in herinnering te worden gebracht dat de registrant de gegevens in het registratiedossier tijdig moet bijwerken.

113    In de tweede plaats dient te worden vastgesteld dat verordening nr. 1907/2006 registranten niet uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt om gegevens in te dienen na de in artikel 58, lid 4, van die verordening bedoelde openbare raadpleging. Daarom kan slechts in uitzonderlijke omstandigheden worden overwogen dat wanneer na de openbare raadpleging informatie is verstrekt, de Commissie verplicht is om af te wijken van de gegevens die een registrant in het registratiedossier heeft vermeld.

114    In de derde plaats zij opgemerkt dat verzoeksters geen enkel argument aanvoeren waaruit blijkt dat zij de in het registratiedossier vermelde gegevens niet tijdig hebben kunnen bijwerken.

115    In de vierde plaats dient te worden vastgesteld dat de verklaringen van verzoeksters in hun brief van 4 februari 2016 vrij abstract waren en geen verklaring konden bieden voor de incoherentie tussen de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens en die welke in die brief waren vervat.

116    In deze omstandigheden kan de Commissie niet worden verweten dat zij zich heeft gebaseerd op de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens en niet op de gegevens die verzoeksters in hun brief van 4 februari 2016 hadden verstrekt.

117    De argumenten betreffende de brief van 4 februari 2016 moeten dan ook worden afgewezen.

iv)    In de brief van 3 oktober 2016 vervatte informatie

118    Volgens verzoeksters heeft de Commissie onvoldoende rekening gehouden met de informatie die zij in hun brief van 3 oktober 2016 hadden verstrekt. In die brief hebben verzoeksters erop gewezen dat de enige andere mederegistrant voor vormen van gebruik waarbij de stof niet als tussenproduct werd gebruikt, zijn registratie had stopgezet, alsook dat de verklaringen van de andere mederegistranten uitsluitend zagen op vormen van gebruik als tussenproduct, dat zij de enige registranten bleven die informatie verstrekten over de hoeveelheden nPB die relevant waren voor de beoordeling van het criterium „autorisatieplichtige hoeveelheid”, en dat zij dus beschikten over informatie op grond waarvan kon worden vastgesteld dat de autorisatieplichtige hoeveelheid nPB minder dan 1 000 ton per jaar bedroeg.

119    Dienaangaande zij opgemerkt dat uit de door de Commissie verstrekte gegevens weliswaar blijkt dat zij na ontvangst van de brief van verzoeksters van 3 oktober 2016 ECHA daarover heeft geraadpleegd, maar dat uit haar verklaringen eveneens blijkt dat zij, voordat zij het antwoord van ECHA ontving, niet grondig had onderzocht of de in die brief vervatte informatie kon afdoen aan de door ECHA verrichte beoordeling van de autorisatieplichtige hoeveelheid nPB. De Commissie heeft dat antwoord ontvangen op 22 december 2016, dus nadat het Comité regelgeving een advies had uitgebracht (zie punten 16, 18 en 19 hierboven).

120    In dit verband dient in de eerste plaats echter eveneens in herinnering te worden gebracht dat verordening nr. 1907/2006 registranten niet uitdrukkelijk de mogelijkheid biedt om gegevens in te dienen na de in artikel 58, lid 4, van die verordening bedoelde openbare raadpleging (zie punt 113 hierboven), dat de registrant de in het registratiedossier vermelde gegevens tijdig dient bij te werken (zie punten 75‑100 hierboven), en dat verzoeksters geen argument aanvoeren waaruit blijkt dat zij de in het registratiedossier vermelde gegevens niet tijdig hebben kunnen bijwerken.

121    In de tweede plaats zij opgemerkt dat de verklaringen van verzoeksters in hun brief van 4 februari 2016 vrij abstract waren en met name geen verklaring konden bieden voor de incoherentie tussen de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens en de in die brief vervatte gegevens.

122    In de derde plaats heeft de Commissie verzoeksters bij brief van 15 november 2016 verzocht met haar contact op te nemen teneinde in november een vergadering te houden met het oog op de nadere bespreking van de door verzoeksters verzamelde gegevens. Uit de gegevens van het dossier blijkt echter niet dat verzoeksters contact hebben opgenomen met de Commissie om een datum vast te leggen voor een vergadering in november. Pas op 7 december 2016, de dag waarop het Comité regelgeving is bijeengekomen, hebben verzoeksters daarover contact opgenomen met de Commissie.

123    In deze omstandigheden kan de Commissie niet worden verweten dat zij zich heeft gebaseerd op de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens om de autorisatieplichtige hoeveelheid nPB te beoordelen.

124    Zelfs indien de in punt 119 hierboven genoemde feiten schending van het beginsel van behoorlijk bestuur door de Commissie opleverden, zou deze schending dan ook geen enkele invloed hebben op de geldigheid van de bestreden verordening.

125    Derhalve moeten de argumenten betreffende de brief van 3 oktober 2016, en dus alle argumenten van verzoeksters waarmee wordt betoogd dat de Commissie onvoldoende rekening heeft gehouden met de informatie die zij hadden verstrekt tijdens de openbare raadpleging en in hun brieven van 10 augustus 2015, 4 februari 2016 en 3 oktober 2016, worden afgewezen.

126    Gelet op een en ander moet het eerste middel worden afgewezen.

2.      Eerste onderdeel van het vierde middel: schending van het vertrouwensbeginsel

127    In het kader van het eerste onderdeel van het vierde middel stellen verzoeksters in wezen dat de Commissie het vertrouwensbeginsel heeft geschonden doordat zij geen rekening heeft gehouden met de administratieve richtsnoeren van ECHA betreffende de vaststelling van de score voor het criterium „hoeveelheid” in de zin van artikel 58, lid 3, onder c), van verordening nr. 1907/2006.

128    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

129    In de eerste plaats moeten de argumenten waarmee wordt betoogd dat sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, worden afgewezen. In dit verband kan worden volstaan met de opmerking dat de Commissie niet gebonden is door de richtsnoeren die ECHA heeft opgesteld met het oog op de aanbeveling die dit agentschap op grond van artikel 58, lid 3, van verordening nr. 1907/2006 moet doen. Deze aanbeveling had immers slechts een adviserend karakter en was niet bindend voor de Commissie. Bijgevolg kon de Commissie afwijken van de administratieve richtsnoeren van ECHA betreffende die aanbeveling, zonder dat daardoor het vertrouwensbeginsel werd geschonden.

130    In de tweede plaats dient – voor zover verzoeksters aanvoeren dat de Commissie zelf heeft verwezen naar de administratieve richtsnoeren van ECHA – ten eerste te worden opgemerkt dat wanneer de Commissie besluit een aanbeveling van ECHA te volgen en dit agentschap zich in die aanbeveling heeft gebaseerd op de methode die voortvloeit uit zijn administratieve richtsnoeren, elk argument waarmee wordt betoogd dat de overwegingen van de Commissie niet stroken met de administratieve richtsnoeren van ECHA, moet worden beschouwd als een argument waarmee wordt beoogd aan te tonen dat de redenering van de Commissie onjuist is.

