Language of document : ECLI:EU:T:2002:61

ARREST VAN HET GERECHT (Derde kamer - uitgebreid)

6 maart 2002 (1)

„Staatssteun - Begrip staatssteun - Belastingmaatregelen - Selectief karakter - Rechtvaardiging door aard of opzet van belastingstelsel - Misbruik van bevoegdheid”

In de gevoegde zaken T-92/00 en T-103/00,

Territorio Histórico de Álava - Diputación Foral de Álava, vertegenwoordigd door A. Creus Carreras en B. Uriarte Valiente, advocaten,

verzoeker in zaak T-92/00,

Ramondín, SA, gevestigd te Logroño (Spanje),

Ramondín Cápsulas, SA, gevestigd te Laguardia (Spanje),

vertegenwoordigd door J. Lazcano-Iturburu, advocaat,

verzoeksters in zaak T-103/00,

tegen

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Santaolalla, G. Rozet en G. Valero Jordana als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg,

verweerster,

betreffende een beroep tot nietigverklaring van beschikking 2000/795/EG van de Commissie van 22 december 1999 inzake de steun die door Spanje aan Ramondín SA en Ramondín Cápsulas SA is verleend (PB 2000, L 318, blz. 36),

wijst

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer - uitgebreid),

samengesteld als volgt: J. Azizi, kamerpresident, K. Lenaerts, V. Tiili, R. M. Moura Ramos en M. Jaeger, rechters,

griffier: J. Plingers, administrateur,

gezien de stukken en na de terechtzitting op 26 juni 2001,

het navolgende

Arrest

Rechtskader

In Baskenland toegestane maximumsteunintensiteit

1.
    Volgens de Spaanse kaart van gesteunde regio's, die de Commissie heeft voorgesteld (PB 1996, C 25, blz. 3), bedraagt het in Baskenland voor regionale steun geldende plafond 25 % nettosubsidie-equivalent (NSE).

Op het Territorio Histórico de Álava geldende belastingvoordelen

2.
    Het in Baskenland geldende belastingstelsel is vervat in de fiscale regeling („Concierto Económico”), die is ingevoerd bij Spaanse wet 12/1981 van 13 mei 1981, laatstelijk gewijzigd bij wet 38/1997 van 4 augustus 1997. Krachtens deze wettelijke regeling kan de Diputación Foral de Álava (provinciale raad van Álava) onder bepaalde voorwaarden het op haar grondgebied geldende belastingstelsel organiseren.

3.
    Op grond daarvan heeft de Diputación Foral de Álava verschillende fiscale steunmaatregelen vastgesteld, onder meer in de vorm van een belastingkrediet van 45 % en een vermindering van de belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting.

Belastingkrediet van 45 %

4.
    De zesde aanvullende bepaling van Norma Foral 22/1994 van 20 december 1994 houdende uitvoering van de begroting van het Territorio Histórico de Álava voor het jaar 1995 [Boletín Oficial del Territorio Histórico de Álava (hierna: „BOTHA”) nr. 5 van 13 januari 1995] luidt als volgt:

„Tussen 1 januari 1995 en 31 december 1995 gedane investeringen in nieuwe materiële vaste activa, die 2 500 miljoen Spaanse peseta's (ESP) overschrijden volgens het besluit van de Diputación Foral van Álava, komen in aanmerking voor het belastingkrediet van 45 % van het bedrag van de investering zoals vastgesteld door de Diputación Foral van Álava, dat wordt verrekend met de verschuldigde inkomstenbelasting.

De aftrekken die niet worden toegepast omdat onvoldoende belasting verschuldigd is, kunnen worden toegepast gedurende de negen jaar volgende op dat waarin het besluit van de Diputación Foral van Álava is goedgekeurd.

In dit besluit van de Diputación Foral van Álava worden tevens de termijnen en de maximumbedragen vastgelegd die in de afzonderlijke gevallen van toepassing zijn.

De in het kader van deze bepaling toegestane voordelen zijn onverenigbaar met elk ander, op dezelfde investering van toepassing zijnde belastingvoordeel.

De Diputación Foral van Álava stelt tevens de duur van het investeringsproces vast, dat zich ook kan uitstrekken over investeringen die zijn gedaan in de fase van voorbereiding van het project waarop de investeringen betrekking hebben.”

5.
    De geldigheidsduur van deze bepaling werd voor 1996 verlengd bij de vijfde aanvullende bepaling van Norma Foral 33/1995 van 20 december 1995 (BOTHA nr. 4 van 10 januari 1996), zoals gewijzigd bij punt 2.11 van de enige uitzonderingsbepaling op Norma Foral 24/1996 van 5 juli 1996 (BOTHA nr. 90 van 9 augustus 1996). Voor 1997 is de belastingmaatregel verlengd bij de zevende aanvullende bepaling van Norma Foral 31/1996 van 18 december 1996 (BOTHA nr. 148 van 30 december 1996). Het belastingkrediet van 45 % van het investeringsbedrag is in gewijzigde vorm voor 1998 en 1999 gehandhaafd bij respectievelijk de elfde aanvullende bepaling van Norma Foral 33/1997 van 19 december 1997 (BOTHA nr. 150 van 31 december 1997) en de zevende aanvullende bepaling van Norma Foral 36/1998 van 17 december 1998 (BOTHA nr. 149 van 30 december 1998).

Vermindering van de belastinggrondslag voor de vennootschapsbelasting

6.
    Artikel 26 van Normal Foral 24/1996 van 5 juli 1996, bedoeld in het voorgaande punt, luidt als volgt:

„1. Ondernemingen die met hun bedrijfsactiviteit beginnen, komen in aanmerking voor een vermindering met 99 %, [7]5 %, 50 % en 25 % van de uit hun economische activiteit voortvloeiende positieve belastinggrondslag, vóór verrekening met negatieve belastinggrondslagen van voorgaande perioden, tijdens de vier opeenvolgende belastingperioden, gerekend vanaf de eerste periode van de termijn van vier jaar vanaf de aanvang van de bedrijfsactiviteit, waarin hun belastinggrondslag positief is.

[...]

2. Om voor deze vermindering in aanmerking te komen, moeten de belastingplichtigen aan de volgende voorwaarden voldoen:

a) Zij moeten hun bedrijfsactiviteit beginnen met een gestort kapitaal van ten minste 20 miljoen ESP;

b) [...];

c) [...];

d) De nieuwe activiteit mag niet eerder, rechtstreeks of indirect, onder een andere titel zijn uitgeoefend;

e) De nieuwe bedrijfsactiviteit moet worden uitgeoefend in een ruimte of een vestiging waar geen andere activiteiten door andere natuurlijke personen of rechtspersonen worden uitgeoefend;

f) Tijdens de eerste twee jaar van de bedrijfsactiviteit moeten investeringen in materiële vaste activa worden gedaan ten belope van ten minste 80 miljoen ESP, die volledig moeten worden geïnvesteerd in voor de bedrijfsactiviteit bestemde goederen die niet mogen worden verhuurd of aan derden overgedragen om door hen te worden gebruikt; als materiële vaste activa worden ook beschouwd goederen die door leasing zijn verkregen, mits een verplichting tot gebruikmaking van de koopoptie is aangegaan;

g) In de zes maanden volgend op de aanvang van de bedrijfsactiviteit moeten ten minste tien arbeidsplaatsen worden gecreëerd en het jaargemiddelde van de personeelsbezetting moet vanaf dat tijdstip tot het jaar waarin het recht op vermindering van de belastinggrondslag afloopt, op dit niveau worden gehandhaafd;

h) [...];

i) De onderneming moet over een bedrijfsplan beschikken dat een tijdvak van minimaal vijf jaar bestrijkt.

