Language of document : ECLI:EU:C:2020:236

ARREST VAN HET HOF (Eerste kamer)

26 maart 2020 (*)

„Prejudiciële verwijzing – Bescherming van de consument – Kredietovereenkomsten voor consumenten – Richtlijn 2008/48/EG – EG – Artikel 3, onder g), artikel 10, lid 2, en artikel 22, lid 1 – Mate van harmonisatie – Begrip ,niet-rentekosten van het krediet’ – Richtlijn 93/13/EEG – Artikel 1, lid 2 – Oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten – Maximumbedrag van totale niet-rentekosten van het krediet – Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen – Daarvan uitgesloten”

In zaak C-779/18,

betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich (rechter in eerste aanleg Siemianowice Śląskie, Polen) bij beslissing van 9 november 2018, ingekomen bij het Hof op 12 december 2018, in de procedure

Mikrokasa S.A.,

Revenue Niestandaryzowany Sekurytyzacyjny Fundusz Inwestycyjny Zamknięty

tegen

XO,

wijst

HET HOF (Eerste kamer),

samengesteld als volgt: J.-C. Bonichot, kamerpresident, M. Safjan, L. Bay Larsen, C. Toader (rapporteur) en N. Jääskinen, rechters,

advocaat-generaal: G. Hogan,

griffier: M. Aleksejev, hoofd van een administratieve eenheid,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 13 november 2019,

gelet op de opmerkingen van:

–        Mikrokasa S.A., vertegenwoordigd door M. Kamiński, radca prawny,

–        de Poolse regering, vertegenwoordigd door B. Majczyna, M. Kamejsza-Kozłowska en D. Lutostańska als gemachtigden,

–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door G. Goddin, K. Herbout-Borczak, A. Szmytkowska en N. Ruiz García als gemachtigden,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 december 2019,

het navolgende

Arrest

1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (PB 1993, L 95, blz. 29) en richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad (PB 2008, L 133, blz. 66, met rectificaties in PB 2009, L 207, blz. 14; PB 2010, L 199, blz. 40, en PB 2011, L 234, blz. 46).

2        Dit verzoek is ingediend in het kader van twee door de verwijzende rechter gevoegde gedingen tussen respectievelijk Mikrokasa S.A. en Revenue Niestandarywany Sekurytyzacyjny Fundusz inwestycyjny Zamknięty (hierna: „Revenue”) en XO over de vorderingen tot betaling van de in het kader van twee consumentenkredietovereenkomsten verschuldigde bedragen.

 Toepasselijke bepalingen

 Unierecht

 Richtlijn 93/13

3        De dertiende en de vierentwintigste overweging van richtlijn 93/13 luiden als volgt:

„Overwegende dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten waarin bedingen van overeenkomsten met consumenten, direct of indirect, worden vastgesteld, worden geacht geen oneerlijke bedingen te bevatten; dat het bijgevolg niet nodig blijkt bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen dan wel beginselen of bepalingen van internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap partij zijn, aan de bepalingen van deze richtlijn te onderwerpen; dat in dat verband onder de term ‚dwingende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen’ tevens de regels vallen die volgens de wet van toepassing zijn tussen de overeenkomstsluitende partijen wanneer er geen andere regeling is overeengekomen;

[...]

Overwegende dat de gerechtelijke en administratieve instanties van de lidstaten over passende en doeltreffende middelen moeten beschikken om een eind te maken aan de toepassing van oneerlijke bedingen in overeenkomsten met consumenten.”

4        Artikel 1 van die richtlijn luidt:

„1.      Deze richtlijn strekt tot de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument.

2.      Contractuele bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen of bepalingen of beginselen van internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap partij zijn, met name op het gebied van vervoer, zijn overgenomen, zijn niet aan deze richtlijn onderworpen.”

5        Artikel 3 van richtlijn 93/13 bepaalt onder welke voorwaarden een beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument als oneerlijk wordt beschouwd.

6        Artikel 6, lid 1, van die richtlijn bepaalt:

„De lidstaten bepalen dat oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen een verkoper en een consument onder de in het nationale recht geldende voorwaarden de consument niet binden en dat de overeenkomst voor de partijen bindend blijft indien de overeenkomst zonder de oneerlijke bedingen kan voortbestaan.”

7        Artikel 7, lid 1, van richtlijn 93/13 luidt als volgt:

„De lidstaten zien erop toe dat er in het belang van de consumenten alsmede van de concurrerende verkopers, doeltreffende en geschikte middelen bestaan om een eind te maken aan het gebruik van oneerlijke bedingen in overeenkomsten tussen consumenten en verkopers.”