131    Ten tweede dient te worden vastgesteld dat uit de bestreden verordening niet kan worden afgeleid dat de Commissie zich niet heeft gehouden aan de in punt 5.2 van de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014 vervatte regel dat geen rekening behoorde te worden gehouden met de hoeveelheden betreffende de vormen van gebruik van nPB als tussenproduct.

132    Ten derde dient – voor zover de argumenten van verzoeksters betrekking hebben op de door de Commissie gemaakte keuze van de door haar gebruikte gegevens – te worden opgemerkt dat in punt 4, eerste alinea, van de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014 is vermeld dat de gegevens in het registratiedossier de voornaamste informatiebron vormen voor de prioriteitstelling. Daarbij komt dat de registranten, zoals blijkt uit voetnoot nr. 2 bij punt 3 van die leidraad, verantwoordelijk voor de juistheid van de gegevens in het registratiedossier.

133    Bijgevolg is in punt 4, eerste alinea, van de bovengenoemde leidraad weliswaar vermeld dat andere informatie dan de gegevens in de registratiedossiers eveneens kan worden gebruikt als aanvullende informatiebron, maar dit staat er niet aan in de weg dat de Commissie in de punten 59 tot en met 125 hierboven beschreven omstandigheden uitgaat van de in punt 3.5 van het registratiedossier vermelde gegevens betreffende de verschillende vormen van gebruik van nPB, teneinde de autorisatieplichtige hoeveelheid van deze stof te beoordelen.

134    Daarom kan niet worden geoordeeld dat de benadering van de Commissie in strijd was met de aanwijzingen in de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014.

135    Gelet op een en ander moet het eerste onderdeel van het vierde middel worden afgewezen.

B.      Overwegingen van de Commissie betreffende de groepering van nPB en trichloorethyleen

136    Verzoeksters voeren tevens argumenten aan die zijn gericht tegen de overwegingen van de Commissie betreffende de groepering van nPB en trichloorethyleen, een stof die reeds in bijlage XIV was opgenomen. Zij voeren in het kader van het derde middel namelijk in het bijzonder aan dat de Commissie in dit verband de motiveringsplicht niet is nagekomen en hun rechten van verdediging heeft geschonden. Daarnaast voeren zij in het kader van het tweede onderdeel van het vierde middel met name aan dat de overwegingen van de Commissie betreffende de groepering indruisen tegen het vertrouwensbeginsel, omdat de Commissie de in de administratieve richtsnoeren van ECHA gegeven aanwijzingen niet heeft gevolgd.

1.      Derde middel: niet-nakoming van de motiveringsplicht (inzonderheid)

137    In de eerste plaats stellen verzoeksters dat de Commissie haar motiveringsplicht niet is nagekomen. Volgens hen heeft ECHA in zijn leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014 aangegeven dat wanneer rekening wordt gehouden met factoren die – zoals de groepering van stoffen – niet behoren tot de criteria die uitdrukkelijk zijn vermeld in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006, duidelijk moet worden uiteengezet waarom de in aanmerking komende stof in kwestie met voorrang zou moeten worden opgenomen. De overweging van de Commissie betreffende de groepering van nPB en trichloorethyleen is onvoldoende gemotiveerd. Zij stelt verzoeksters niet in staat te begrijpen waarom nPB zou kunnen worden gebruikt ter vervanging van trichloorethyleen. De Commissie heeft geen beoordeling van het werkelijke vermogen tot onderlinge substitueerbaarheid van nPB en trichloorethyleen verstrekt.

138    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

139    Wat de motivering van de bestreden verordening betreft, dient – zoals in de punten 45 tot en met 55 hierboven is uiteengezet – niet alleen rekening te worden gehouden met de motivering van de bestreden verordening, maar ook met de redenen die worden uiteengezet in de aanbeveling van ECHA waarop de Commissie zich heeft gebaseerd, in de documenten waarnaar deze aanbeveling verwijst, en in de briefwisseling tussen de Commissie en verzoeksters.

140    In dit verband moet dus ten eerste rekening worden gehouden met de overwegingen 1, 13 en 20 van de bestreden verordening (zie punt 48 hierboven), alsook met de aanbeveling van ECHA, de bijlage daarbij en de openbare documenten van ECHA waarnaar in die bijlage wordt verwezen (zie punten 49‑51 hierboven).

141    Ten tweede dient met betrekking tot meer bepaald het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende nPB in herinnering te worden gebracht dat daaruit blijkt dat ECHA ervan uitging dat andere stoffen in de lijst van in aanmerking komende stoffen weliswaar een hogere prioriteitsscore dan nPB hadden gekregen voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria, maar dat nPB een in aanmerking komende stof was die met voorrang diende te worden opgenomen op grond van zijn algemene score van 20/45 en op grond van overwegingen betreffende groepering. Wat het criterium „groepering” betreft, heeft ECHA erop gewezen dat nPB kon worden gebruikt ter vervanging van trichloorethyleen, gelet op de informatie die de industrie had verstrekt tijdens de openbare raadpleging in het kader van de procedure die heeft geleid tot de plaatsing van nPB op de lijst van in aanmerking komende stoffen, alsook tijdens de in artikel 58, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 bedoelde openbare raadpleging in het kader van de zesde prioriteitstelling.

142    Ten derde wordt in het document van 1 juli 2015 met opmerkingen van de belanghebbenden en verwijzingen naar de antwoorden op het ontwerp van zesde aanbeveling met het oog op opname van nPB in bijlage XIV – waaraan wordt gerefereerd in bijlage I bij de aanbeveling van ECHA en in het referentiedocument van 1 juli 2015 – melding gemaakt van opmerkingen van de belanghebbenden waaruit blijkt dat de producenten en distributeurs nPB in de markt hadden gezet als een alternatief voor trichloorethyleen.

143    Ten vierde heeft ECHA in zijn eindconclusie (zie punt 10 hierboven) – die het had bijgewerkt op basis van de opmerkingen die het had ontvangen over het ontwerp van aanbeveling – uiteengezet dat nPB volgens de door de sector verstrekte informatie ter vervanging van trichloorethyleen kon worden gebruikt voor stoomontvetting en oppervlaktereiniging, alsook dat trichloorethyleen reeds in bijlage XIV was opgenomen.

144    Ten vijfde had de Commissie in haar brief aan verzoeksters van 18 september 2015 niet alleen verwezen naar het feit dat nPB ter vervanging van trichloorethyleen kon worden gebruikt voor stoomontvetting en oppervlaktereiniging, maar had zij in die brief ook vermeld dat voor trichloorethyleen reeds autorisatieaanvragen waren ingediend die betrekking hadden op vormen van gebruik die vergelijkbaar waren met die waarvoor nPB zich leende. In die brief heeft de Commissie tevens opgemerkt dat het op grond van overwegingen betreffende groepering gerechtvaardigd kan zijn om een stof aan te merken als een stof die met voorrang moet worden opgenomen, zelfs wanneer de algemene score van deze stof voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 uitdrukkelijk vermelde criteria zeer laag is. In de bijlage bij die brief heeft de Commissie met name uiteengezet dat „[z]elfs indien nPB een aanzienlijk lagere algemene prioriteitsscore had gekregen, […] ECHA de opname van de stof [zou] hebben kunnen aanbevelen op basis van overwegingen betreffende groepering”.