3. [...]

4. Het in lid 2, onder f, vermelde minimumbedrag van de investeringen en het in lid 2, onder g, vastgestelde minimumaantal te scheppen arbeidsplaatsen is onverenigbaar met elk ander belastingvoordeel dat voor bedoelde investeringen of schepping van arbeidsplaatsen is vastgesteld.

5. De in dit artikel bedoelde vermindering wordt aangevraagd bij de belastingadministratie, die, na te hebben gecontroleerd of aan de aanvankelijk gestelde voorwaarden is voldaan, de aanvragende onderneming voorlopig toestemming geeft deze toe te passen. Deze voorlopige toestemming moet bij besluit van de Diputación Foral van Álava worden bekrachtigd.

[...]”

De feiten

7.
    Ramondín, SA, is een vennootschap naar Spaans recht, die is gespecialiseerd in de vervaardiging van capsules voor het verzegelen van flessen wijn, champagne en andere kwaliteitsdranken. Sedert 1971 is het bedrijf gevestigd te Logroño in de autonome gemeenschap La Rioja.

8.
    In 1997 besloot Ramondín haar industriële installaties over te brengen van Logroño naar Laguardia, dat op het Territorio Histórico de Álava in Baskenland is gelegen. Daartoe richtte Ramondín op 15 december 1997 een nieuw bedrijf op, Ramondín Cápsulas, SA, waarvan zij 99,8 % van het kapitaal in handen heeft. Het is de bedoeling, dat Ramondín Cápsulas alle activiteiten van Ramondín overneemt.

9.
    Krachtens besluit nr. 738/1997 van 21 oktober 1997 van de Diputación Foral de Álava heeft Ramondín het in de punten 4 en 5 hierboven bedoelde belastingkrediet van 45 % verkregen. Ramondín Cápsulas komt als nieuw opgerichte onderneming ook in aanmerking voor de vermindering van de belastinggrondslag als bedoeld in punt 6 hierboven.

Administratieve procedure

10.
    Bij brief van 2 oktober 1997 heeft de Commissie van de president van de autonome gemeenschap La Rioja een klacht ontvangen betreffende staatssteun die aan Ramondín zou zijn verleend naar aanleiding van de overbrenging van haar activiteiten naar Baskenland.

11.
    Bij brief van 30 april 1999 heeft de Commissie de Spaanse autoriteiten in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, EG in verband met de door de Baskische autoriteiten aan Ramondín verleende steun (PB C 194, blz. 18). In dezelfde brief heeft de Commissie Spanje gelast, bepaalde inlichtingen te verstrekken en de betaling van de reeds aan Ramondín verleende fiscale steun op te schorten.

12.
    Op 22 december 1999 heeft de Commissie beschikking 2000/795/EG inzake de steun die door Spanje aan Ramondín SA en Ramondín Cápsulas SA is verleend (PB 2000, L 318, blz. 36; hierna: „bestreden beschikking”), gegeven.

13.
    Het dispositief van de bestreden beschikking luidt als volgt:

„Artikel 1

1.    De staatssteun die Spanje heeft uitgevoerd in de vorm van het verlenen van een belastingkrediet aan Ramondín SA ten belope van 45 % van het investeringsbedrag zoals bepaald in besluit nr. 738/1997 van 21 oktober 1997 van de Diputación Foral van Álava is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt ten aanzien van het gedeelte van de steun dat, overeenkomstig de regels inzake de cumulering van steun, het plafond van 25 % nse voor regionale steun in Baskenland niet te boven gaat.

2.    Spanje dient jaarlijks een verslag in zolang het belastingkrediet van kracht is om de Commissie in staat te stellen te verifiëren of de steun aan Ramondín SA wordt verleend in overeenstemming met de regels inzake de cumulering van steun en het plafond van 25 % nse voor regionale steun in Baskenland niet overschrijdt.

Artikel 2

De volgende staatssteun die door Spanje is uitgevoerd is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt:

a)    het verlenen aan Ramondín Cápsulas SA van vermindering van de belastinggrondslag voor nieuw opgerichte ondernemingen overeenkomstig het bepaalde in artikel 26 van Norma Foral 24/1996 van 5 juli 1996;

b)    het verlenen aan Ramondín SA van een belastingkrediet ten belope van 45 % van het investeringsbedrag zoals bepaald in besluit nr. 738/1997 van 21 oktober 1997 van de Diputación Foral van Álava, wat het gedeelte van de steun betreft dat, overeenkomstig de voorschriften inzake de cumulering van steun, het plafond van 25 % nse voor regionale steun in Baskenland overschrijdt.

Artikel 3

1.    Spanje treft de nodige maatregelen om de voordelen in te trekken welke voortvloeien uit de in artikel 2 vermelde steunmaatregelen, die op onrechtmatige wijze ter beschikking van de begunstigde onderneming zijn gesteld, en deze, in voorkomend geval, terug te vorderen.

2.    De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures voorzover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten. De terug te vorderen steun omvat de rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op grond van de referentierentevoet welke wordt gehanteerd voor de berekening van het nettosubsidie-equivalent in het kader van regionale steunregelingen.

Artikel 4

Spanje deelt de Commissie binnen twee maanden na kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Spanje.”

Procesverloop en conclusies van partijen

14.
    Bij verzoekschriften, neergelegd ter griffie van het Gerecht op respectievelijk 19 en 26 april 2000, hebben verzoekers in de zaken T-92/00 en T-103/00 de onderhavige beroepen tot nietigverklaring van de bestreden beschikking ingesteld.

15.
    Bij beschikking van 5 juni 2001 zijn de zaken T-92/00 en T-103/00 gevoegd voor de mondelinge behandeling en het arrest.

16.
    Op rapport van de rechter-rapporteur heeft het Gerecht besloten tot de mondelinge behandeling over te gaan.

17.
    Partijen zijn ter terechtzitting van 26 juni 2001 in hun pleidooien en hun antwoorden op de vragen van het Gerecht gehoord.

18.
    Verzoeker in zaak T-92/00 concludeert dat het het Gerecht behage:

-    het beroep ontvankelijk en gegrond te verklaren;

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren, voorzover daarbij de belastingmaatregelen in de Normas Forales de Álava 22/1994 en 24/1996 onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard, en de Spaanse staat wordt gelast het bedrag daarvan terug te vorderen;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

19.
    Verzoeksters in zaak T-103/00 concluderen dat het het Gerecht behage:

-    de bestreden beschikking nietig te verklaren, voorzover daarbij de belastingmaatregelen in de Normas Forales de Álava 22/1994 en 24/1996 onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt worden verklaard, en de Spaanse staat wordt gelast het bedrag daarvan terug te vorderen;

-    de Commissie in de kosten te verwijzen.

20.
    In de zaken T-92/00 en T-103/00 concludeert de Commissie dat het het Gerecht behage:

-    de beroepen te verwerpen;

-    verzoekers in de kosten te verwijzen.