 Richtlijn 2008/48

8        De overwegingen 7, 9, 19, 20 en 44 van richtlijn 2008/48 luiden als volgt:

„(7)      Teneinde de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet te vergemakkelijken, moet op een aantal kerngebieden een geharmoniseerd communautair kader worden geschapen. Met toekomstgerichte communautaire voorschriften die aan toekomstige kredietvormen kunnen worden aangepast en die de lidstaten de nodige speelruimte laten bij de omzetting daarvan, dient, met het oog op de gestage ontwikkeling van de markt voor consumentenkrediet en de toenemende mobiliteit van de Europese burger, een bijdrage te worden geleverd aan een modern consumentenkrediet.

[...]

(9)      Volledige harmonisatie is nodig om te waarborgen dat alle consumenten in de Gemeenschap een hoog en gelijkwaardig niveau van bescherming van hun belangen genieten en om een echte interne markt te creëren. [...]

[...]

(19)      Opdat consumenten met kennis van zaken kunnen beslissen, moeten zij vóór het sluiten van de kredietovereenkomst de nodige informatie krijgen over de kredietvoorwaarden, de kredietkosten en zijn verplichtingen, die zij mogen meenemen en nader bestuderen. Om voor een zo groot mogelijke transparantie te zorgen en aanbiedingen vergelijkbaar te maken, dient deze informatie met name ook het in de gehele Europese Unie op uniforme wijze vastgestelde jaarlijkse kostenpercentage van het krediet te omvatten. [...]

(20)      De totale kosten van het krediet voor de consument dienen alle kosten te omvatten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen, vergoedingen voor kredietbemiddelaars en alle andere vergoedingen die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen, uitgezonderd de notariskosten. Er moet op objectieve wijze en met inachtneming van de vereisten van professionele toewijding worden beoordeeld in hoeverre de kredietgever op de hoogte is van de kosten.

[...]

(44)      Om voor transparantie en stabiliteit op de markt te zorgen, dienen de lidstaten in afwachting van verdere harmonisatie te zorgen voor de nodige maatregelen met het oog op de regulering van en het toezicht op kredietgevers.”

9        Volgens artikel 1 van richtlijn 2008/48 heeft deze richtlijn tot doel bepaalde aspecten van de bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten te harmoniseren.

10      Artikel 3 van die richtlijn bepaalt:

„In deze richtlijn wordt verstaan onder:

a)      ‚consument’: een natuurlijk persoon die bij transacties in de zin van deze richtlijn handelt voor doeleinden die buiten zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten vallen;

[...]

g)      ‚totale kosten van het krediet voor de consument’: alle kosten, met inbegrip van rente, commissielonen, belastingen en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten; dit omvat ook de kosten in verband met nevendiensten met betrekking tot de kredietovereenkomst, met name verzekeringspremies, indien, daarenboven, het sluiten van een dienstencontract verplicht is om het krediet, in voorkomend geval op de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen;

h)      ‚het totale door de consument te betalen bedrag’: de som van het totale kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de consument;

[...]”

11      Artikel 5 van richtlijn 2008/48, met het opschrift „Precontractuele informatie”, bepaalt:

„1.      Geruime tijd voordat de consument door een kredietovereenkomst of een aanbod wordt gebonden, verstrekt de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar, op basis van de door de kredietgever aangeboden kredietvoorwaarden en, in voorkomend geval, de door de consument kenbaar gemaakte voorkeur en verstrekte informatie, de consument de nodige informatie om verschillende aanbiedingen te kunnen vergelijken en zo een geïnformeerd besluit te kunnen nemen over het sluiten van een kredietovereenkomst. Die informatie wordt, op papier of op een andere duurzame drager, verstrekt overeenkomstig het formulier ‚Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet’ in bijlage II. De kredietgever wordt geacht te hebben voldaan aan de voorschriften van dit lid en van artikel 3, leden 1 en 2, van richtlijn 2002/65/EG wanneer hij de Europese standaardinformatie inzake consumentenkrediet heeft verstrekt.

Deze informatie heeft betrekking op:

[...]

c)      het totale kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming;

[...]

g)      het jaarlijkse kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, aan de hand van een representatief voorbeeld en met vermelding van alle voor de berekening van dit percentage gebruikte hypothesen; indien de consument de kredietgever in kennis heeft gesteld van één of meer elementen van het krediet waarnaar zijn voorkeur uitgaat, zoals de duur van de kredietovereenkomst en het totaalbedrag van het krediet, houdt de kredietgever met deze elementen rekening; indien een kredietovereenkomst verschillende mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt en de kredietgever gebruikmaakt van de hypothese vermeld in bijlage I, deel II, onder b), geeft hij aan dat andere kredietopnemingsmechanismen voor dat soort kredietovereenkomst hogere jaarlijkse kostenpercentages tot gevolg kunnen hebben;

[...]”