145    Anders dan verzoeksters aanvoeren, waren de in de punten 139 tot en met 144 hierboven vermelde gegevens voldoende om verzoeksters in staat te stellen de opname van nPB in bijlage XIV voor de Unierechter aan te vechten indien zij van mening waren dat aan deze opname een gebrek kleefde. Met name kon de in die punten uiteengezette motivering verzoeksters in staat stellen deze motivering te betwisten indien zij van mening waren dat nPB niet kon worden beschouwd als een alternatief ter vervanging van trichloorethyleen voor stoomontvetting en oppervlaktereiniging.

146    Derhalve moeten de argumenten waarmee wordt betoogd dat de motiveringsplicht niet is nagekomen, worden afgewezen.

147    In de tweede plaats voeren verzoeksters aan dat zij onvoldoende waren geïnformeerd om de hun bij verordening nr. 1907/2006 toegekende rechten op inspraak te kunnen uitoefenen tijdens de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden verordening, en om op doeltreffende wijze voor hun belangen te kunnen opkomen.

148    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt het argument van verzoeksters.

149    In dit verband dient te worden vastgesteld dat uit punt 2, zevende alinea, en punt 6 van de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014 blijkt dat de mogelijke onderlinge substitueerbaarheid van de stof in kwestie en andere stoffen die reeds in bijlage XIV waren opgenomen of waarvan een dergelijke opname reeds was aanbevolen, een ander aspect was waarmee rekening moest worden gehouden. Deze aanwijzing en die welke zijn vervat in de in de punten 141 tot en met 144 vermelde documenten, stelden verzoeksters in staat hun rechten doeltreffend uit te oefenen.

150    Derhalve moet ook dit argument worden afgewezen.

151    In de derde plaats stellen verzoeksters dat de Commissie zich niet mocht baseren op overwegingen betreffende de groepering van nPB en trichloorethyleen. De bevindingen van de Commissie volgens welke deze stoffen alternatieven vormen, zijn louter speculatief en hypothetisch. Uit die bevindingen blijkt niet dat dit aspect door de Commissie is onderzocht of geverifieerd. Voorts stellen verzoeksters dat indien nPB werkelijk werd beschouwd als een levensvatbaar alternatief voor trichloorethyleen, de verkoop ervan in 2016 – het jaar waarin trichloorethyleen autorisatieplichtig werd – had moeten beginnen toe te nemen. De vraag naar nPB is evenwel gedaald. Tevens hebben verzoeksters in hun pleidooien aangevoerd dat in besluit C(2018) 5057 final van de Commissie van 10 augustus 2018 betreffende de autorisatie van trichloorethyleen voor bepaalde vormen van gebruik uitdrukkelijk is vermeld dat er met betrekking tot het gebruik van deze stof voor de industriële reiniging van onderdelen door stoomontvetting geen alternatieve stoffen of technieken bestonden die uit het oogpunt van hun technische en economische haalbaarheid geschikt waren.

152    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

153    Vooraf zij opgemerkt dat deze argumenten van verzoeksters niet zijn aangevoerd ter staving van niet-nakoming van de motiveringsplicht – die een wezenlijk vormvoorschrift is (zie punt 47 hierboven) – maar betrekking hebben op de gegrondheid van de overwegingen van de Commissie.

154    Ten eerste betogen verzoeksters dat de overwegingen van de Commissie betreffende de mogelijkheid om trichloorethyleen te vervangen door nPB speculatief en hypothetisch waren.

155    Dit argument moet worden afgewezen.

156    In dit verband zij eraan herinnerd dat, zoals blijkt uit overweging 77 van verordening nr. 1907/2006, het aantal stoffen dat tegelijk in bijlage XIV wordt opgenomen, wordt beperkt omwille van de werkbaarheid en de uitvoerbaarheid voor zowel de natuurlijke of rechtspersonen die de dossiers voor de aanvragen moeten opstellen en passende risicobeheersmaatregelen moeten nemen, als de instanties die de autorisatieaanvragen moeten behandelen.

157    Wanneer de Commissie besluit dat een in aanmerking komende stof in bijlage XIV moet worden opgenomen om redenen van groepering met een stof die daarin reeds is opgenomen, hoeft zij dus niet rechtens genoegzaam te bewijzen dat de bedoelde vervanging reeds heeft plaatsgevonden of noodzakelijkerwijs zal plaatsvinden. Het is voldoende dat zij het bestaan van een mogelijk risico van vervanging aantoont.

158    Ten tweede moet met betrekking tot de vraag of de Commissie mocht aannemen dat er sprake was van een dergelijk mogelijk risico van vervanging, worden opgemerkt dat deze vraag beoordelingen van zeer ingewikkelde wetenschappelijke en technische feiten impliceert waarvoor de Commissie over een ruime beoordelingsbevoegdheid beschikt. Volgens de rechtspraak is het toezicht van het Gerecht in dit verband beperkt. Derhalve moet worden onderzocht of met de argumenten van verzoeksters kan worden aangetoond dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, haar bevoegdheid heeft misbruikt of de grenzen van haar beoordelingsbevoegdheid kennelijk heeft overschreden (zie in die zin arrest van 21 juli 2011, Etimine, C‑15/10, EU:C:2011:504, punt 60 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

159    Zoals blijkt uit het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende nPB, waren de overwegingen betreffende de groepering van deze stof en trichloorethyleen gebaseerd op door de industrie verstrekte informatie volgens welke nPB als alternatief ter vervanging van trichloorethyleen kon worden gebruikt voor stoomontvetting en oppervlaktereiniging. In dit verband zij eraan herinnerd dat uit het document van 1 juli 2015 met opmerkingen van de belanghebbenden en verwijzingen naar de antwoorden op het ontwerp van zesde aanbeveling met het oog op opname van nPB in bijlage XIV blijkt dat bepaalde marktdeelnemers overwogen nPB te gebruiken als alternatief voor trichloorethyleen. Daarnaast blijkt uit het document van 19 november 2011 met opmerkingen over het voorstel om nPB te identificeren als een zeer zorgwekkende stof en uit de antwoorden op deze opmerkingen dat nPB volgens bepaalde marktdeelnemers reeds jaren als een rechtstreeks alternatief ter vervanging van trichloorethyleen werd gebruikt voor stoomontvetting en oppervlaktereiniging.

160    Gelet op een en ander kan niet worden geoordeeld dat de conclusie van de Commissie dat er een risico bestond dat trichloorethyleen door nPB zou worden vervangen voor stoomontvetting en oppervlaktereiniging, niet plausibel was.

161    Aan deze vaststelling wordt niet afgedaan door de andere argumenten van verzoeksters.

162    Dat de verkoop van nPB niet is toegenomen sinds trichloorethyleen autorisatieplichtig is – te weten sinds 21 april 2016 – toont namelijk als zodanig niet aan dat de Commissie een kennelijke beoordelingsfout heeft begaan met betrekking tot het criterium „groepering”. Met name kan niet worden uitgesloten dat het uitblijven van die toename het gevolg is van het feit dat nPB bij besluit van ECHA van 19 december 2012 was geïdentificeerd als een in aanmerking komende stof die in bijlage XIV kon worden opgenomen.