In rechte

21.
    Verzoekers voeren tot staving van hun beroepen vier middelen aan: schending van artikel 87, lid 1, EG, misbruik van bevoegdheid, schending van het gelijkheidsbeginsel en schending van artikel 253 EG.

Eerste middel: schending van artikel 87, lid 1, EG

22.
    Dit middel omvat vier onderdelen. De eerste twee onderdelen zijn ontleend aan het gestelde algemene karakter van de belastingmaatregelen met betrekking tot het belastingkrediet en de vermindering van de belastinggrondslag. Het derde onderdeel betreft de onjuiste beoordeling van de exceptie die op de aard en de opzet van het belastingstelsel is gebaseerd. Het vierde onderdeel betreft het ontbreken van een vervalsing van de mededinging en van ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer.

Het eerste onderdeel: het gestelde algemene karakter van de belastingmaatregel tot invoering van het belastingkrediet

23.
    Er zij aan herinnerd, dat ingevolge artikel 87, lid 1, EG een maatregel „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” moet begunstigen, om als staatssteun te kunnen worden aangemerkt. Het specifieke of selectieve karakter van een maatregel is een van de kenmerken van het begrip steunmaatregel van de staat (arrest Hof van 1 december 1998, Ecotrade, C-200/97, Jurispr. blz. I-7907, punt 40; arrest Gerecht van 29 september 2000, CETM/Commissie, T-55/99, Jurispr. blz. II-3207, punt 39).

24.
    In de bestreden beschikking (punt VII.3.1) verklaart de Commissie, dat het specifieke karakter van Norma Foral 22/1994 waarbij een belastingkrediet van 45 % van het investeringsbedrag wordt ingevoerd, blijkt uit vier criteria, te weten de discretionaire bevoegdheid waarover de Diputación Foral beschikte „om vast te stellen welke investeringen in vaste activa die het bedrag van 2,500 miljard ESP overschreden, voor het belastingkrediet in aanmerking kwamen, om te beslissen op welk deel van de investeringen de aftrek van 45 % kon worden toegepast en om de in elk van de gevallen van toepassing zijnde termijnen en maxima vast te stellen” (punten 79-87); het minimumbedrag van de investering (2,5 miljard ESP) dat de toepassing van het belastingkrediet in de praktijk beperkt tot grote investeerders zonder dat deze beperking gerechtvaardigd is door de aard of de opzet van het belastingstelsel waarop het een uitzondering vormt (punten 88-97); de beperking in de tijd van het belastingkrediet die „de autoriteiten in feite de mogelijkheid geeft het voordeel ervan slechts aan bepaalde ondernemingen toe te kennen” (punten 98-101) en „de sterke overeenkomst tussen de [belasting]maatregel en de Ekimen[regionale]-steunregeling, zowel wat de doelstellingen betreft (de financiering van nieuwe investeringen) als ten aanzien van hun geografische reikwijdte (regionaal in het ene geval en provinciaal in het andere geval)” (punten 102-104).

25.
    In het kader van de argumenten van verzoekers moet derhalve worden onderzocht, of de door de Commissie in de bestreden beschikking aangevoerde gegevens de conclusie rechtvaardigen dat het bij Norma Foral 22/1994 ingevoerde belastingkrediet een specifieke maatregel vormt, die „bepaalde ondernemingen of bepaalde producties” begunstigt in de zin van artikel 87, lid 1, EG.

26.
    Verzoekers betogen in de eerste plaats, dat in Norma Foral 22/1994 een fiscale beleidskeuze van de Baskische autoriteiten tot uiting komt. Deze autoriteiten bezitten volledige bevoegdheid op belastinggebied krachtens de Spaanse Grondwet en de Concierto Económico (fiscale regeling). De Commissie, die van mening is dat Norma Foral 22/1994 een selectieve maatregel is op grond dat zij enkel van toepassing is op een deel van het Spaanse grondgebied, te weten Álava, betwist volgens hen de normatieve bevoegdheid van de Baskische autoriteiten. Een regionale belastingmaatregel kan echter enkel als selectief en als staatssteun worden aangemerkt indien wordt aangetoond dat deze maatregel niet algemeen op het grondgebied van de betrokken regio van toepassing is, duidelijk willekeurig of discretionair is en bovendien kennelijk de mededinging tussen de onder deze regionale fiscale regeling vallende belastingplichtigen ongunstig beïnvloedt.

27.
    In dit verband stelt het Gerecht vast, dat het betoog van verzoekers gebaseerd is op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking. Daarin verwijst de Commissie immers nergens naar een criterium van regionale selectiviteit om aan te tonen dat de betrokken belastingmaatregel een steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 87, lid 1, EG is (zie punt 24). De bestreden beschikking doet dus op generlei wijze af aan de bevoegdheid van het Territorio Histórico de Álava tot vaststelling van algemene belastingmaatregelen die op het gehele grondgebied van de betrokken regio van toepassing zijn.

28.
    De eerste grief moet dus worden afgewezen.

29.
    In de tweede plaats voeren verzoekers aan, dat de Diputación Foral de Álava niet over een discretionaire bevoegdheid beschikt bij de toekenning van het belastingkrediet. Zij gaat enkel na of is voldaan aan de in de wet gestelde voorwaarden om frauduleuze verlening van het belastingkrediet te voorkomen. Zij is niet bevoegd de begunstigde ondernemingen uit te kiezen of het percentage van het belastingkrediet aan te passen. De betrokken belastingmaatregel was dan ook toegepast op alle ondernemingen die binnen de materiële werkingssfeer van de betrokken Normas vallen.

30.
    Verzoekers voegen eraan toe, dat zowel in de nationale wetgevingen als in de gemeenschapswetgeving vele voorbeelden bestaan waarin voor de toepassing van een bepaling een voorafgaande verificatie of controle door de administratie wordt vereist, zonder dat dit betekent dat deze administratie een discretionaire bevoegdheid heeft.

31.
    Het Gerecht herinnert eraan, dat maatregelen met een zuiver algemene strekking niet onder artikel 87, lid 1, EG vallen. In de rechtspraak is evenwel reeds gepreciseerd, dat zelfs maatregelen die op het eerste gezicht op alle ondernemingen van toepassing zijn, in zekere mate selectief kunnen zijn en dus kunnen worden aangemerkt als maatregelen die bepaalde ondernemingen of bepaalde producties begunstigen. Dat is met name het geval, wanneer de administratie die een algemene regel moet toepassen, bij de toepassing van de handeling over een zekere beoordelingsmarge beschikt (arrest Hof van 26 september 1996, Frankrijk/Commissie, C-241/94, Jurispr. blz. I-4551, punten 23 en 24; arrest Ecotrade, aangehaald in punt 23 hierboven, punt 40, en arrest Hof van 17 juni 1999, Piaggio, C-295/97, Jurispr. blz. I-3735, punt 39; conclusie van advocaat-generaal La Pergola bij arrest van 29 april 1999, Spanje/Commissie, C-342/96, Jurispr. blz. I-2459, inzonderheid blz. I-2461, punt 8). Zo oordeelde het Hof in het arrest Frankrijk/Commissie (reeds aangehaald, punten 23 en 24), dat het stelsel van deelneming van het Franse Fonds de l'emploi in de begeleiding van sociale plannen van ondernemingen in moeilijkheden „bepaalde ondernemingen in een gunstiger positie [kon] brengen dan andere en dus de kenmerken van steun in de zin van artikel 87, lid 1, EG [kon] hebben”, daar de betrokken instantie „[krachtens wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de deelneming van de staat in de begeleiding van sociale plannen] over een discretionaire bevoegdheid [beschikte] waardoor [zij] de financiële bijdrage op grond van diverse criteria [kon] aanpassen, zoals onder meer de keuze van de begunstigden, de hoogte van de financiële bijdrage en de voorwaarden voor de tegemoetkoming”.

