Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 3 september 2021 door de Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro e.a. het arrest van het Gerecht (Derde kamer) van 30 juni 2021 in zaak T-635/19, Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro e.a. / Commissie

(Zaak C-549/21 P)

Procestaal: Italiaans

Partijen

Rekwirantes: Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro, Montani Antaldi Srl, Fondazione Cassa di Risparmio di Fano, Fondazione Cassa di Risparmio di Jesi, Fondazione Cassa di Risparmio della Provincia di Macerata (vertegenwoordigers: A. Sandulli, S. Battini, B. Cimino, avvocati)

Andere partij in de procedure: Europese Commissie

Conclusies

het arrest van het Gerecht van de Europese Unie, Derde kamer, van 30 juni 2021 in zaak T-635/19, Fondazione Cassa di Risparmio di Pesaro e.a./Commissie, vernietigen;

bijgevolg, zoals in eerste aanleg is gevorderd, vaststellen en verklaren dat de Europese Commissie niet-contractueel aansprakelijk is omdat zij door onrechtmatige instructies aan de Italiaanse nationale autoriteiten de herkapitalisatie van Banca delle Marche door het Italiaanse Interbancaire depositobeschermingsfonds heeft verhinderd;

dientengevolge, de Europese Commissie veroordelen tot vergoeding van de aan verzoeksters berokkende schade, begroot volgens de in het verzoekschrift genoemde criteria, dan wel tot een ander bedrag dat gerechtvaardigd wordt geacht;

of, in elk geval, de zaak terugverwijzen naar het Gerecht voor onderzoek van de overige middelen van het beroep in eerste aanleg;

de Europese Commissie verwijzen in de kosten van beide instanties.

Middelen en voornaamste argumenten

1. Eerste middel: kennelijke verdraaiing en onjuiste opvatting van de feiten en van het in eerste aanleg verzamelde bewijsmateriaal, verzuim om een beslissend feit te onderzoeken, en onlogische en onjuiste motivering.

Volgens het Gerecht blijkt uit het bewijsmateriaal in het dossier niet voldoende dat de Italiaanse autoriteiten zich op doorslaggevende wijze hebben laten beïnvloeden door de Commissie en zij dus niet autonoom, op basis van hun eigen beoordeling, hebben beslist over de termijnen, de nadere bepalingen en de voorwaarden voor de afwikkeling van Banca delle Marche. Kortom, volgens het Gerecht is de afwikkeling van de Banca delle Marche door de Italiaanse autoriteiten in wezen bepaald door haar insolventiesituatie. Om deze reden kan de Commissie, hoewel zij de reddingsinterventie door de FITD heeft belemmerd/voorkomen, niet verantwoordelijk worden gesteld voor het besluit tot afwikkeling van de Banca delle Marche. Een dergelijke weergave van de feiten getuigt van een duidelijke verdraaiing van het bewijsmateriaal. Alle feiten, aangevoerde elementen, bewijzen en vertrouwelijke stukken die in de loop van het geding zijn verkregen, zijn ondubbelzinnig: de Italiaanse autoriteiten hebben in iedere stand van het geding gewezen op de effectieve en onoverkomelijke beïnvloeding door de nauwkeurige instructies die zij van de Europese Commissie hebben ontvangen. Uit de stukken van het dossier in eerste aanleg blijkt namelijk met zekerheid: i) dat de Italiaanse autoriteiten alle mogelijke alternatieve oplossingen voor de afwikkeling van Banca delle Marche hebben nagestreefd en dat dit onmogelijk werd gemaakt door het verzet van de Europese Commissie; ii) dat deze alternatieve oplossingen de schadelijke gevolgen voor aandeelhouders en obligatiehouders sterk zouden hebben beperkt.

2. Tweede middel: schending en/of onjuiste toepassing van artikel 340, lid 2, VWEU en in het bijzonder van de Unierechtelijke vereisten inzake de vaststelling van een causaal verband; schending van het doeltreffendheidsbeginsel en van het beginsel van de nabijheid van bewijsmiddelen.

Bij de beoordeling van het causaal verband heeft het Gerecht de „doorslaggevende” en de „uitsluitende” oorzaken van de schade op flagrante wijze met elkaar verward. Het zou kunnen dat het gedrag van de Commissie niet de „uitsluitende” oorzaak is geweest van de afwikkeling van de Banca delle Marche. Zoals verzoeksters in de procedure in eerste aanleg echter uitvoerig hebben gedocumenteerd en aangetoond, was dit gedrag van de Commissie – zonder twijfel – een „doorslaggevende” oorzaak. Door het bestaan van een causaal verband uit te sluiten op de enkele grond dat de verweten gedraging van de Europese instelling niet de „uitsluitende” oorzaak van de door rekwiranten gestelde schade was, heeft het Gerecht dan ook blijk gegeven van een kennelijk onjuiste rechtsopvatting bij de uitlegging van het begrip „voldoende rechtstreeks causaal verband”. Derhalve is er sprake van schending en/of onjuiste toepassing van artikel 340, lid 2, VWEU, en van het doeltreffendheidsbeginsel en het beginsel van de nabijheid van bewijsmiddelen.

____________