12      Artikel 10 van die richtlijn, met het opschrift „In de kredietovereenkomst te vermelden informatie”, luidt als volgt:

„1.      De kredietovereenkomst wordt op papier of op een andere duurzame drager opgesteld. Elke overeenkomstsluitende partij krijgt een exemplaar van de kredietovereenkomst. Dit artikel doet geen afbreuk aan nationale voorschriften inzake de geldigheid van het sluiten van kredietovereenkomsten, mits deze voorschriften overeenstemmen met het Gemeenschapsrecht.

2.      In de kredietovereenkomst worden op duidelijke en beknopte wijze vermeld:

[...]

d)      het totale kredietbedrag en de voorwaarden voor kredietopneming;

[...]

g)      het jaarlijks kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, berekend bij het sluiten van de kredietovereenkomst; alle bij de berekening van dit percentage gebruikte hypothesen worden vermeld;

[...]

u)      in voorkomend geval, de overige contractvoorwaarden;

[...]”

13      Artikel 22 van richtlijn 2008/48, „Harmonisatie en dwingend karakter van de richtlijn”, luidt:

„1.      In zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, mogen de lidstaten geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.

[...]

3.      De lidstaten dragen er tevens zorg voor dat de bepalingen die zij ter uitvoering van deze richtlijn vaststellen, niet kunnen worden omzeild door overeenkomsten een bijzondere vorm te geven, met name door kredietopnemingen of kredietovereenkomsten die onder deze richtlijn vallen op te nemen in kredietovereenkomsten die, door de aard of het doel ervan, buiten de werkingssfeer ervan zouden kunnen vallen.

[…]”

 Pools recht

 Burgerlijk wetboek

14      Artikel 359 van de kodeks cywilny (burgerlijk wetboek) bepaalt:

„1.      Rente over een geldsom is alleen verschuldigd op grond van een rechtshandeling of een wet, een rechterlijke beslissing of een besluit van een andere bevoegde autoriteit.

2.      Indien de rente niet anderszins is gespecificeerd, is wettelijke rente verschuldigd ten belope van de referentierente van de Poolse nationale bank, vermeerderd met 3,5 procentpunt.

21.      Het maximumbedrag van de rente die voortvloeit uit een rechtshandeling mag niet meer bedragen dan tweemaal het bedrag van de wettelijke rente (maximumbedrag van de rente) per jaar.

22.      Indien het bedrag van de rente dat voortvloeit uit een rechtshandeling hoger is dan het maximumbedrag van de rente, is de verschuldigde rente beperkt tot het maximumbedrag van de rente.

23.      De contractuele bedingen mogen de wettelijke bepalingen inzake het maximumbedrag van de rente niet uitsluiten of beperken, zelfs niet indien buitenlands recht wordt gekozen. In een dergelijk geval zijn de wettelijke bepalingen van toepassing.

4.      De minister van Justitie kondigt in het Publicatieblad van de Republiek Polen, Monitor Polski, het bedrag van de wettelijke rente aan.”

15      Artikel 3851 van het burgerlijk wetboek luidt als volgt:

„1.      Bedingen in een consumentenovereenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, binden de consument niet indien zijn rechten en verplichtingen daarin worden vastgesteld op een wijze die in strijd is met de goede zeden en dit een grove schending van zijn belangen inhoudt (oneerlijke bedingen). Dat geldt niet voor de bepalingen inzake de voornaamste prestaties van de partijen, waaronder de prijs of de vergoeding, indien deze eenduidig zijn geformuleerd.

2.      Indien een beding in een overeenkomst de consument overeenkomstig lid 1 niet bindt, blijven de partijen gebonden door de overige bepalingen van de overeenkomst.

3.      De bedingen van een consumentenovereenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, zijn contractuele bedingen waarop de consument geen concrete invloed heeft kunnen uitoefenen. Dit betreft met name contractuele bedingen die ontleend zijn aan een modelovereenkomst die door de contractant aan de consument wordt aangeboden.

[...]”

 Wet op het consumentenkrediet

16      Bij de ustawa o kredycie konsumenckim (wet op het consumentenkrediet) van 12 mei 2011 (Dz. U. nr. 126, volgnr. 715), in de op de datum van de feiten in het hoofdgeding toepasselijke versie (hierna: „wet op het consumentenkrediet”), wordt richtlijn 2008/48 in Pools recht omgezet.

