Language of document :

Beroep ingesteld op 6 april 2010 - Schneider España de Informática/Commissie

(Zaak T-153/10)

Procestaal: Engels

Partijen

Verzoekende partij: Schneider España de Informática, SA (Madrid, Spanje) (vertegenwoordigers: P. De Baere en P. Muñiz, advocaten)

Verwerende partij: Europese Commissie

Conclusies

Nietigverklaring van beschikking C(2010) 22 def. van de Commissie van 18 januari 2010 waarin is vastgesteld dat boeking achteraf van invoerrechten wel, en kwijtschelding van die rechten niet terecht is in een specifiek geval (REM 02/08);

Verwijzing van de Commissie in de kosten van de procedure.

Middelen en voornaamste argumenten

Met het onderhavige beroep vordert verzoekster krachtens artikel 263 VWEU de nietigverklaring van beschikking C(2010) 22 def. van de Commissie van 18 januari 2010 waarbij verweerster heeft beslist dat de betrokken invoerrechten voor kleurentelevisies moesten worden geboekt, daar niet was voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 220, lid 2, sub b, van het communautair douanewetboek.1 In de bestreden beschikking is tevens beslist dat kwijtschelding van de betrokken invoerrechten op grond van artikel 239 van het communautair douanewetboek niet gerechtvaardigd was.

Verzoekster voert voor haar beroep de volgende middelen aan.

Verzoekster stelt in de eerste plaats dat verweerster inbreuk heeft gemaakt op haar recht van verweer, daar zij een beslissing heeft genomen die uitsluitend gebaseerd was op de door verzoekster overgelegde documenten.

In de tweede plaats heeft verweerster inbreuk gemaakt op artikel 220, lid 2, sub b, van het communautair douanewetboek, gelezen in samenhang met artikel 236 van het communautair douanewetboek, en wel als volgt:

Verweerster heeft ten onrechte gemeend dat de tegen importen uit derde landen aangenomen antidumpingverordeningen automatisch toepasselijk zijn op goederen in het vrije verkeer binnen de douane-unie EU-Turkije;

Verweerster heeft verzuimd, de deelnemers aan het economisch verkeer ervan in kennis te stellen dat verordening (EG) nr.2584/982 ook toepasselijk was op goederen in het vrije verkeer binnen de douane-unie EU-Turkije;

Subsidiair heeft verweerster ten onrechte gemeend dat door de bevoegde autoriteiten geen fout was gemaakt toen de Turkse autoriteiten ten onrechte bevestigden dat de op goederen uit derde landen gestelde invoerrechten niet toepasselijk waren op goederen in het vrije verkeer binnen de douane-unie EU-Turkije;

Verweerster heeft ten onrechte gemeend dat door de bevoegde autoriteiten geen fout was gemaakt toen de Spaanse douaneautoriteiten ten onrechte aannamen dat goederen voorzien van een certificaat van oorsprong niet konden worden onderworpen aan aanvullende invoerrechten of beschermende maatregelen, en heeft daardoor verzuimd, de deelnemers aan het economisch verkeer ervan in kennis te stellen dat handelsmaatregelen konden worden genomen ten aanzien van hun importen uit Turkije, ook al bevonden deze goederen zich in het vrije verkeer.

Daarnaast stelt verzoekster dat de fout van de bevoegde douaneautoriteiten redelijkerwijs niet kon worden ontdekt door degene die gehouden was tot betaling, daar deze te goeder trouw had gehandeld en had voldaan aan alle voorschriften van geldende wetgeving met betrekking tot de douaneaangifte.

Ten slotte stelt verzoekster dat zij in een bijzondere situatie verkeert in de zin van artikel 239 van het communautair douanewetboek en dat haar in de zin van deze bepaling geen frauduleuze handeling noch klaarblijkelijke nalatigheid kan worden toegerekend.

____________

1 - Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 302, blz. 1).

2 - Verordening (EG) nr. 2584/98 van de Raad van 27 november 1998 tot wijziging van verordening (EG) nr. 710/95 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht op de invoer van ontvangtoestellen voor kleurentelevisie van oorsprong uit Maleisië, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea, Singapore en Thailand en tot definitieve inning van het voorlopige recht (PB L 324, blz. 1).