Language of document :

Hogere voorziening ingesteld op 23 februari 2007 door de Commissie van de Europese Gemeenschappen tegen het arrest van het Gerecht voor ambtenarenzaken van 14 december 2006 in zaak F-122/05, Economidis/Commissie

(Zaak T-56/07 P)

Procestaal: Frans

Partijen

Rekwirante: Commissie van de Europese Gemeenschappen (vertegenwoordigers: J. Currall en G. Berscheid, gemachtigden)

Andere partij in de procedure: Ioannis Economidis (Sint-Stevens-Woluwe, België)

Conclusies

het bestreden arrest te vernietigen voor zover daarbij de eerste twee middelen ontleend aan de onwettigheid van de aanstellingsprocedure en de schending van de artikelen 29, lid 1, en 31 van het Statuut worden aanvaard, en de aanstelling van een andere persoon in het ambt van hoofd van de administratieve eenheid "Biotechnologie en toegepaste genoomwetenschap" en, dientengevolge, de afwijzing van de sollicitatie van verzoeker in eerste aanleg naar dat ambt, nietig worden verklaard;

zelf uitspraak te doen over het geding, de vorderingen van verweerster in eerste aanleg toe te wijzen en, dientengevolge, het beroep in zaak F-122/05 te verwerpen;

subsidiair, de zaak naar het Gerecht voor ambtenarenzaken terug te verwijzen opdat het uitspraak doet over de resterende middelen;

verzoeker in eerste aanleg te verwijzen in de kosten van de procedure alsmede in zijn eigen kosten voor het Gerecht voor ambtenarenzaken.

Middelen en voornaamste argumenten

Bij arrest van 14 december 2006, waarvan in deze hogere voorziening vernietiging wordt gevorderd, heeft het Gerecht voor ambtenarenzaken nietig verklaard het besluit van de Commissie van 23 december 2004 houdende aanstelling van een andere persoon in een ambt van hoofd van een administratieve eenheid en, dientengevolge, tot afwijzing van verzoekers sollicitatie.

Tot staving van de vordering tot vernietiging van dat arrest voert de Commissie drie middelen aan, waarvan het eerste is ontleend aan een verkeerde toepassing in de onderhavige zaak van de "Kratz"-rechtspraak1, voor zover de toepasselijke nieuwe regeling, waaronder de relevante statutaire bepalingen en het PEI-besluit2 van de Commissie, verschilt van die welke in de zaak "Kratz" gold, een overweging waarmee het Gerecht ten onrechte geen rekening heeft gehouden.

Het tweede middel van de Commissie is ontleend aan een vermeende tegenstrijdigheid van de motivering van het bestreden arrest, namelijk dat eerst het belang wordt vastgesteld van het beginsel van scheiding van ambt en rang, van de mogelijkheid om uitsluitend door overplaatsing in het ambt te voorzien, waarbij de rang automatisch die is welke de kandidaat op de dag van aanstelling heeft, terwijl het Gerecht vervolgens concludeert dat er een verplichting bestaat om ambten in groepen van twee rangen bekend te maken.

In de derde plaats stelt de Commissie dat indien er een verplichting bestaat om de ambten van hoofd van een administratieve eenheid bekend te maken volgens bepaalde groepen van twee rangen, zoals de instellingen bij het bestreden arrest wordt opgelegd, verzoeker in eerste aanleg geen procesbelang heeft en zijn beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het bestreden arrest gaat dus verder dan het voorwerp van het verzoekschrift in eerste aanleg.

____________

1 - Arrest van 17 mei 1995, Kratz/Commissie, T-10/94, Jurispr. blz. II-1455.

2 - Besluit van de Commissie van 28 april 2004, C (2004) 1597, betreffende middenkaderpersoneel, bekendgemaakt in Mededelingen van de administratie nr. 73/2004 van 23 juni 2004.