17      In artikel 5, lid 1, punten 6 tot en met 8, van die wet worden de volgende begrippen omschreven:

„totale kosten van het krediet – alle kosten die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet dragen, met name: a) rente, vergoedingen, commissielonen, belastingen en marges die de kredietverstrekker bekend zijn en b) de kosten voor aanvullende diensten, met name verzekeringen, indien deze noodzakelijk zijn om het krediet te verkrijgen of om het tegen de aangeboden voorwaarden te verkrijgen – met uitzondering van de door de consument te betalen notariskosten;

niet-rentekosten van het krediet – alle kosten die de consument in verband met de consumentenkredietovereenkomst moet dragen, met uitzondering van de rente;

totaal kredietbedrag – maximumbedrag van alle geldmiddelen die uit hoofde van de kredietovereenkomst door de kredietgever ter beschikking van de consument worden gesteld, exclusief de kosten voor de kredietverstrekking, en, in het geval van overeenkomsten waarvoor geen maximumbedrag is vastgesteld, de som van alle geldmiddelen die uit hoofde van de kredietovereenkomst door de kredietgever ter beschikking van de consument worden gesteld, exclusief de kosten voor de kredietverstrekking;

totaal door de consument te betalen bedrag – de som van de totale kosten van het krediet en het totale kredietbedrag.”

18      Artikel 13 van die wet bepaalt:

„1.      Voorafgaand aan de sluiting van een consumentenkredietovereenkomst dient de kredietgever of kredietbemiddelaar de consument tijdig en op een duurzame gegevensdrager informatie over de volgende onderdelen te verschaffen zodat hij daarvan grondig kennis kan nemen: [...]

[...]

5)      het totale kredietbedrag;

6)      de data en de wijze van opneming van het krediet;

7)      het totale door de consument te betalen bedrag;

[...]

10)      indien van toepassing, informatie over de andere kosten die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet dragen, met name rente, commissielonen, marges en vergoedingen, zoals de vergoedingen voor het aanhouden van een of meer rekeningen waarop betalingstransacties en kredietopnemingen kunnen worden geboekt, alsmede de vergoedingen voor het gebruik van betaalmiddelen, zowel voor betalingstransacties als voor kredietopnemingen, en kosten voor aanvullende diensten, met name verzekeringen, indien bekend bij de kredietgever, alsook over de voorwaarden waaronder deze kosten kunnen worden gewijzigd;

11)      informatie over de te dragen notariskosten, indien van toepassing;

[...]”

19      Artikel 30 van die wet luidt als volgt:

„1.      Onverminderd de artikelen 31 tot en met 33 moeten in consumentenkredietovereenkomsten de volgende gegevens worden vermeld:

[...]

2)      het soort krediet;

[...]

4)      het totale kredietbedrag;

5)      de data en de wijze van opneming van het krediet;

6)      de rentevoet van het krediet, [...];

7)      het jaarlijkse kostenpercentage en het totale door de consument te betalen bedrag, vastgesteld op de datum van sluiting van de consumentenkredietovereenkomst, met vermelding van alle aannames voor de berekening daarvan;

8)      de regels en de termijnen voor de aflossing van het krediet, [...];

9)      een tabel met de termijnen en de regels voor de betaling van de rente en alle andere kredietkosten, indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een aflossingsvrije periode toekent;

10)      informatie over de andere kosten die de consument in verband met de consumentenkredietovereenkomst moet dragen, met name vergoedingen, zoals vergoedingen voor het aanhouden van een of meer rekeningen waarop betalingen en kredietopnemingen kunnen worden geboekt, alsmede vergoedingen voor het gebruik van betaalmiddelen, zowel voor betalingstransacties als voor kredietopnemingen, commissielonen, marges en kosten voor aanvullende diensten, met name verzekeringen, indien bekend bij de kredietgever, alsook over de voorwaarden waaronder deze kosten kunnen worden gewijzigd;

[...]”

20      In artikel 36a van die wet is bepaald:

„1.      De maximale niet-rentekosten van het krediet worden berekend als volgt:

MPKK ≤ (K × 25 %) + (K × N/R × 30 %)

waarbij de verschillende symbolen de volgende betekenis hebben:

MPKK – de maximale niet-rentekosten van het krediet;

K – het totale kredietbedrag;

n – de aflossingstermijn uitgedrukt in dagen;

R – het aantal dagen per jaar.

2.      De niet-rentekosten van het krediet gedurende de gehele looptijd van het krediet mogen niet hoger zijn dan het totale kredietbedrag.

3.      De niet-rentekosten van een consumentenkredietovereenkomst zijn niet verschuldigd voor zover deze hoger zijn dan de maximale niet-rentekosten van het krediet die op de in lid 1 hierboven beschreven wijze zijn berekend, of dan het totale kredietbedrag.”

21      Artikel 47 van de wet op het consumentenkrediet bepaalt:

„De contractuele bepalingen mogen de wettelijke rechten van de consument niet uitsluiten of beperken. In een dergelijk geval zijn de wettelijke bepalingen van toepassing.”