163    Daarnaast toont, anders dan verzoeksters stellen, het feit dat in het besluit van de Commissie van 10 augustus 2018 betreffende de autorisatie van trichloorethyleen voor bepaalde vormen van gebruik is vermeld dat er met betrekking tot het gebruik van deze stof voor de industriële reiniging van onderdelen door stoomontvetting geen alternatieve stoffen of technieken bestaan die uit het oogpunt van hun technische en economische haalbaarheid geschikt zijn (zie punt 28 hierboven), niet aan dat de overwegingen van de Commissie waarop de bestreden verordening is gebaseerd, blijk geven van een kennelijke beoordelingsfout.

164    Voor zover verzoeksters zich enkel beroepen op het bestaan van het besluit van de Commissie van 10 augustus 2018 betreffende de autorisatie van trichloorethyleen voor bepaalde vormen van gebruik, volstaat het eraan te herinneren dat de bestreden verordening vóór dit besluit is vastgesteld en dat de rechtmatigheid van een handeling van de Commissie moet worden beoordeeld aan de hand van de informatie waarover zij kon beschikken toen dat besluit werd vastgesteld (zie in die zin arrest van 10 juli 1986, België/Commissie, 234/84, EU:C:1986:302, punt 16).

165    Voor zover de argumenten van verzoeksters betrekking hebben op het bestaan van een incoherentie tussen enerzijds de overwegingen waarop de bestreden verordening is gebaseerd, en anderzijds de overwegingen waarop het besluit van de Commissie van 10 augustus 2018 betreffende de autorisatie van trichloorethyleen voor bepaalde vormen van gebruik is gebaseerd, moet hoe dan ook worden opgemerkt dat dit besluit is vastgesteld op de grondslag van artikel 60, lid 4, van verordening nr. 1907/2006. Een van de vereisten van deze bepaling is dat er geen „geschikte” alternatieve stoffen of technieken bestaan. Bijgevolg kan uit dat besluit niet worden afgeleid dat indien nPB niet in bijlage XIV was opgenomen, er vanuit technisch of economisch oogpunt geen mogelijk risico was dat trichloorethyleen zou worden vervangen door nPB. De reden waarom de Commissie nPB niet heeft geïdentificeerd als een geschikte alternatieve stof ter vervanging van trichloorethyleen, kan eveneens gelegen zijn in het feit dat zij van mening was dat het geen geschikt alternatief was omdat het om een stof ging die in bijlage XIV was opgenomen toen het besluit in kwestie werd vastgesteld.

166    Bovendien zij opgemerkt dat het besluit van de Commissie betreffende de autorisatie van trichloorethyleen voor bepaalde vormen van gebruik meer dan een jaar na de vaststelling van de bestreden verordening is vastgesteld, na afloop van een autorisatieprocedure als bedoeld in titel VII, hoofdstuk 2, van verordening nr. 1907/2006. Zoals blijkt uit artikel 62, lid 4, onder e), van deze verordening, moet een autorisatieaanvraag met name een analyse van de alternatieven bevatten waarin de risico’s van die alternatieven en de technische en economische haalbaarheid van vervanging worden beoordeeld, met inbegrip, waar passend, van informatie over alle relevante door de aanvrager uitgevoerde onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten. Voorts moet de Commissie, wanneer een autorisatie wordt verleend op grond van artikel 60, lid 4, van verordening nr. 1907/2006, met name onderzoeken of er geen geschikte alternatieve stoffen of technieken bestaan. Zoals blijkt uit artikel 60, lid 5, van deze verordening, houdt de Commissie bij haar beoordeling van deze vraag rekening met alle relevante aspecten.

167    Echter, terwijl in het kader van een procedure die leidt tot de vaststelling van een autorisatiebesluit op de grondslag van artikel 60, lid 4, van verordening nr. 1907/2006 is vereist dat de Commissie, rekening houdend met alle relevante aspecten, de beschikbaarheid van geschikte alternatieve stoffen of technieken beoordeelt, is een dergelijke beoordeling niet vereist in het kader van een procedure die leidt tot de opname van een stof in bijlage XIV (zie punten 156 en 157 hierboven). Daarbij komt dat de Commissie in het kader van een autorisatieprocedure beschikt over specifieke informatie ter zake – met name informatie die door de autorisatieaanvrager is verstrekt –, terwijl dit niet noodzakelijk het geval is in het kader van een procedure die leidt tot de opname van een stof in de genoemde bijlage.

168    Derhalve toont het feit dat in het besluit van de Commissie van 10 augustus 2018 betreffende de autorisatie van trichloorethyleen voor bepaalde vormen van gebruik is vermeld dat er met betrekking tot het gebruik van deze stof voor de industriële reiniging van onderdelen door stoomontvetting geen alternatieve stoffen of technieken bestaan die geschikt zijn uit het oogpunt van hun technische en economische haalbaarheid, niet aan dat de overwegingen van de Commissie waarop de bestreden verordening is gebaseerd, blijk geven van een kennelijke beoordelingsfout.

169    Gelet op het voorgaande moeten ook de argumenten die ertoe strekken de gegrondheid te betwisten van de overwegingen van de Commissie die betrekking hebben op de groepering van nPB en trichloorethyleen, en bijgevolg alle in het kader van het derde middel aangevoerde argumenten, worden afgewezen.

170    Gelet op een en ander moet het derde middel worden afgewezen.

2.      Tweede onderdeel van het vierde middel: de overwegingen van de Commissie die betrekking hebben op groepering druisen in tegen het vertrouwensbeginsel

171    In het kader van het tweede onderdeel van het vierde middel betogen verzoeksters dat de Commissie het vertrouwensbeginsel heeft geschonden door af te wijken van de administratieve richtsnoeren van ECHA betreffende de vaststelling van de in aanmerking komende stoffen die met voorrang moeten worden opgenomen. De Commissie is verplicht om met deze richtsnoeren rekening te houden bij het onderzoek van de aanbevelingen van ECHA. Aan verzoeksters zijn nauwkeurige toezeggingen gedaan dat ECHA in het kader van zijn aanbeveling de in de leidraad voor de algemene aanpak van 28 mei 2010 beschreven overwegingen betreffende de groepering van stoffen zou toepassen. Volgens deze leidraad hadden de voor het bepalen van de algemene prioriteit van een stof in aanmerking genomen overwegingen betreffende de groepering van stoffen betrekking op een andere vorm van de stof in kwestie. Om te beginnen was het niet mogelijk geweest om nPB aan te merken als een andere vorm van trichloorethyleen. Het betreft zeer verschillende stoffen die geen enkele chemische overeenkomst vertonen. Vervolgens heeft ECHA noch de Commissie de onderlinge substitueerbaarheid daadwerkelijk onderzocht. Ten slotte zijn de hoeveelheden nPB niet daadwerkelijk toegenomen nadat trichloorethyleen was opgenomen in bijlage XIV.

172    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

173    In de eerste plaats zij eraan herinnerd dat de argumenten waarmee wordt betoogd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, ongegrond zijn. De door ECHA opgestelde richtsnoeren zijn immers niet bindend voor de Commissie (zie punt 129 hierboven).