32.
    Vastgesteld moet worden dat krachtens de bepalingen van Norma Foral 22/1994 de Diputación Foral de Álava over een zekere beoordelingsmarge beschikt bij de toepassing van het belastingkrediet. Uit Norma Foral 22/1994 (zie hierboven punt 4) blijkt immers, dat het belastingkrediet gelijk is aan 45 % „van het bedrag van de investering zoals vastgesteld door de Diputación Foral van Álava”. Op grond van Norma Foral 22/1994 kan de Diputación Foral de Álava niet alleen het toelaatbare investeringsbedrag vaststellen maar ook het bedrag van de financiële bijdrage aanpassen. Voorts is volgens Norma Foral 22/1994 de Diputación Foral de Álava bevoegd tot vaststelling van „de termijnen en de maximumbedragen die in de afzonderlijke gevallen van toepassing zijn”.

33.
    Met de toekenning van een discretionaire bevoegdheid aan de Diputación Foral de Álava kunnen de bepalingen van Norma Foral 22/1994 inzake het belastingkrediet bepaalde ondernemingen in een gunstiger positie brengen dan andere. Bijgevolg moet de belastingmaatregel worden geacht aan de voorwaarde van specificiteit te voldoen.

34.
    De betrokken verzoekers voeren ook nog aan, dat de discretionaire bevoegdheid waarover de Diputación Foral de Álava beschikt, hoe dan ook niet kan worden aangemerkt als een bevoegdheid tot vaststelling van willekeurige besluiten. Krachtens artikel 9 van de Spaanse Grondwet is willekeur van de overheid verboden.

35.
    Zoals de Commissie evenwel opmerkt, behoeft voor de uitsluiting van de kwalificatie van algemene maatregel niet te worden nagegaan, of de belastingdienst willekeurig heeft gehandeld. Het volstaat namelijk dat, zoals in casu is gedaan, wordt aangetoond dat die dienst over een discretionaire beoordelingsmarge beschikt, waardoor hij het bedrag of de voorwaarden voor toekenning van het betrokken belastingvoordeel op grond van de kenmerken van de aan zijn beoordeling onderworpen investeringsprojecten kan aanpassen.

36.
    De tweede grief moet dus ook worden afgewezen.

37.
    In de derde plaats stellen verzoekers, dat het feit dat een minimuminvestering van 2,5 miljard ESP wordt verlangd om voor het belastingkrediet in aanmerking te kunnen komen, niet betekent dat de belastingmaatregel selectief is. Volgens verzoekers gaat het om een objectief kwantitatief criterium. Alle belastingstelsels bevatten maatregelen voor de verlening of naleving waarvan een kwantitatief criterium geldt.

38.
    Verzoekers betogen voorts, dat het feit dat in de praktijk de toepassing van de maatregel beperkt is tot grote ondernemingen, het normale gevolg is van de beperking van de werkingssfeer van de belastingmaatregel. Andere bepalingen zijn slechts op kleine ondernemingen van toepassing. In de opvatting van de Commissie zou een regel die een minimuminvestering voorschrijft, altijd selectief zijn, ook al is de voorgeschreven drempel laag, bijvoorbeeld 10 miljoen ESP, omdat er altijd belastingplichtigen zijn die dit minimum niet bereiken. Worden geen limieten vastgesteld, dan wordt volgens verzoekers de doeltreffendheid van de regel aangetast. Om een investeringsinspanning die leidt tot collectieve welvaart of welzijn mogelijk te maken of te stimuleren, moeten namelijk wel limieten worden vastgesteld.

39.
    Vastgesteld moet worden dat de Baskische autoriteiten, door de toepassing van het belastingkrediet te beperken tot investeringen in nieuwe materiële vaste activa die meer dan 2 500 miljoen ESP bedragen, de facto het betrokken belastingvoordeel hebben voorbehouden aan ondernemingen die over aanzienlijke financiële middelen beschikken. De Commissie mocht dus concluderen, dat het belastingkrediet als bedoeld in Norma Foral 22/1994 op selectieve wijze kan worden toegepast ten gunste van „bepaalde ondernemingen” in de zin van artikel 87, lid 1, EG.

40.
    Bovendien kan het feit dat fiscale regelingen vaak gebruik maken van kwantitatieve criteria dan wel voordelen bevatten voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO), niet de conclusie rechtvaardigen dat Norma Foral 22/1994 door invoering van een belastingvoordeel enkel ten gunste van ondernemingen die over aanzienlijke financiële middelen beschikken, buiten de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG zou vallen. Verder zij nog opgemerkt, dat selectieve maatregelen ten gunste van de KMO's wel degelijk als staatssteun worden aangemerkt (zie communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen, PB 1996, C 213, blz. 4).

41.
    Uit het voorgaande volgt, dat Norma Foral 22/1994 tot invoering van het belastingkrediet als een voordeel voor „bepaalde ondernemingen” in de zin van artikel 87, lid 1, EG moet worden aangemerkt. In die omstandigheden behoeft niet meer te worden onderzocht, of de beperking in de tijd van Norma Foral 22/1994 en de gestelde overeenkomst tussen het belastingkrediet en de regionale Ekimen-steunregeling de onderzochte maatregel ook een specifiek karakter kunnen verlenen.

42.
    Het eerste onderdeel kan derhalve niet slagen.

Het tweede onderdeel: het gestelde algemene karakter van de belastingmaatregel tot invoering van de vermindering van de belastinggrondslag

43.
    In de bestreden beschikking overweegt de Commissie, dat de bij artikel 26 van Norma Foral 24/1996 ingevoerde vermindering van de belastinggrondslag een specifieke maatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG is. Het specifieke of selectieve karakter vloeit volgens haar in het bijzonder voort uit het feit dat alleen nieuw opgerichte ondernemingen van dit belastingvoordeel profiteren, en wordt nog versterkt door het feit dat alleen ondernemingen die 80 miljoen ESP investeren en tien arbeidsplaatsen creëren, voor de vermindering van de belastinggrondslag in aanmerking komen (punt 111). De Commissie vervolgt: „Het specifieke karakter van deze maatregel wordt ook versterkt door de motivering in Norma Foral 24/1996 tot vaststelling van die maatregel. In de preambule daarvan worden immers eerst de algemene doelstellingen van het belastingstelsel geformuleerd, gevolgd door een reeks doelstellingen die veeleer op het industriële beleid betrekking hebben. Een van de doelstellingen die specifiek worden genoemd is .het opzetten van nieuwe bedrijfsinitiatieven stimuleren’. Deze doelstelling wordt vervolgens concreet uitgewerkt in het kader van de maatregelen die specifiek zijn gericht op nieuw opgerichte ondernemingen” (bestreden beschikking, punt 112).