 Hoofdgeding en prejudiciële vragen

22      De twee zaken die ten grondslag liggen aan het onderhavige verzoek om een prejudiciële beslissing en die door de verwijzende rechter bij beslissing van 8 november 2018 zijn gevoegd, zijn door de banken Mikrokasa en Revenue tegen XO ingeleid.

23      In de eerste zaak heeft XO op 21 december 2016 als consument in de zin van richtlijn 2008/48 met Mikrokasa een overeenkomst gesloten voor een lening van 4 000 Poolse zloty (PLN, ongeveer 940 EUR), die moest worden afgelost in 30 maandelijkse termijnen tot en met 28 juni 2019. Op grond van deze overeenkomst had de consument tevens de verplichting tot betaling van 600 PLN (ongeveer 139 EUR) aan voorbereidende kosten en 3 400 PLN (ongeveer 790 EUR) aan administratiekosten. Ook is contractuele rente in rekening gebracht tegen een jaarlijkse rentevoet van 7 % per jaar, voor een bedrag van 371,87 PLN (ongeveer 86 EUR).

24      Naar aanleiding van het volledige betalingsverzuim heeft Mikrokasa bij de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich I Wydział Cywilny (rechter in eerste aanleg Siemianowice Śląskie, eerste afdeling burgerlijke zaken, Polen) een rechtsvordering ingesteld tegen XO, waarbij zij vorderde dat XO werd veroordeeld tot betaling van 8 184,53 PLN (ongeveer 1 927 EUR).

25      Wat de tweede zaak betreft, heeft dezelfde consument op 21 november 2016 met IPF Polska sp. z. o. o. via internet een overeenkomst gesloten voor een lening van 3 000 PLN (ongeveer 703,18 EUR) gesloten, die tot en met 28 mei 2018 moest worden afgelost. Volgens de bedingen van deze overeenkomst moest de consument een commissieloon van 2 084 PLN (ongeveer 488,46 EUR) betalen. De contractuele rente werd tegen een jaarlijkse rentevoet van 10 % in rekening gebracht voor een totaalbedrag van 248,41 PLN (ongeveer 57 EUR).

26      De uit deze overeenkomst voortvloeiende vordering is door IPF Polska bij een cessieovereenkomst van 16 augustus 2017 aan Revenue overgedragen. Deze laatste heeft op 27 oktober 2017 tegen XO een vordering ingesteld tot betaling van 5 196,68 PLN (ongeveer 1 218,09 EUR) wegens niet-betaling. De Sąd Rejonowy Lublin Zachód w Lublinie (rechter in eerste aanleg Lublin West, Polen) heeft een betalingsbevel uitgevaardigd. De consument heeft tegen deze beslissing hoger beroep ingesteld bij de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich.

27      Deze rechter wijst erop dat de niet-rentekosten van het krediet in de twee in het hoofdgeding aan de orde zijnde overeenkomsten zijn berekend op basis van de in de nationale wetgeving in artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet vastgestelde formule en het toegestane maximumbedrag niet overschrijden.

28      De verwijzende rechter betwijfelt echter of een nationale wettelijke regeling die een begrip „niet-rentekosten van het krediet” invoert, waarin richtlijn 2008/48 niet voorziet, verenigbaar is met deze richtlijn, met name gelet op de volledige harmonisatie die deze richtlijn tot stand heeft gebracht. In het bijzonder rijst de vraag of de invoering van een dergelijk begrip niet in strijd kan zijn met de doelstellingen van richtlijn 2008/48.

29      Bovendien worden totale niet-rentekosten die worden berekend op de door de wetgever in artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet vastgestelde wijze, bepaald aan de hand van een formule die losstaat van de werkelijk verrichte prestaties en de door de kredietgever ingezette middelen. De consument kan dus niet weten wat de werkelijke kosten van het krediet zijn en kan bij het sluiten van de overeenkomst niet naar behoren worden geïnformeerd over zijn rechtspositie.

30      De verwijzende rechter betwijfelt ook of richtlijn 93/13 van toepassing is wanneer bedingen in overeenstemming zijn met de nationale bepalingen inzake de maximaal toegestane kosten.

31      Deze rechter benadrukt dat de Poolse wetgever met de vaststelling van artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet de grenzen van de aan de consumenten in rekening gebrachte kosten heeft willen waarborgen door aan te geven dat de totale niet-rentekosten van het krediet niet meer mochten bedragen dan 55 % van het totale kredietbedrag op jaarbasis, 85 % voor twee jaar en 100 % ongeacht de looptijd van het krediet.

32      Volgens deze rechter kiezen kredietgevers in de praktijk echter vaak het volgens de wettelijke formule toegestane maximumbedrag, zonder noodzakelijkerwijs rekening te houden met de werkelijk gemaakte kosten.