174    In de tweede plaats dient – voor zover de argumenten van verzoeksters betrekking hebben op het bestaan van een fout in de redenering van de Commissie, die heeft besloten om de aanbeveling van ECHA te volgen (zie punt 130 hierboven) – te worden opgemerkt dat verzoeksters in dit verband enkel betogen dat de overwegingen van de Commissie niet in overeenstemming zijn met de richtsnoeren van ECHA die voortvloeien uit de leidraad voor de algemene aanpak van 28 mei 2010, ook al heeft de Commissie in haar brief van 18 september 2015 naar deze leidraad verwezen. Geconstateerd dient evenwel te worden dat de Commissie in deze brief niet heeft gerefereerd aan de leidraad voor de algemene aanpak van 28 mei 2010, maar aan de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014. Daarbij komt dat het argument van verzoeksters dat in voetnoot 3 van de bijlage bij die brief en in het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende nPB is verwezen naar de leidraad voor de algemene aanpak van 28 mei 2010, dient te worden verworpen. In zoverre kan worden volstaan met de vaststelling dat in de hyperlinks die voorkomen in deze door verzoeksters aangehaalde documenten niet wordt gerefereerd aan de leidraad voor de algemene aanpak van 28 mei 2010, maar aan de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014, en dat verzoeksters geen enkel argument aanvoeren om aan te tonen dat het eindpunt van die hyperlinks is gewijzigd. Het argument van verzoeksters is dus gebaseerd op de onjuiste onderstelling dat de Commissie en ECHA zich hebben gebaseerd op de leidraad voor de algemene aanpak van 28 mei 2010. Dienaangaande zij eveneens opgemerkt dat volgens de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014 de overwegingen betreffende groepering niet beperkt zijn tot verschillende vormen van dezelfde stof, maar dat bij die overwegingen tevens rekening kan worden gehouden met de mogelijke onderlinge substitueerbaarheid.

175    Gelet op het voorgaande moeten de argumenten dat de Commissie de administratieve richtsnoeren van ECHA niet in acht heeft genomen, worden afgewezen.

176    In de derde plaats moeten de in punt 171 hierboven samengevatte argumenten van verzoeksters, voor zover met deze argumenten wordt beoogd aan te tonen dat de Commissie haar motiveringsplicht niet is nagekomen of dat haar overwegingen betreffende de groepering van nPB en trichloorethyleen kennelijk onjuist waren, worden afgewezen gelet op hetgeen is overwogen in de punten 137 tot en met 169 hierboven.

177    In de vierde plaats kan gelet op de aanwijzingen die zijn vervat in de leidraad voor de prioriteitstelling van 10 februari 2014, anders dan verzoeksters stellen, niet worden geoordeeld dat verzoeksters niet over voldoende informatie beschikten om de hun bij verordening nr. 1907/2006 toegekende rechten op inspraak te kunnen uitoefenen tijdens de procedure die heeft geleid tot de vaststelling van de bestreden verordening, en om op doeltreffende wijze voor hun belangen te kunnen opkomen.

178    Gelet op een en ander moet het tweede onderdeel van het vierde middel worden afgewezen.

C.      Zesde middel: schending van het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie

179    Verzoeksters betogen dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie heeft geschonden.

180    Vooraf zij eraan herinnerd dat het volgens het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie verboden is vergelijkbare situaties verschillend en verschillende situaties gelijk te behandelen, tenzij een dergelijke behandeling objectief gerechtvaardigd is (arrest van 28 juni 1990, Hoche, C‑174/89, EU:C:1990:270, punt 25).

181    De kenmerken van verschillende situaties en hun vergelijkbaarheid moeten met name worden bepaald en beoordeeld tegen de achtergrond van het voorwerp en het doel van de Uniehandeling die het onderscheid in kwestie invoert. In dit verband moet bovendien rekening worden gehouden met de beginselen en doelstellingen van het gebied waaronder de betreffende handeling valt (arrest van 16 december 2008, Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., C‑127/07, EU:C:2008:728, punt 26).

182    Een verschil in behandeling is gerechtvaardigd indien het berust op een objectief en redelijk criterium, dat wil zeggen wanneer het verband houdt met een door de betreffende wetgeving nagestreefd wettelijk toelaatbaar doel, en dit verschil in verhouding staat tot het met de behandeling in kwestie nagestreefde doel (arrest van 16 december 2008, Arcelor Atlantique et Lorraine e.a., C‑127/07, EU:C:2008:728, punt 47).

183    In de eerste plaats betogen verzoeksters dat oranjemenie, loodmonoxide, pentaloodtetraoxidesulfaat en tribasisch loodsulfaat tijdens de zesde prioriteitstelling een hogere algemene prioriteitsscore dan nPB hebben gekregen voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria. Anders dan nPB zijn die stoffen niet in bijlage XIV opgenomen, waardoor het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie wordt geschonden.

184    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

185    In dit verband zij ten eerste eraan herinnerd dat de Commissie zich in de bestreden verordening heeft gebaseerd op de aanbeveling van ECHA en dus op de conclusies van dit agentschap die voortvloeien uit de zesde prioriteitstelling.

186    Ten tweede zij opgemerkt dat het klopt dat uit artikel 58, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1907/2006 blijkt dat ECHA bij de vaststelling van de rangorde van prioriteit van de in aanmerking komende stoffen drie criteria in aanmerking moet nemen, te weten de persistente, bioaccumulerende en toxische of zeer persistente en zeer bioaccumulerende aard van de stoffen in kwestie [onder a)], het sterk verspreide gebruik van de toepassing ervan [onder b)], en de omvang van de geproduceerde hoeveelheden [onder c)].

187    Uit artikel 58, lid 3, van verordening nr. 1907/2006 blijkt echter ook dat de in het vorige punt vermelde criteria niet de enige criteria zijn waarmee in dit verband rekening kan worden gehouden. Zoals uit het gebruik van het woord „normaliter” in de eerste alinea van voormeld lid 3 naar voren komt, vormen de drie uitdrukkelijk vermelde criteria immers geen uitputtende lijst van alle criteria die in aanmerking kunnen worden genomen. Voorts moet, zoals blijkt uit de tweede alinea, eerste volzin, van datzelfde lid, in dit verband ook rekening worden gehouden met de capaciteit van ECHA om de aanvragen binnen de gestelde termijn te behandelen.

188    Ten derde zij eraan herinnerd dat de Commissie over een ruime beoordelingsmarge beschikt met betrekking tot de criteria die zij in aanmerking neemt in het kader van de prioriteitstelling van de verschillende in aanmerking komende stoffen (zie punt 158 hierboven). De Commissie kan niet worden geacht een kennelijke beoordelingsfout te hebben begaan doordat zij het criterium „groepering van nPB en trichloorethyleen” in aanmerking heeft genomen. Vastgesteld moet juist worden dat dit criterium, dat rekening houdt met de mogelijke onderlinge substitueerbaarheid van een in aanmerking komende stof en andere in aanmerking komende stoffen of stoffen die reeds in bijlage XIV zijn opgenomen, tot doel heeft de beginselen van verordening nr. 1907/2006 in acht te nemen en de doelstellingen ervan te verwezenlijken. Met dat criterium wordt immers beoogd te voorkomen dat stoffen die in aanmerking komen voor opname in die bijlage of die daarin reeds zijn opgenomen, op zijn minst tijdelijk worden vervangen door andere stoffen die zelf als zeer zorgwekkend zijn geïdentificeerd. Met voornoemd criterium wordt dus een van de doelstellingen van de autorisatieplicht nagestreefd, te weten het gestaag vervangen van zeer zorgwekkende stoffen door geschikte alternatieve stoffen of technieken (artikel 55 van verordening nr. 1907/2006).