44.
    Verzoekers laken om te beginnen het feit dat de Commissie de betrokken belastingmaatregel op grond van zijn regionale selectieve karakter als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, EG kwalificeert.

45.
    Uit de bestreden beschikking blijkt echter, dat de Commissie artikel 26 van Norma Foral 24/1996 niet op grond van een dergelijk criterium als specifieke maatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG heeft aangemerkt. Het argument, dat op een onjuiste lezing van de bestreden beschikking berust, moet derhalve worden afgewezen.

46.
    Ten slotte voeren verzoekers aan, dat de in artikel 26 van Norma Foral 24/1996 bedoelde vermindering van de belastinggrondslag niet kan worden beschouwd als een belastingmaatregel die bepaalde ondernemingen of bepaalde producties begunstigt. De betrokken maatregel is volgens hen namelijk van toepassing op alle ondernemingen die ten minste 80 miljoen ESP investeren en tien arbeidsplaatsen creëren, ongeacht de bedrijfstak waarin de onderneming actief is. De litigieuze maatregel beoogt volgens hen de investeringen op Baskisch grondgebied te stimuleren. Om het nagestreefde doel te bereiken moet de werkingssfeer van de betrokken belastingmaatregel worden beperkt.

47.
    Onder verwijzing naar beschikking 96/369/EG van de Commissie van 13 maart 1996 betreffende een fiscale steunmaatregel in de vorm van een afschrijvingsregeling ten behoeve van de Duitse luchtvaartmaatschappijen (PB L 146, blz. 42), voert verzoeker in zaak T-92/00 verder aan, dat de voorwaarden voor toepassing van artikel 26 van Norma Foral 24/1996 horizontaal en objectief zijn.

48.
    Het Gerecht herinnert eraan, dat de specificiteit van een overheidsmaatregel, dat wil zeggen zijn selectieve karakter, een van de kenmerken van het begrip steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 87, lid 1, EG is. Daarom moet worden onderzocht of de betrokken maatregel al dan niet leidt tot voordelen die uitsluitend ten goede komen aan bepaalde ondernemingen of bepaalde bedrijfstakken (arresten Frankrijk/Commissie, aangehaald in punt 31 hierboven, punt 24; Ecotrade, aangehaald in punt 23 hierboven, punten 40 en 41, en CETM/Commissie, aangehaald in punt 23 hierboven, punt 39).

49.
    In casu blijkt het selectieve karakter van het bij artikel 26 van Norma Foral 24/1996 vastgestelde belastingvoordeel uit verschillende factoren. Om te beginnen wordt het recht op vermindering van de belastinggrondslag slechts toegekend aan nieuw opgerichte ondernemingen, zodat alle andere ondernemingen van het betrokken voordeel worden uitgesloten. Deze nieuw opgerichte ondernemingen moeten bovendien een bepaald bedrag (ten minste 80 miljoen ESP) investeren en ten minste tien arbeidsplaatsen creëren.

50.
    Zelfs indien de betrokken belastingmaatregel zijn werkingssfeer afbakent op basis van objectieve en horizontale criteria, zoals verzoeker in zaak T-92/00 stelt, moet bijgevolg worden aangenomen dat de bij artikel 26 van Norma Foral 24/1996 ingevoerde vermindering van de belastinggrondslag een voordeel vormt, dat uitsluitend aan bepaalde ondernemingen wordt toegekend. Het betreft dus een specifieke maatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG.

51.
    Indien zou moeten worden aanvaard dat het nastreven van een doelstelling van economisch of industrieel beleid, zoals het stimuleren van investeringen, een selectieve maatregel aan de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG kan onttrekken, zou deze bepaling elk nuttig effect verliezen. Volgens vaste rechtspraak moet dus worden vastgesteld, dat het met de betrokken maatregel nagestreefde doel geen grond is om deze maatregel niet als steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 87, lid 1, EG te kwalificeren (arresten Hof Frankrijk/Commissie, aangehaald in punt 31 hierboven, punt 20 en 21, en 17 juni 1999, België/Commissie, C-75/97, Jurispr. blz. I-3671, punt 25; arrest Gerecht CETM/Commissie, aangehaald in punt 23 hierboven, punt 53).

52.
    Ten slotte wijzen verzoekers erop, dat de wettelijke regeling van Baskenland (Norma Foral 18/1993) en de Spaanse wettelijke regeling [wet 22/1993 van 29 december 1993 inzake maatregelen van fiscale aard, tot herziening van de rechtspositie van de ambtenaar en tot bescherming tegen werkloosheid (BOE van 31 december 1993)] vóór de vaststelling van Norma Foral 24/1996 soortgelijke belastingmaatregelen bevatten als de in de bestreden beschikking beoogde vermindering van de belastinggrondslag. Daar de Commissie de Spaanse regeling noch Norma Foral 18/1993 ter discussie heeft gesteld, mochten het Territorio Histórico de Álava en Ramondín Cápsulas ervan uitgaan, dat artikel 26 van Norma Foral 24/1996 geen selectief element bevatte dat tot toepassing van artikel 87, lid 1, EG kon leiden.

53.
    In dit verband is het Gerecht van oordeel dat de omstandigheid dat de Commissie zich niet heeft uitgelaten over soortgelijke belastingmaatregelen die in dezelfde regio of op nationaal niveau van toepassing zijn, niet afdoet aan de conclusie dat de bij artikel 26 van Norma Foral 24/1996 ingevoerde vermindering van de belastinggrondslag als een selectieve maatregel in de zin van artikel 87, lid 1, EG moet worden aangemerkt.

54.
    Het gestelde stilzitten van de Commissie heeft bij verzoekers geen gewettigd vertrouwen kunnen wekken, aangezien de vermindering van de belastinggrondslag bij Norma Foral 24/1996 is ingevoerd zonder voorafgaande aanmelding, hetgeen in strijd is met artikel 88, lid 3, EG. Een gewettigd vertrouwen kan immers slechts worden erkend indien de steun met inachtneming van de procedure van artikel 88 EG is verleend (arrest Hof van 20 september 1990, Commissie/Duitsland, C-5/89, Jurispr. blz. I-3437, punt 17; arrest Gerecht van 15 september 1998, BFM en EFIM/Commissie, T-126/96 en T-127/96, Jurispr. blz. II-3437, punt 69).

55.
    Blijkens het voorgaande kan het tweede onderdeel evenmin slagen.

Het derde onderdeel: de onjuiste beoordeling van de op de aard en de opzet van het belastingstelsel gebaseerde exceptie

56.
    Verzoekers stellen dat de litigieuze maatregelen, zelfs indien het selectieve maatregelen zijn, niet onder de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG zouden vallen, aangezien zij door de aard en de opzet van het betrokken belastingstelsel worden gerechtvaardigd. Tot staving van hun betoog verwijzen zij naar de mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB 1998, C 384, blz. 3), en naar beschikking 96/369, aangehaald in punt 47 hierboven. Het Baskische belastingstelsel, dat zijn grondslag vindt in de Spaanse grondwet, wordt als zodanig door de aard en de opzet van het algemene Spaanse belastingstelsel gerechtvaardigd. De litigieuze belastingmaatregelen beantwoorden verder aan objectieve voorwaarden en criteria, die uniform van toepassing zijn op alle marktdeelnemers die daaraan voldoen, ongeacht hun bedrijfstak.