33      Bijgevolg moet worden gevreesd dat de kredietgever een buitensporig en ongerechtvaardigd voordeel geniet ten nadele van de consument, hetgeen voor de consument een aanzienlijk onevenwicht met zich brengt, dat voortvloeit uit de vergelijking tussen het totale kredietbedrag en de totale kosten van dit krediet.

34      De verwijzende rechter merkt tevens op dat de huidige praktijk van de Poolse rechters uiteenloopt, aangezien sommige van hen de op basis van artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet vastgestelde kosten uitsluiten van de toetsing van het oneerlijke karakter, en andere rechters deze kosten evalueren volgens de criteria die zijn vastgesteld in de nationale regeling tot omzetting van artikel 3 van richtlijn 93/13.

35      In deze omstandigheden heeft de Sąd Rejonowy w Siemianowicach Śląskich de behandeling van de zaak geschorst en het Hof verzocht om een prejudiciële beslissing over de volgende vragen:

„1)      Moeten de bepalingen van richtlijn 2008/48 en met name artikel 3, onder g), artikel 10, lid 1, en artikel 22, lid 1, ervan aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan het onderscheiden van ,niet-rentekosten van het krediet’, die forfaitair worden vastgesteld volgens de wettelijk voorgeschreven formule van artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet, van de ,totale kosten van het krediet voor de consument’ als bedoeld in de hierboven genoemde richtlijn, zodanig dat de werkelijke door de kredietgever gedragen niet-rentekosten van het krediet voor de consument kunnen worden verhuld?

2)      Moeten de bepalingen van richtlijn 93/13 en met name artikel 1, lid 2, artikel 6, lid 1, en artikel 7, lid 1, ervan, aldus worden uitgelegd dat zij in de weg staan aan de toetsing van bedingen in consumentenkredietovereenkomsten in het licht van de voorwaarden van artikel 3 van deze richtlijn, voor zover zij voornoemde ,niet-rentekosten van het krediet’ omvatten, waarvan de vaststellingscriteria worden beschreven in artikel 36a van de wet op het consumentenkrediet?”

 Beantwoording van de prejudiciële vragen

 Eerste vraag

36      Met zijn eerste vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 3, onder g), artikel 10, lid 1, en artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale bepaling die voorziet in een methode voor de berekening van het maximumbedrag van de niet-rentekosten van het krediet dat aan de consument in het kader van consumentenkrediet kan worden opgelegd.

37      Om te beginnen zij eraan herinnerd dat richtlijn 2008/48 volgens artikel 1 ervan tot doel heeft bepaalde aspecten van de bepalingen van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten te harmoniseren.

38      Vervolgens volgt uit artikel 22, lid 1, van deze richtlijn dat, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, de lidstaten geen bepalingen mogen handhaven of invoeren die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.

39      Ten slotte volgt uit de rechtspraak van het Hof dat de Uniewetgever, om een uitgebreide bescherming van de consumenten te waarborgen, in artikel 3, onder g), van richtlijn 2008/48 het begrip „totale kosten van het krediet voor de consument” ruim omschrijft als zijnde alle kosten, met inbegrip van rente, belastingen en vergoedingen van welke aard ook, die de consument in verband met de kredietovereenkomst moet betalen en die de kredietgever bekend zijn, met uitzondering van notariskosten (zie in die zin arresten van 26 februari 2015, Matei, C-143/13, EU:C:2015:127, punt 48; 8 december 2016, Verein für Konsumenteninformation, C-127/15, EU:C:2016:934, punt 35, en 11 september 2019, Lexitor, C-383/18, EU:C:2019:702, punt 23).

40      Richtlijn 2008/48 voorziet echter noch in het begrip „niet-rentekosten van het krediet”, noch in bepalingen betreffende de beperking van de kredietkosten of de verdeling van deze kosten tussen de kredietgever en de consument. Uit de gegevens van het aan het Hof overgelegde dossier blijkt dat deze „niet-rentekosten van het krediet” een subcategorie vormen van de „totale kosten van het krediet” in de zin van artikel 3, onder g), van richtlijn 2008/48, welke kosten alle kosten omvatten, met inbegrip van met name rente.

41      Artikel 5, lid 1, onder g), van die richtlijn, dat de precontractuele informatie opsomt die vóór de sluiting van de overeenkomst aan de consument moet worden verstrekt, en artikel 10, lid 2, onder g), van deze richtlijn, dat ziet op de informatie die op duidelijke en beknopte wijze in de overeenkomst moet worden vermeld, voorzien in een verplichting om de consument in kennis te stellen van het „totale door de consument te betalen bedrag”, dat in artikel 3, onder h), van richtlijn 2008/48 wordt gedefinieerd als „de som van het totale kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de consument”. Deze bepalingen voorzien niet in een verplichting om informatie te verstrekken over de niet-rentekosten van het krediet of de berekeningsmethode daarvan.