189    Het argument van verzoeksters dat oranjemenie, loodmonoxide, pentaloodtetraoxidesulfaat en tribasisch loodsulfaat voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 uitdrukkelijk vermelde criteria een hogere algemene prioriteitsscore hebben gekregen dan nPB, is dan ook niet toereikend voor het bewijs dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie heeft geschonden.

190    Ten vierde, voor zover verzoeksters in het kader van het zesde middel argumenten aanvoeren waarmee zij opkomen tegen de overwegingen op basis waarvan de Commissie tot de slotsom is gekomen dat er een mogelijk risico bestond dat trichloorethyleen zou worden vervangen door nPB, dienen deze argumenten te worden afgewezen gelet op hetgeen is overwogen in de punten 136 tot en met 169 hierboven.

191    Ten vijfde moet het argument van verzoeksters worden onderzocht waarmee wordt betoogd dat het door de Commissie aan het criterium „groepering” gehechte belang niet in verhouding staat tot het belang dat zij heeft gehecht aan de criteria die uitdrukkelijk worden vermeld in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006.

192    Om te beginnen zij opgemerkt dat de Commissie in haar brief van 18 september 2015 erop heeft gewezen dat het op basis van het criterium „groepering” gerechtvaardigd was nPB te beschouwen als een stof die in aanmerking kwam om met voorrang in bijlage XIV te worden opgenomen, zelfs indien de algemene prioriteitsscore voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), genoemde criteria zeer laag zou zijn. Die overweging van de Commissie zag niet alleen op de hypothese van een algemene score van 20/45, maar ook op het geval waarin nPB een prioriteitsscore van slechts 17/45 zou hebben gekregen. Opgemerkt dient namelijk te worden dat de Commissie zich in die brief eerst heeft uitgesproken over de argumenten waarmee verzoeksters beoogden aan te tonen dat nPB een score van 17/45 in plaats van 20/45 had moeten krijgen, en dat haar overwegingen met betrekking tot de groepering werden voorafgegaan door het bijwoord „bovendien” (furthermore), waaruit kan worden afgeleid dat bovengenoemde overweging gold ongeacht of nPB een score van 17/45 dan wel 20/45 had moeten krijgen. Daarnaast dient te worden vastgesteld dat de verwijzing van de Commissie naar een „zeer lage [score]” zich uitstrekt tot een score van 17/45 en zelfs tot bepaalde lagere scores. In dit verband zij opgemerkt dat, in het kader van de zesde prioriteitstelling, in aanmerking komende stoffen die een score van slechts 1/45 hadden behaald, in bijlage XIV zijn opgenomen op grond van overwegingen die verband hielden met groepering, zoals de in de eindconclusie van ECHA vermelde ftalaten (zie punt 10 hierboven).

193    Wat de argumenten van verzoeksters betreft, dient te worden vastgesteld dat verzoeksters enkel stellen dat er ook overwegingen betreffende groepering bestonden ten aanzien van andere stoffen zoals oranjemenie, loodmonoxide, pentaloodtetraoxidesulfaat en tribasisch loodsulfaat.

194    Blijkens de eindconclusie van ECHA (zie punt 10 hierboven) – die was bijgewerkt in het licht van de opmerkingen die het had ontvangen over het ontwerp van aanbeveling – lag het mogelijke risico dat oranjemenie, loodmonoxide, pentaloodtetraoxidesulfaat en tribasisch loodsulfaat zouden worden gebruikt ter vervanging van andere in aanmerking komende stoffen of andere, reeds in bijlage XIV opgenomen stoffen, minder voor de hand.

195    Daarbij komt dat – zoals door de Commissie is uiteengezet en door verzoeksters niet is betwist – de vormen van gebruik van nPB beperkt waren, zodat de te verwachten werklast ten gevolge van de geschatte hoeveelheid autorisatieaanvragen voor nPB lager was dan voor vergelijkbare stoffen die niet in bijlage XIV waren opgenomen en die voor meer uiteenlopende toepassingen werden gebruikt.

196    Bovendien kan de benadering van de Commissie niet als incoherent worden beschouwd, aangezien zij in bijlage XIV in aanmerking komende stoffen heeft opgenomen die voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria een algemene prioriteitsscore hadden gekregen die aanzienlijk lager was dan 17/45.

197    In deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie heeft geschonden door nPB – en niet oranjemenie, loodmonoxide, pentaloodtetraoxidesulfaat en tribasisch loodsulfaat, die hogere prioriteitsscores hadden gekregen dan nPB – op te nemen in bijlage XIV. Daarbij maakt het niet uit of nPB voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria een prioriteitsscore van 20/45 dan wel 17/45 had moeten krijgen.

198    In de tweede plaats betogen verzoeksters dat indien nPB voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria een algemene prioriteitsscore van 17/45 had gekregen, die stof dezelfde algemene score zou hebben behaald als antimoonlood geel. Bijgevolg zijn nPB, dat in bijlage XIV is opgenomen, en antimoonlood geel, dat niet in deze bijlage is opgenomen, verschillend behandeld terwijl zij zich in een vergelijkbare situatie bevonden.

199    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

200    In dit verband zij ten eerste opgemerkt dat zowel in het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende nPB als in het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende antimoonlood geel overwegingen zijn opgenomen die verband houden met het criterium „groepering”.

201    Vastgesteld dient evenwel te worden dat de Commissie, zoals in de punten 153 tot en met 160 hierboven is uiteengezet, voor nPB beschikte over informatie waaruit bleek dat deze stof ter vervanging van trichloorethyleen kon worden gebruikt voor stoomontvetting en oppervlaktereiniging. Zo staat in het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende nPB te lezen dat deze stof volgens opmerkingen die waren ingediend tijdens de openbare raadpleging, kon worden gebruikt ter vervanging van trichloorethyleen voor bepaalde vormen van gebruik van laatstgenoemde stof. In het referentiedocument van 1 juli 2015 betreffende antimoonlood geel was daarentegen vermeld dat het volgens de beschikbare informatie weinig waarschijnlijk was dat antimoonlood geel en een andere in aanmerking komende stof onderling substitueerbaar waren, omdat de fysisch-chemische eigenschappen van deze stoffen van elkaar verschilden.

202    Voorts dienen de argumenten van verzoeksters in het kader van het zesde middel, voor zover verzoeksters daarmee opkomen tegen de overwegingen op basis waarvan de Commissie tot de slotsom is gekomen dat er een mogelijk risico bestond dat trichloorethyleen zou worden vervangen door nPB, te worden afgewezen gelet op hetgeen is overwogen in de punten 136 tot en met 178 hierboven.

203    Derhalve kan met de door verzoeksters aangevoerde argumenten niet worden aangetoond dat de Commissie het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie heeft geschonden door nPB – en niet antimoonlood geel – op te nemen in bijlage XIV, zelfs indien nPB en antimoonlood geel voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria dezelfde algemene prioriteitsscore hadden moeten krijgen, te weten een score van 17/45.