57.
    Het Gerecht merkt om te beginnen op, dat het feit dat het Territorio Histórico de Álava een fiscale autonomie heeft die door de Grondwet van het Koninkrijk Spanje wordt erkend en beschermd, deze regio niet van de verplichting ontslaat om de verdragsbepalingen betreffende steunmaatregelen van de staten in acht te nemen. In dit verband zij opgemerkt, dat artikel 87, lid 1, EG met „steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd” doelt op alle steunmaatregelen die met overheidsmiddelen worden gefinancierd. Bijgevolg vallen de maatregelen van decentrale (gedecentraliseerde, federatieve, regionale of andere) lichamen van de lidstaten - ongeacht hun statuut en benaming - evenals de maatregelen van de federale of centrale overheid binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG, indien aan de voorwaarden van deze bepaling is voldaan (arrest Hof van 14 oktober 1987, Duitsland/Commissie, 248/84, Jurispr. blz. 4013, punt 17).

58.
    Vervolgens zij eraan herinnerd, dat zelfs indien de betrokken belastingmaatregelen hun werkingssfeer afbakenen op basis van objectieve criteria, dit niet wegneemt dat het om selectieve maatregelen gaat (zie punten 41 en 50 hierboven).

59.
    Zoals de Commissie overigens in de door verzoekers vermelde mededeling en beschikking (aangehaald in respectievelijk de punten 56 en 47 hierboven) heeft erkend, kan het selectieve karakter van een maatregel inderdaad in bepaalde omstandigheden door „de aard of de opzet van het stelsel” worden gerechtvaardigd. Indien dat het geval is, valt de maatregel buiten de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG (arresten Hof van 2 juli 1974, Italië/Commissie, 173/73, Jurispr. blz. 709, punt 27, en België/Commissie, aangehaald in punt 51 hierboven, punt 34; arrest CETM/Commissie, aangehaald in punt 23 hierboven, punt 52).

60.
    De rechtvaardiging op basis van de aard of de opzet van het belastingstelsel verwijst naar de samenhang van een specifieke belastingmaatregel met de interne logica van het belastingstelsel in het algemeen (zie in die zin arrest België/Commissie, aangehaald in punt 51 hierboven, punt 39, en de conclusie van advocaat-generaal La Pergola bij dit arrest, Jurispr. blz. I-3675, punt 8; zie ook de conclusie van advocaat-generaal Ruiz-Jarabo Colomer bij arrest Hof van 19 mei 1999, Italië/Commissie, C-6/97, Jurispr. blz. I-2981, inzonderheid blz. I-2983, punt 27). Een specifieke belastingmaatregel die wordt gerechtvaardigd door de interne logica van het belastingstelsel - zoals de progressiviteit van de belasting die wordt gerechtvaardigd door de herverdelende functie van de belasting - zal derhalve buiten de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG vallen.

61.
    Verzoekers betogen, dat met de litigieuze belastingmaatregelen wordt beoogd de investeringen in het Territorio Histórico de Álava te stimuleren. Wanneer een staat investeringen stimuleert en erin slaagt ondernemingen op zijn grondgebied aan te trekken, verzekert hij zich bovendien van toekomstige belastingopbrengsten, aangezien deze ondernemingen in die staat zullen worden belast. De betrokken belastingmaatregelen beogen dus een zo hoog mogelijke belastingopbrengst.

62.
    Er moet echter worden vastgesteld dat verzoekers geen bewijs aanvoeren voor hun betoog, dat de litigieuze belastingmaatregelen in feite de verhoging van de belastingopbrengsten tot doel hebben. Deze verklaring lijkt bovendien moeilijk te verzoenen met belastingverminderingen. Gesteld al dat een dergelijk doel werd beoogd - hetgeen niet is bewezen -, had het even goed kunnen worden bereikt met belastingmaatregelen van algemene aard. In die omstandigheden kunnen de betrokken specifieke belastingmaatregelen niet door de aard en de opzet van het belastingstelsel gerechtvaardigd worden geacht.

63.
    Ten slotte stellen verzoekers nog, dat in Baskenland de totale belastingdruk groter is dan in de rest van Spanje.

64.
    Met dit argument kan echter op generlei wijze worden aangetoond, dat belastingmaatregelen die aan bepaalde ondernemingen specifieke voordelen voorbehouden, door de interne logica van het belastingstelsel van het Territorio Histórico de Álava worden gerechtvaardigd.

65.
    Gelet op het voorgaande, moet het derde onderdeel ook worden afgewezen.

Het vierde onderdeel: het ontbreken van vervalsing van de mededinging en van ongunstige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer

66.
    Verzoekers merken op dat op de markt waarop Ramondín en Ramondín Cápsulas (hierna: „Ramondín”) actief zijn, geen sterke concurrentie heerst. Ramondín is de grootste producent van tinnen capsules voor flessen in Europa en heeft een groot deel van de wereldmarkt in handen. Ramondín heeft in Spanje geen en in Europa zeer weinig concurrenten.

67.
    Het besluit tot overbrenging van de activa van Ramondín naar Baskenland is niet genomen op grond van de eventuele op het Territorio Histórico de Álava geldende belastingvoordelen, maar op grond van het ruimtelijke ordeningsbeleid van de autoriteiten van La Rioja, dat elke vorm van uitbreiding van de onderneming onmogelijk maakt.

68.
    In die omstandigheden konden de vestiging van Ramondín op het grondgebied van Álava en de toekenning van belastingvoordelen volgens hen de mededinging noch het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. Immers, het marktaandeel van Ramondín, dat vóór de overbrenging van de activiteiten naar het Territorio Histórico de Álava reeds zeer aanzienlijk was, was niet ten nadele van andere ondernemingen gestegen. In casu had geen van Ramondíns concurrenten een klacht ingediend.

69.
    Het Gerecht herinnert eraan, dat alleen steunmaatregelen die het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig beïnvloeden en de mededinging vervalsen of dreigen te vervalsen, binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG vallen. Al kan in sommige gevallen reeds uit de omstandigheden waaronder de steun werd verleend, duidelijk zijn dat die steun het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig zal beïnvloeden en de mededinging zal vervalsen of dreigen te vervalsen, van de Commissie mag toch op zijn minst worden verwacht, dat zij die omstandigheden in de motivering van haar beschikking aangeeft (arrest Hof van 19 oktober 2000, Italië en Sardegna Lines/Commissie, C-15/98 en C-105/99, Jurispr. blz. I-8855, punt 66, en aldaar aangehaalde rechtspraak).

70.
    In de bestreden beschikking stelt de Commissie vast, dat „Ramondín bijna 40 % van de wereldmarkt voor tinnen capsules heeft” (punt 18). Zij noemt zes Europese concurrenten van Ramondín en hun respectieve marktaandelen. Vervolgens verklaart zij, dat Ramondín in 1997 een omzet had „van 24 miljoen euro, waarvan 70 % voortkwam uit de verkopen buiten Spanje” (punt 19) en dat „[d]it gegeven, tezamen met het feit dat er weinig leveranciers op de wereldmarkt zijn, [aan]toont dat er intercommunautair handelsverkeer in het product in kwestie bestaat” (punt 19).