42      Bijgevolg moet worden vastgesteld dat richtlijn 2008/48 geen geharmoniseerde bepaling bevat inzake de „niet-rentekosten van het krediet” of de wijze waarop deze moeten worden berekend.

43      Weliswaar harmoniseert richtlijn 2008/48 slechts bepaalde aspecten van de voorschriften van de lidstaten inzake consumentenkredietovereenkomsten, maar volgens overweging 44 van die richtlijn dienen de lidstaten de nodige maatregelen te treffen met het oog op de regulering van en het toezicht op kredietgevers, teneinde voor transparantie en stabiliteit op de markt te zorgen, en in afwachting van verdere harmonisatie (zie in die zin arrest van 6 juni 2019, Schyns, C-58/18, EU:C:2019:467, punt 44). Niettemin moet worden nagegaan of deze maatregelen niet in strijd zijn met de door richtlijn 2008/48 geharmoniseerde gebieden.

44      In dat verband zij eraan herinnerd dat richtlijn 2008/48 is vastgesteld met een tweeledig doel: waarborgen dat alle consumenten van de Europese Unie een grondige en gelijkwaardige bescherming van hun belangen genieten en de totstandkoming van een goed functionerende interne markt voor consumentenkrediet vergemakkelijken (arresten van 5 september 2019, Pohotovosť, C-331/18, EU:C:2019:665, punt 41, en 19 december 2019, Home Credit Slovakia, C-290/19, EU:C:2019:1130, punt 28 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

45      Artikel 10 van die richtlijn somt de informatie op die op duidelijke en beknopte wijze in de overeenkomst moet worden vermeld. Het Hof heeft reeds geoordeeld dat artikel 10, lid 2, van die richtlijn in een volledige harmonisatie voorziet wat de elementen betreft die verplicht in de kredietovereenkomst moeten worden opgenomen (arrest van 5 september 2019, Pohotovosť, C-331/18, EU:C:2019:665, punt 50).

46      Bovendien mogen de lidstaten, zoals in punt 38 van het onderhavige arrest in herinnering is gebracht, volgens artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48, in zoverre deze richtlijn geharmoniseerde bepalingen bevat, geen bepalingen handhaven of invoeren in hun nationale wetgeving die afwijken van die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld.

47      In casu blijkt uit de gegevens van het aan het Hof overgelegde dossier dat de nationale bepalingen inzake de niet-rentekosten van het krediet enkel een maximumbedrag en een methode voor de berekening van die kosten vaststellen, alsook de gevolgen van de niet-inachtneming van dat maximumbedrag. Zoals de advocaat-generaal in de punten 59 en 60 van zijn conclusie heeft opgemerkt, staat het hoe dan ook aan de verwijzende rechter om na te gaan of de nationale wettelijke regeling geen aanvullende informatieverplichtingen oplegt.

48      Gelet op een en ander moeten artikel 3, onder g), artikel 10, lid 2, en artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48 aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een methode voor de berekening van het maximumbedrag van de niet-rentekosten van het krediet dat aan de consument kan worden opgelegd, op voorwaarde dat deze regeling geen aanvullende informatieverplichtingen met betrekking tot deze niet-rentekosten van het krediet invoert, die bovenop die van artikel 10, lid 2, zouden komen.

 Tweede vraag

49      Met zijn tweede vraag wenst de verwijzende rechter in wezen te vernemen of artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus moet worden uitgelegd dat een contractueel beding dat de niet-rentekosten van het krediet vaststelt met inachtneming van het in een nationale bepaling vastgestelde maximumbedrag, zonder noodzakelijkerwijs rekening te houden met de werkelijk gemaakte kosten, van de werkingssfeer van deze richtlijn is uitgesloten.

50      In dat verband zij in herinnering gebracht dat artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13, dat ziet op bedingen waarin dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen zijn overgenomen, voorziet in een uitsluiting van de werkingssfeer van die richtlijn die, volgens de rechtspraak van het Hof, moet voldoen aan twee voorwaarden. Ten eerste moet in het contractuele beding een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling zijn overgenomen en ten tweede moet het daarbij om een dwingende bepaling gaan (arresten van 7 november 2019, Kanyeba e.a., C-349/18–C-351/18, EU:C:2019:936, punt 60, en 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch, C-125/18, EU:C:2020:138, punt 31).