204    Ten tweede dient hoe dan ook in herinnering te worden gebracht dat volgens de aanbeveling van ECHA waarop de Commissie zich heeft gebaseerd, aan nPB een algemene prioriteitsscore van 20/45 moest worden toegekend voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria. Zoals in de punten 41 tot en met 135 hierboven is uiteengezet, wordt aan deze vaststelling niet afgedaan door de argumenten die verzoeksters hebben aangevoerd. Bijgevolg was de verschillende behandeling van nPB en antimoonlood geel eveneens gerechtvaardigd op grond van hun algemene prioriteitsscores.

205    Gelet op een en ander moet het zesde middel worden afgewezen.

D.      Derde onderdeel van het vierde middel: gelet op de prioriteitsscore van nPB hadden verzoeksters niet kunnen verwachten dat die stof prioritair zou worden geacht

206    In het kader van het derde onderdeel van het vierde middel betogen verzoeksters dat zij niet hadden kunnen verwachten dat nPB in bijlage XIV zou worden opgenomen, gelet op de algemene prioriteitsscore van 20/45 die nPB had behaald voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria, of de score van 17/45 die nPB had moeten krijgen in het licht van de administratieve richtsnoeren van ECHA. Zelfs een score van 20/45 bedraagt minder dan die van de meeste stoffen die in het kader van de zesde prioriteitstelling zijn onderzocht. Volgens verzoeksters was voor stoffen met een score van 23/45 of 28/45 geen aanbeveling tot opname gedaan, omdat andere stoffen een hogere prioriteit hadden. Bovendien had een stof met een score van 17/45 – de score die nPB volgens hen had moeten krijgen indien de Commissie geen fout had begaan bij de beoordeling van het criterium „hoeveelheid” – niet door ECHA mogen worden aanbevolen, noch door de Commissie in die bijlage mogen worden opgenomen.

207    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

208    In de eerste plaats dient, voor zover met de argumenten van verzoeksters wordt betoogd dat het vertrouwensbeginsel is geschonden, in herinnering te worden gebracht dat – gelet op hetgeen is overwogen in punt 129 hierboven – de administratieve richtsnoeren van ECHA noch de aanbevelingen van dit agentschap bindend zijn voor de Commissie, zodat in casu hoegenaamd geen sprake kan zijn van enige schending van het vertrouwensbeginsel.

209    In de tweede plaats dient – voor zover verzoeksters aanvoeren dat de Commissie zelf heeft verwezen naar de administratieve richtsnoeren van ECHA – ten eerste in herinnering te worden gebracht dat wanneer de Commissie besluit een aanbeveling van ECHA te volgen en dit agentschap zich in die aanbeveling heeft gebaseerd op de methode die voortvloeit uit zijn administratieve richtsnoeren, argumenten waarmee wordt betoogd dat de overwegingen van de Commissie niet stroken met de administratieve richtsnoeren van ECHA, moeten worden beschouwd als argumenten waarmee wordt beoogd aan te tonen dat de redenering van de Commissie onjuist is (zie punt 130 hierboven).

210    Ten tweede dient te worden vastgesteld dat, anders dan verzoeksters opperen, uit de leidraad voor prioriteitstelling van 10 februari 2014 niet kan worden afgeleid dat enkel de prioriteitsscore voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria bepalend is voor het besluit om een in aanmerking komende stof op te nemen in bijlage XIV, of dat in dit verband geen rekening kan worden gehouden met andere criteria zoals het criterium „groepering”. In punt 6 van die leidraad staat juist duidelijk te lezen dat bij de bepaling van de rangorde van prioriteit van de in aanmerking komende stoffen ook rekening kan worden gehouden met het criterium „groepering met andere in aanmerking komende stoffen of met stoffen die reeds in bijlage XIV zijn opgenomen”.

211    Gelet op een en ander dient ook het derde onderdeel van het vierde middel – en bijgevolg het vierde middel in zijn geheel – te worden afgewezen, ongeacht of nPB voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria een algemene prioriteitsscore van 20/45 had moeten krijgen, zoals de Commissie heeft vastgesteld, dan wel een score van 17/45, zoals verzoeksters stellen.

E.      Tweede middel: schending van artikel 55 van verordening nr. 1907/2006, miskenning van de doelstelling van competitiviteit en schending van het recht van verzoeksters om vrijelijk te ondernemen en handel te drijven; vijfde middel: schending van het evenredigheidsbeginsel

212    In het kader van het tweede middel betogen verzoeksters dat de bestreden verordening niet in overeenstemming is met artikel 55 van verordening nr. 1907/2006, de met deze verordening nagestreefde doelstelling van competitiviteit miskent en inbreuk maakt op hun recht om vrijelijk handel te drijven. In het kader van het vijfde middel voeren zij aan dat de bestreden verordening niet in overeenstemming is met het evenredigheidsbeginsel.

213    In eerste instantie zal het onderzoek zich richten op de argumenten waarmee verzoeksters betogen dat de bestreden verordening niet in overeenstemming is met artikel 55 van verordening nr. 1907/2006, noch met de doelstelling van competitiviteit die met deze verordening wordt nagestreefd. In tweede instantie zal het onderzoek zich richten op de argumenten waarmee verzoeksters aanvoeren dat inbreuk wordt gemaakt op hun recht om vrijelijk handel te drijven en dat het evenredigheidsbeginsel wordt geschonden.

1.      Schending van artikel 55 van verordening nr. 1907/2006 en miskenning van de met deze verordening nagestreefde doelstelling van competitiviteit

214    In het kader van het tweede middel stellen verzoeksters dat de bestreden verordening niet in overeenstemming is met artikel 55 van verordening nr. 1907/2006, omdat zij de goede werking van de interne markt niet waarborgt.

215    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

216    In dit verband dient in de eerste plaats in herinnering te worden gebracht dat verordening nr. 1907/2006 volgens artikel 1, lid 1, ervan tot doel heeft een hoog niveau van bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu, inclusief de bevordering van alternatieve beoordelingsmethoden voor gevaren van stoffen, alsmede het vrije verkeer van stoffen op de interne markt te waarborgen en tegelijkertijd het concurrentievermogen en de innovatie te vergroten.

217    Artikel 55 van verordening nr. 1907/2006, met als opschrift „Doel van de autorisatie en overwegingen ten aanzien van vervanging”, luidt:

„Deze titel heeft tot doel de goede werking van de interne markt te waarborgen en er tegelijkertijd voor te zorgen dat de risico’s van zeer zorgwekkende stoffen naar behoren worden beheerst en dat deze stoffen gestaag worden vervangen door geschikte alternatieve stoffen of technieken, mits die economisch haalbaar en technisch uitvoerbaar zijn. Hiertoe analyseren alle fabrikanten, importeurs en downstreamgebruikers die een autorisatieaanvraag doen of er alternatieven beschikbaar zijn en overwegen zij de risico’s, alsmede de technische en economische haalbaarheid van vervanging.”

218    Uit die bepalingen kan niet worden afgeleid dat het met verordening nr. 1907/2006 of de daarmee nagestreefde doelstellingen in strijd is om in bijlage XIV de in aanmerking komende stoffen op te nemen die als prioritair moeten worden beschouwd.