71.
    Deze summiere motivering, die niet wordt betwist, volstaat ten bewijze dat de betrokken steunmaatregelen binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG vallen.

72.
    Dienaangaande zij eraan herinnerd, dat blijkens de rechtspraak (arrest Hof van 17 september 1980, Philip Morris/Commissie, 730/79, Jurispr. blz. 2671, punten 11 en 12, en arrest België/Commissie, aangehaald in punt 51 hierboven, punten 47 en 48; arrest Gerecht van 30 april 1998, Vlaams Gewest/Commissie, T-214/95, Jurispr. blz. II-717, punten 48-50), elke vorm van steunverlening aan een onderneming die op de communautaire markt actief is, de mededinging kan verstoren en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.

73.
    In casu heeft de steun aan Ramondín de middelen en dus de concurrentiepositie verbeterd van een onderneming die, zoals verzoekers zelf erkennen, reeds de grootste Europese onderneming in haar sector is. Het is dus duidelijk, dat deze steunmaatregelen de mededinging dreigen te vervalsen in de zin van artikel 87, lid 1, EG. Bovendien kunnen deze steunmaatregelen ook het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. In antwoord op een schriftelijke vraag van het Gerecht hebben verzoeksters in zaak T-103/00 namelijk verklaard, dat 24 % van de productie van Ramondín naar landen van de Europese Unie wordt geëxporteerd.

74.
    Verzoekers kunnen geen argument ontlenen aan het feit dat Ramondín haar marktaandeel niet heeft vergroot. Immers, indien Ramondín de overbrenging van haar activiteiten naar Baskenland volledig zelf had moeten bekostigen, is niet uit te sluiten dat Ramondín de verkoopprijzen van haar producten had moeten verhogen en dat haar concurrenten deze gelegenheid hadden kunnen aangrijpen om hun eigen marktaandeel te vergroten.

75.
    Het feit dat geen van Ramondíns concurrenten een klacht heeft ingediend, is irrelevant, wanneer in casu wordt aangetoond dat de betrokken steunmaatregelen het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kunnen beïnvloeden en de mededinging kunnen vervalsen of kunnen dreigen te vervalsen.

76.
    Volgens verzoekers ten slotte had de Commissie, om de litigieuze maatregelen als staatssteun binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG te kunnen aanmerken, moeten aantonen dat die maatregelen de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten werkelijk en merkbaar ongunstig beïnvloeden. Verzoeker in zaak T-92/00 verwijst nog naar de mededeling van de Commissie inzake de minimis-steun (PB 1996, C 68, blz. 9), en naar de publicatie van de Commissie „Toelichting bij de regels die van toepassing zijn op steunmaatregelen van de staten, Toestand op 31 december 1996”, Mededingingsrecht in de Europese Gemeenschappen, deel II B.

77.
    Er zij aan herinnerd dat de Commissie niet verplicht is de werkelijke invloed van die steun op de mededinging en op het handelsverkeer tussen lidstaten aan te tonen (arrest CETM/Commissie, aangehaald in punt 23 hierboven, punt 103). Zo de Commissie in haar beschikking de werkelijke invloed van de reeds verleende steun moest aantonen, zou dit er immers toe leiden, dat lidstaten die steun verlenen zonder zich te houden aan de in artikel 88, lid 3, EG neergelegde aanmeldingsplicht, worden bevoordeeld boven lidstaten die hun steunvoornemens wél aanmelden (arrest Hof van 14 februari 1990, Frankrijk/Commissie, C-301/87, Jurispr. blz. I-307, punt 33).

78.
    Anders dan verzoekers betogen, vereist verder de rechtspraak niet, dat de vervalsing van de mededinging, of de dreiging van een dergelijke vervalsing, en de nadelige beïnvloeding van het intracommunautaire handelsverkeer merkbaar of wezenlijk is (arrest Hof van 21 maart 1990, België/Commissie, C-142/87, Jurispr. blz. I-959, punten 42 en 43; arresten Gerecht Vlaams Gewest/Commissie, aangehaald in punt 72 hierboven, punt 46, en CETM/Commissie, aangehaald in punt 23 hierboven, punt 94).

79.
    Ook al heeft de Commissie in haar publicatie „Toelichting bij de regels die van toepassing zijn op steunmaatregelen van de staten”, aangehaald in punt 76 hierboven, vastgesteld dat „de steun een merkbare invloed op de mededinging moet hebben” om binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG te vallen, dat neemt niet weg dat de Commissie onder verwijzing naar haar mededeling inzake de minimis-steun, aangehaald in punt 76 hierboven, deze drempel op een steunniveau van 100 000 euro heeft bepaald, welke drempel in casu duidelijk is overschreden (zie in die zin arrest Hof van 19 september 2000, Duitsland/Commissie, C-156/98, Jurispr. blz. I-6857, punten 39-41).

80.
    Bijgevolg kan het vierde onderdeel evenmin slagen.

81.
    Derhalve moet het eerste middel in zijn geheel worden afgewezen.

Tweede middel: misbruik van bevoegdheid

82.
    Verzoekers voeren aan, dat de Commissie haar bevoegdheid heeft misbruikt doordat zij de haar bij de artikelen 87 EG en 88 EG verleende bevoegdheden in werkelijkheid heeft gebruikt om doelstellingen van fiscale harmonisatie na te streven.

83.
    De bestreden beschikking is volgens hen een van de maatregelen in het kader van een door de Commissie ingeleide algemene procedure tegen het Baskische belastingstelsel. In dit verband zijn verschillende procedures ingeleid op grond van artikel 88, lid 2, EG, die betrekking hebben op Baskische belastingmaatregelen. In plaats van gebruik te maken van de procedure van de artikelen 96 EG en 97 EG probeert de Commissie dus een zekere fiscale harmonisatie tot stand te brengen via het beleid inzake staatssteun.

84.
    Het Gerecht herinnert eraan, dat een beschikking enkel nietig is wegens misbruik van bevoegdheid indien zij, op basis van objectieve, relevante en onderling overeenstemmende gegevens, blijkt te zijn vastgesteld met het uitsluitende, of althans doorslaggevende oogmerk, andere doeleinden te bereiken dan die welke worden aangevoerd (arresten Gerecht van 23 oktober 1990, Pitrone/Commissie, T-46/89, Jurispr. blz. II-577, punt 71, en 15 maart 2000, Cimenteries CBR e.a./Commissie, T-25/95, T-26/95, T-30/95-T-32/95, T-34/95-T-39/95, T-42/95-T-46/95, T-48/95, T-50/95-T-65/95, T-68/95-T-71/95, T-87/95, T-88/95, T-103/95 en T-104/95, Jurispr. blz. II-491, punt 779).

85.
    Verzoekers voeren geen enkel objectief bewijs aan, dat de conclusie rechtvaardigt dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden beschikking in werkelijkheid een fiscale harmonisatie beoogde. Hun gehele betoog is immers gebaseerd op speculaties over redenen die aan de bestreden beschikking ten grondslag zouden kunnen liggen. Zij tonen bovendien zelfs niet enigerlei feitelijke harmonisatie aan die door de bestreden beschikking op communautair niveau tot stand zou zijn gebracht.