51      Om vast te stellen of aan deze voorwaarden is voldaan, heeft het Hof geoordeeld dat het aan de nationale rechter staat om na te gaan of in het betrokken contractuele beding bepalingen van nationaal recht zijn overgenomen die los van de keuze van de overeenkomstsluitende partijen tussen hen van toepassing zijn of bepalingen die aanvullend zijn en derhalve bij gebreke van een andersluidende regeling van toepassing zijn, dat wil zeggen wanneer de partijen dienaangaande geen andere regeling zijn overeengekomen (arrest van 3 maart 2020, Gómez del Moral Guasch, C-125/18, EU:C:2020:138, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

52      Het Hof heeft geoordeeld dat de nationale rechter rekening moet houden met het feit dat – gelet op met name het doel van die richtlijn, namelijk de consument beschermen tegen oneerlijke bedingen in een tussen hem en een verkoper gesloten overeenkomst – de in artikel 1, lid 2, van die richtlijn vastgestelde uitzondering strikt moet worden uitgelegd, teneinde de nuttige werking ervan te waarborgen (zie in die zin arresten van 10 september 2014, Kušionová, C-34/13, EU:C:2014:2189, punt 77, en 20 september 2018, OTP Bank en OTP Faktoring, C-51/17, EU:C:2018:750, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).

53      Er zij hoe dan ook aan herinnerd dat een beding in een overeenkomst tussen een verkoper en een consument slechts buiten de werkingssfeer van die richtlijn valt wanneer in dat contractueel beding een dwingende wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling inhoudelijk is overgenomen, in de zin van artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13, gelezen in het licht van de dertiende overweging ervan (zie in die zin arrest van 10 september 2014, Kušionová, C-34/13, EU:C:2014:2189, punt 80).

54      Een dergelijke uitsluiting is gerechtvaardigd door het feit dat mag worden aangenomen dat de nationale wetgever een evenwicht tot stand heeft gebracht tussen alle rechten en plichten van de partijen bij bepaalde overeenkomsten, welk evenwicht de Uniewetgever uitdrukkelijk heeft willen handhaven (arresten van 21 maart 2013, RWE Vertrieb, C-92/11, EU:C:2013:180, punt 28, en 3 april 2019, Aqua Med, C-266/18, EU:C:2019:282, punt 33).

55      Hoewel het Hof in zijn rechtspraak criteria voor de uitlegging van artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 heeft geformuleerd, staat het aan de verwijzende rechter om daaruit de concrete gevolgen te trekken.

56      In casu moet worden opgemerkt, onder voorbehoud van de door de verwijzende rechter in dit verband te verrichten verificaties, dat een contractueel beding dat zich ertoe beperkt een methode toe te passen voor de berekening van het maximumbedrag van de niet-rentekosten van het krediet, strikt genomen geen betrokken nationale bepaling lijkt „over te nemen” (zie in die zin arrest van 3 april 2019, Aqua Med, C-266/18, EU:C:2019:282, punten 35 et 36).

57      Die bepaling lijkt op zich immers niet de rechten en verplichtingen van de contractpartijen te bepalen, maar beperkt enkel hun vrijheid om de niet-rentekosten van het krediet boven een bepaald niveau vast te stellen en belet de nationale rechter geenszins om na te gaan of een dergelijke vaststelling mogelijk oneerlijk is, ook indien deze kosten het wettelijk maximumbedrag niet overschrijden.

58      Gelet op een en ander moet artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13 aldus worden uitgelegd dat een contractueel beding dat de totale niet-rentekosten van het krediet vaststelt met inachtneming van het in een nationale bepaling vastgestelde maximumbedrag, zonder noodzakelijkerwijs rekening te houden met de werkelijk gemaakte kosten, niet van de werkingssfeer van deze richtlijn is uitgesloten.

 Kosten

59      Ten aanzien van partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de verwijzende rechter over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.

Het Hof (Eerste kamer) verklaart voor recht:

1)      Artikel 3, onder g), artikel 10, lid 2, en artikel 22, lid 1, van richtlijn 2008/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2008 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten en tot intrekking van richtlijn 87/102/EEG van de Raad moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich niet verzetten tegen een nationale regeling die voorziet in een methode voor de berekening van het maximumbedrag van de niet-rentekosten van het krediet dat aan de consument kan worden opgelegd, op voorwaarde dat deze regeling geen aanvullende informatieverplichtingen met betrekking tot deze niet-rentekosten van het krediet invoert, die bovenop die van artikel 10, lid 2, zouden komen.

2)      Artikel 1, lid 2, van richtlijn 93/13/EEGvan de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten moet aldus worden uitgelegd dat een contractueel beding dat de totale niet-rentekosten van het krediet vaststelt met inachtneming van het in een nationale bepaling vastgestelde maximumbedrag, zonder noodzakelijkerwijs rekening te houden met de werkelijk gemaakte kosten, niet van de werkingssfeer van deze richtlijn is uitgesloten.

ondertekeningen


*      Procestaal: Pools.