219    In de tweede plaats zij erop gewezen dat, zoals verzoeksters in hun schrifturen uitdrukkelijk aangeven, de reden waarom zij van mening zijn dat de opname van nPB in bijlage XIV niet in overeenstemming was met artikel 55 van verordening nr. 1907/2006 en evenmin met de doelstelling van competitiviteit die met deze verordening wordt nagestreefd, gelegen is in het feit dat nPB volgens hen niet had mogen worden beschouwd als een stof die in aanmerking kwam voor opname met voorrang.

220    In dit verband verwijzen verzoeksters ten eerste naar hun argumenten betreffende de overwegingen van de Commissie die verband houden met de groepering van nPB en trichloorethyleen. Die argumenten zijn in de punten 136 tot en met 178 hierboven reeds onderzocht en afgewezen.

221    Ten tweede betogen verzoeksters dat nPB voor de in artikel 58, lid 3, eerste alinea, onder a) tot en met c), van verordening nr. 1907/2006 vermelde criteria geen algemene prioriteitsscore van 20/45 maar een score van slechts 17/45 had moeten krijgen. In dit verband zij eraan herinnerd dat, zoals in de punten 41 tot en met 135 hierboven reeds is uiteengezet, de argumenten van verzoeksters niet afdoen aan de conclusie van de Commissie dat nPB volgens de door ECHA gehanteerde methode een algemene score van 20/45 had moeten krijgen. Daarbij komt dat, zoals in de punten 179 tot en met 211 hierboven is uiteengezet, met de argumenten van verzoeksters – zelfs indien nPB een score van slechts 17/45 had moeten krijgen – hoe dan ook niet kan worden aangetoond dat de overwegingen die de Commissie ten grondslag had gelegd aan haar besluit om nPB op te nemen in bijlage XIV, kennelijk onjuist waren.

222    Gelet op een en ander moeten de argumenten waarmee verzoeksters betogen dat artikel 55 van verordening nr. 1907/2006 is geschonden en dat de met deze verordening nagestreefde doelstelling van competitiviteit is miskend, worden afgewezen.

2.      Schending van het recht van verzoeksters om vrijelijk handel te drijven en van het evenredigheidsbeginsel

223    In het kader van het tweede middel betogen verzoeksters dat de Commissie inbreuk heeft gemaakt op hun vrijheid van ondernemerschap en hun recht om vrijelijk handel te drijven – die in artikel 16 van het Handvest van de grondrechten zijn neergelegd en als een algemeen beginsel van het Unierecht zijn erkend – doordat zij nPB heeft opgenomen in bijlage XIV terwijl deze stof niet voldeed aan de criteria voor voorrang. In het kader van het vijfde middel stellen verzoeksters dat de Commissie het evenredigheidsbeginsel heeft geschonden. In de eerste plaats zijn met de bestreden verordening de grenzen overschreden van wat geschikt en noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen die worden nagestreefd met de vaststelling van stoffen die met voorrang in bijlage XIV moeten worden opgenomen. De bepaling van de rangorde van prioriteit van in aanmerking komende stoffen heeft tot doel de zeer zorgwekkende stoffen te selecteren die als prioritaire stoffen in bijlage XIV moeten worden opgenomen. In het kader van de zesde prioriteitstelling kreeg nPB echter geen hoge prioriteit. In de tweede plaats is de bestreden verordening niet de minst bezwarende maatregel die de Commissie had kunnen nemen. Volgens verzoeksters had de Commissie ten eerste ECHA kunnen verzoeken om zijn aanbeveling te heroverwegen in het licht van de door hen verstrekte informatie, en had zij ten tweede kunnen beslissen om nPB niettegenstaande de aanbeveling van ECHA niet in bijlage XIV op te nemen en de opname van die stof in deze bijlage uit te stellen.

224    De Commissie, daarin ondersteund door ECHA, bestrijdt de argumenten van verzoeksters.

225    In dit verband dient in de eerste plaats in herinnering te worden gebracht dat volgens artikel 16 van het Handvest van de grondrechten de vrijheid van ondernemerschap en het recht om vrijelijk handel te drijven worden erkend overeenkomstig het Unierecht en de nationale wetgevingen en praktijken. Die vrijheid en dat recht hebben evenwel geen absolute gelding, maar moeten in relatie tot hun functie in de maatschappij worden beschouwd. Zoals blijkt uit artikel 52, lid 1, van het Handvest van de grondrechten kan de uitoefening ervan immers aan beperkingen worden onderworpen, mits deze beperkingen daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie nagestreefde doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen, en mits zij in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel (zie in die zin arrest van 17 maart 2016, Zoofachhandel Züpke e.a./Commissie, T‑817/14, EU:T:2016:157, punt 126).

226    In de tweede plaats zij opgemerkt dat verzoeksters met hun argumenten niet opkomen tegen de mogelijkheid om prioritaire in aanmerking komende stoffen overeenkomstig artikel 58 van verordening nr. 1907/2006 op te nemen in bijlage XIV. Zij voeren enkel aan dat ten eerste de opname van nPB in die bijlage voorbarig was omdat deze stof niet prioritair was, en ten tweede de voorbarige opname ervan in de betreffende bijlage hun vrijheid van ondernemerschap en hun recht om vrijelijk handel te drijven onevenredig heeft beperkt.

227    In de derde plaats kan met betrekking tot de argumenten waarmee verzoeksters beogen aan te tonen dat de opname van nPB in bijlage XIV voorbarig was, worden volstaan met de opmerking dat deze argumenten in de punten 219 tot en met 221 hierboven reeds zijn onderzocht en afgewezen.

228    Gelet op het voorgaande moeten ook de argumenten worden afgewezen waarmee verzoeksters betogen dat inbreuk is gemaakt op hun vrijheid van ondernemerschap en op hun recht om vrijelijk handel te drijven, en dat het evenredigheidsbeginsel is geschonden, zodat het tweede en het vijfde middel in hun geheel moeten worden verworpen.

229    Derhalve is geen van de door verzoeksters aangevoerde middelen gegrond. In dit verband dient te worden gepreciseerd dat zelfs indien nPB een algemene score van slechts 17/45 had moeten krijgen, de overwegingen van de Commissie betreffende de groepering van nPB en trichloorethyleen de bestreden verordening konden rechtvaardigen.

230    Gelet op een en ander moet het beroep worden verworpen.

 Kosten

231    Volgens artikel 134, lid 1, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen voor zover dit is gevorderd. Volgens artikel 138, lid 3, van het Reglement voor de procesvoering kan het Gerecht bepalen dat een andere interveniënt dan de in de leden 1 en 2 van hetzelfde artikel bedoelde interveniënten zijn eigen kosten zal dragen. Aangezien verzoeksters in het ongelijk zijn gesteld, dienen zij overeenkomstig de vordering van de Commissie in haar kosten te worden verwezen. ECHA zal zijn eigen kosten dragen.

HET GERECHT (Vijfde kamer),

rechtdoende, verklaart:

1)      Het beroep wordt verworpen.

2)      ICL-IP Terneuzen, BV en ICL Europe Coöperatief UA worden verwezen in hun eigen kosten en in die van de Europese Commissie.

3)      Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) draagt zijn eigen kosten.

Gratsias

Labucka

Dittrich

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 20 september 2019.

ondertekeningen



*      Procestaal: Engels.