86.
    Verzoeker in zaak T-92/00 verwijst ook nog naar de opmerkingen van de Commissie in het kader van de zaken die hebben geleid tot de beschikking van de president van het Hof van 16 februari 2000, Juntas Generales de Guipúzcoa e.a. (C-400/97-C-402/97, Jurispr. blz. I-1073). Volgens deze opmerkingen moeten de Normas Forales als staatssteun worden aangemerkt, aangezien zij uitsluitend in een specifiek gebied van een lidstaat van toepassing zijn. Zou een dergelijke redenering worden gevolgd, dan zou dat betekenen dat de door de Spaanse grondwet erkende regelgevende bevoegdheid van de Baskische autoriteiten op belastinggebied weer op losse schroeven wordt gezet.

87.
    Dit argument moet worden afgewezen. De Commissie heeft zich in de bestreden beschikking immers niet op het criterium van de regionale selectiviteit gebaseerd om aan te tonen dat de aan Ramondín toegekende belastingvoordelen steunmaatregelen zijn die binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1, EG vallen (zie punten 27 en 45 hierboven).

88.
    Blijkens het voorgaande moet het tweede middel ook worden afgewezen.

Derde middel: schending van het gelijkheidsbeginsel

89.
    Verzoekers stellen, dat Ramondín en Daewoo Electronics Manufacturing España SA (Demesa), een andere onderneming die betrokken is bij een procedure inzake steun betreffende het Territorio Histórico de Álava, niet de enige ondernemingen zijn die hebben geprofiteerd van het belastingkrediet en de vermindering van de belastinggrondslag als ingevoerd bij de Normas Forales van het Territorio Histórico de Álava. De Commissie heeft volgens hen evenwel uitsluitend beschikkingen gegeven met betrekking tot de toepassing van deze belastingmaatregelen op Ramondín en Demesa, zodat zij het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden.

90.
    Het Gerecht stelt om te beginnen vast, dat verzoeksters in zaak T-103/00 de schending van het gelijkheidsbeginsel voor het eerst in repliek hebben gesteld. Het betreft een nieuw middel dat krachtens artikel 48, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht niet-ontvankelijk is.

91.
    Hoe dan ook is het middel ongegrond.

92.
    Het Verdrag voorziet namelijk in een stelsel van voorafgaande controle van steunmaatregelen. Daarom zijn de lidstaten overeenkomstig artikel 88, lid 3, EG verplicht elke nieuwe steunmaatregel bij de Commissie aan te melden. Verzoekers tonen op generlei wijze aan en stellen zelfs niet, dat de Spaanse staat de tenuitvoerlegging van de litigieuze belastingmaatregelen ten gunste van andere ondernemingen bij de Commissie heeft aangemeld, terwijl de Commissie te hunnen aanzien geen beschikking heeft gegeven waarbij de steunmaatregelen onverenigbaar zijn verklaard.

93.
    Verzoeker in zaak T-92/00, tevens verzoeker in zaak T-127/99, betreffende Demesa, voert evenwel aan, dat uit een punt van de dupliek van de Commissie in laatstgenoemde zaak blijkt, dat de Commissie de identiteit kende van verschillende ondernemingen die evenals Ramondín en Demesa van de litigieuze belastingmaatregelen hebben geprofiteerd.

94.
    Het Gerecht stelt vast, dat in het betrokken punt van de dupliek van de Commissie in zaak T-127/99 enkel wordt vermeld dat door de autoriteiten van Vizcaya, en niet die van Álava, aan een onderneming steun is verleend op grond van de wettelijke regeling van Vizcaya. Hoe dan ook, zelfs indien de Commissie ten tijde van de indiening van haar dupliek in zaak T-127/99, namelijk op 21 februari 2000, op de hoogte was van het feit dat verschillende ondernemingen van de litigieuze belastingmaatregelen van Álava profiteerden, blijkt hieruit niet dat de Commissie met de vaststelling van de bestreden beschikking op 22 december 1999 het beginsel van gelijke behandeling heeft geschonden. De wettigheid van een gemeenschapshandeling moet namelijk worden beoordeeld aan de hand van de feiten en de rechtstoestand op de datum waarop de handeling is vastgesteld (arrest Gerecht van 12 december 2000, Alitalia/Commissie, T-296/97, Jurispr. blz. II-3871, punt 86).

95.
    Hoe dan ook, zelfs indien werd aangetoond dat de Commissie ten tijde van de vaststelling van de bestreden beschikking de identiteit kende van andere ondernemingen die dezelfde steun ontvingen als Ramondín, kan dit middel niet slagen. Met die vaststelling kan immers niet worden uitgesloten, dat de steun die Ramondín heeft ontvangen, onwettig en onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt is (zie naar analogie arrest Cimenteries CBR e.a./Commissie, aangehaald in punt 84 hierboven, punt 4428).

96.
    Ten slotte zij eraan herinnerd, dat de Commissie bij brieven van 17 augustus en 29 september 1999 de Spaanse autoriteiten in kennis heeft gesteld van haar besluiten tot inleiding van procedures die algemeen betrekking hebben op het belastingkrediet en de vermindering van de belastinggrondslag als bedoeld in de Normas Forales de Álava (samenvattingen gepubliceerd in PB 2000, C 71, blz. 8, respectievelijk PB 2000, C 55, blz. 2). Deze procedures hebben indirect betrekking op alle ondernemingen die van de betrokken belastingmaatregelen hebben geprofiteerd.

97.
    Bijgevolg moet het derde middel worden afgewezen.

Vierde middel: schending van artikel 253 EG

98.
    Verzoekers voeren aan, dat de Commissie in de bestreden beschikking niet afdoend heeft gemotiveerd dat de als staatssteun gekwalificeerde maatregelen de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig hebben beïnvloed. De enige informatie die volgens hen de Commissie in de bestreden beschikking daarover verstrekt, is een lijst van de ondernemingen die in dezelfde sector als Ramondín actief zijn, en het marktaandeel van elk van hen.

99.
    Uit de analyse in de punten 66 tot en met 81 hierboven volgt evenwel, dat de motivering van de bestreden beschikking betreffende de ongunstige beïnvloeding van de mededinging en het intracommunautaire handelsverkeer toereikend was om de belanghebbenden in staat te stellen om hun rechten te verdedigen en de gemeenschapsrechter om zijn toezicht uit te oefenen (zie in die zin arrest Hof van 29 februari 1996, België/Commissie, C-56/93, Jurispr. blz. I-723, punt 86).

100.
    Het laatste middel treft dus ook geen doel.

101.
    Uit een en ander volgt, dat de beroepen moeten worden verworpen.

Kosten

102.
    Volgens artikel 87, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht wordt de partij die in het ongelijk is gesteld, in de kosten verwezen, indien zulks is gevorderd. Aangezien verzoekers in het ongelijk zijn gesteld, dienen verzoekers overeenkomstig de vordering van de Commissie in hun eigen kosten alsmede in de kosten van verweerster te worden verwezen.

HET GERECHT VAN EERSTE AANLEG (Derde kamer - uitgebreid),

rechtdoende:

1)    Verwerpt de beroepen.

2)    Verstaat dat verzoekers hun eigen kosten en die van de Commissie zullen dragen.

Azizi
Lenaerts
Tiili

            Moura Ramos                    Jaeger

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 6 maart 2002.

De griffier

De president van de Derde kamer

H. Jung

M. Jaeger


1: Procestaal: Spaans.