Language of document :

Beroep ingesteld op 26 februari 2024 – DZ Bank/GAR

(Zaak T-116/24)

Procestaal: Duits

Partijen

Verzoekende partij: DZ Bank AG Deutsche Zentral-Genossenschaftsbank, Frankfurt am Main (Frankfurt am Main, Duitsland) (vertegenwoordigers: H. Berger, M. Weber en D. Schoo, Rechtsanwälte)

Verwerende partij: Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad (GAR)

Conclusies

Verzoekende partij verzoekt het Gerecht:

het definitieve besluit van het beroepspanel van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 15 december 2023 in de gevoegde beroepsprocedures 2/2023 en 3/2023 aldus te wijzigen dat de zaak naar de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad wordt terugverwezen;

subsidiair, het definitieve besluit van het beroepspanel van de Gemeenschappelijke Afwikkelingsraad van 15 december 2023 in de gevoegde beroepsprocedures 2/2023 en 3/2023 nietig te verklaren;

de GAR te verwijzen in de kosten.

Middelen en voornaamste argumenten

Ter ondersteuning van haar beroep voert de verzoekende partij zeven middelen aan.

Eerste middel: het definitieve besluit schendt artikel 85, lid 3, van verordening (EU) nr. 806/20141 , doordat het beroep in beroepsprocedure 3/2023 in strijd met deze bepaling daarbij niet-ontvankelijk is verklaard.

Tweede middel: het definitieve besluit schendt artikel 81, lid 1, van verordening nr. 806/2014 juncto artikel 3 van verordening nr. 11 , doordat het blijk geeft van een onjuiste rechtsopvatting voor zover het eerste in beroepsprocedure 2/2023 aangevoerde middel, inzake schending door het gezamenlijke besluit van de door verzoekster gekozen Duitse taal, daarbij is afgewezen.

Derde middel: het definitieve besluit schendt artikel 12 quinquies, lid 8, van verordening nr. 806/2014 en artikel 296, tweede alinea, VWEU doordat het, wat het onderzoek van het tweede in beroepsprocedure 2/2023 aangevoerde middel betreft, berust op de onjuiste rechtsopvatting dat het gezamenlijke besluit een volledige en voldoende gedetailleerde en concrete motivering bevatte inzake de vaststelling van het bedrag van de MREL1 - LRE2 en van de achterstellingsvereisten.

Vierde middel: het definitieve besluit schendt artikel 12 quinquies, lid 3, vierde alinea juncto artikel 27, lid 7, van verordening nr. 806/2014 en artikel 12 quater, lid 4, eerste zin, van verordening nr. 806/2014, doordat het berust op de onjuiste rechtsopvatting dat overlopende passiva kunnen worden geacht deel uit te maken van de totale passiva en het eigen vermogen in de zin van deze bepalingen.

Vijfde middel: het definitieve besluit schendt artikel 12 quinquies, lid 3, vierde alinea, van verordening nr. 806/2014, doordat het de draagwijdte van de door dat artikel verleende beoordelingsmarge en van de voor het aanvoeren van kennelijke beoordelingsfouten op verzoekster rustende bewijslast alsmede het feit dat de GAR een kennelijke beoordelingsfout heeft gemaakt, miskent.

Zesde middel: het definitieve besluit schendt artikel 12 quater, lid 4, eerste alinea, tweede zin, van verordening nr. 806/2014, doordat het voorbijgaat aan de kennelijke beoordelingsfouten die de GAR heeft gemaakt bij de vaststelling van het achterstellingsvereiste ten aanzien van verzoekster.

Zevende, subsidiair aangevoerd middel: artikel 12 quinquies, lid 3, vierde alinea juncto artikel 27 lid 7, onder a), van verordening nr. 806/2014 en art. 12 quater, lid 4, van verordening nr. 806/2014 schenden hogere rechtsregels (artikelen 16, 17, 20 en 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie1 ), aangezien overlopende stimuleringsleningen als een deel van de totale passiva, de eigen middelen daaronder begrepen, moeten worden beschouwd bij de vaststelling van de minimumvereisten voor eigen vermogen en de in aanmerking komende passiva, en de GAR niet over een beoordelingsmarge beschikt om deze passiva niet in aanmerking te nemen.

____________

1 Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB 2014, L 225, blz. 1).

1 Verordening nr. 1 van de Raad van 15 april 1958 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap (PB 1958, 17, blz. 385).

1 Minimumvereisten voor eigen vermogen en in aanmerking komende passiva.

1 Blootstellingsmaatstaf voor de berekening van de hefboomratio.

1 PB 2012, C 326, blz. 391.